TU Delft, Universiteit Leiden, Erasmus Universiteit
Klinische technologie
KT1701 Bloedcelvorming, afweer en laboratoriumtechnieken (KT1701)
Tous les documents sur ce sujet (1)
1
vérifier
Par: max24 • 4 année de cela
Vendeur
S'abonner
f3005
Avis reçus
Aperçu du contenu
1
KT 1701 bloedcelvorming, afweer en laboratoriumtechnieken
HC1.1 Overzicht immunologie
▪ De begrippen innate en adaptieve immuniteit, humorale en cellulaire immuniteit en de principes
diversiteit en memory in het kader van de immunologie.
Immuunsysteem onderhoudt en herstelt de homeostase. Bovendien zorgt het voor de afweer tegen
pathogene micro-organismen en schadelijke stoffen. Het vormt samen met het endocriene systeem
en het zenuwstelsel een respons op stressoren.
Exogene triggers: infectie met micro-organismen, schadelijke stoffen, UV-straling, lichaamsvreemd
weefsel.
Endogene triggers: trauma, brandwond, dode cellen, bepaalde kristallen.
Het lichaam herkent of de trigger lichaamsvreemd is. Deze herkenning vindt plaats aan de hand van
exogene of veranderde endogende moleculen. Het kan hier met de volgende respons op reageren:
1. Aanvallen: doden, opruimen, of afschermen
2. Negeren
Het immuunsysteem bestaat uit verschillende lagen:
- Een trigger zorgt voor de verstoring van de homeostase. Het lichaam reageert hierop met een
reactie van het aangeboren immuunsysteem: innate immuunrespons.
- Bijft de schade aanhouden, dan wordt er een ontstekingsreactie opgewekt: de geïnduceerde
afweer. Deze reactie is onderdeel van de innate imuunrespons.
- Activatie van adaptieve immuunrespons. Dit is de verworven immuunreactie.
Zowel de innate als adaptieve immuun- respons
bestaan uit een cellulaire en humorale
component. De humorale componenten
bevinden zich in de weefselvloeistof, terwijl de
cellulaire component zich in/op een cel bevindt.
Voor de adaptieve respons is de humorale
component oplosbare antistoffen die door B-
lymfocyten worden geproduceerd en de
cellulaire component de T-lymfocyten.
Verschillen tussen innate en adaptieve respons:
- Innate immuunrespons herkent schade aan de hand van bepaalde moleculen die in het genoom
gecodeerd zijn (macrofagen en granulocyten). De cellen en eiwitten zijn altijd aanwezig en zo
zorgen ze voor een snelle reactie: ze reageren puur op de herkenning van patronen (patron
recognition receptors) en hebben geen geheugen. Patronen die ze herkennen:
o PAMP: pathogen associated molecular patterns
o DAMP: danger/damage associated molecular patterns
o MAMP: microbe associated molecular patterns
- De adaptieve respons heeft gerearrangeerde receptoren waarmee het antigenen kan herkennen.
Deze receptoren zijn uniek en worden op een random wijze in elkaar gezet. Bepaalde varianten
van receptoren kunnen toenemen door geheugen die op de specifieke herkenning volgt. Heeft tijd
nodig om op gang te komen. Deze adaptieve respons is vrijwel onbeperkt.
, 2
▪ Hoe migreren leukocyten door het lichaam?
Leukocyten zijn de witte bloedcellen, die zich in de bloedbaan bevinden, maar daar ook uit kunnen
treden. Er zijn verschillende varianten:
- Eosinofiele granulocyt
- Basofiele granulocyt
- T- en B- lymfocyten
- Monocyt (macrofagen en dendritische cellen)
- Neutrofiele granulocyt -> vangen bacteriën met NETs en scheiden antibacteriële mediatoren uit.
Op het membraan oppervlak van T- en B-lymfocyten bevinden zich unieke receptoren die specifieke
antigenen herkennen. Deze worden in elkaar gezet door het koppelen van random stukjes genoom:
constructie van de Ig zware keten.
Antigenen zorgen ervoor dat het adaptieve imuunrespons wordt aangezet door de lymfeklieren. Het
antigeen wordt hier verwerkt en gepresenteerd. Er kan een T-helpercel geactiveerd worden, die
vervoglens een cytotoxische T-cel activeert. Ook helpt de T-helpercel B-cellen tot het onschadelijk
maken van de antigenen. Bovendien stimuleren ze de macrofagen.
▪ Onderscheid tussen primaire en secundaire lymfoïde organen.
- Primair lymfoïde organen: het beenmerg en de thymus. In deze organen differentiëren stamcellen
zich tot B- en T-lymfocyten. Rijpe lymfocyten verplaatsen naar de secundaire lymfoïde organen.
- Secundaire lymfoïde organen: zorgen voor de activatie van lymfocyten in de primaire respons:
o.a. lymfeklieren, milt.
HC1.2 + 1.3 Normale hemapotoiese en stamcelbiologie I en 2
▪ De organisatie van de normale hematopoiese (de celtypen en hun onderlinge relatie)
Bloed is samengesteld uit bloedplasma en cellen.
Plasma bestaat grotendeels uit water en uit plasmaeiwitten. Serum is bloedplasma waaruit de
stollingsfactoren verwijderd zijn. Welke plasmaeiwitten er in het plasma zitten is te onderzoeken met
gelelektroforese: onder invloed van een elektrisch veld bewegen moleculen in de gel, waarbij de
negatieve deeltjes de andere kant op bewegen dan positieve deeltjes. Uit de gelelektroforese blijkt dat
bloedplasma de volgende eiwitten bevat:
• Albumine: een transporteiwit. Zorgt ook voor colloïdosmotische druk.
• Globulines:
- α-globuline: enzym-inhibitor, transporteiwitten
- β-globuline: o.a. LDL (cholesterol), transferrine
- γ-globuline: immunoglobulines (antilichamen)
Verder bestaat het bloed uit bloedcellen. De bloedcelvorming wordt hematopoiese genoemd.
• Erytrocyten: rode bloedcellen
• Leukocyten: witte bloedellen
• Trombocyten: bloedplaatjes
Erytrocyten hebben een concave vorm, die belangrijk is voor een effectieve gaswisseling, omdat de
concave vorm zorgt voor oppervlaktevergroting.Deze vorm wordt bewaard door een membraanskelet.
Toch moet een erytrocyt ook vervormbaar zijn om goed door de capillairen te passen en is daarom
elastisch. De voor naamste functie van erytrocyten is het transport van zuurstof en koolstofdioxide.
, 3
Dit transport vindt plaats met behulp van hemoglobine dat een ijzermolecuul bevat dat O2 en CO2 kan
binden. De grootte van erytrocyten is redelijk constant: 7,5 micrometer. Ze worden daarom vaak
gebruikt als referentie om de grootte van andere cellen te kunnen schatten (‘histologic ruler’)
Trombocyten worden in het beenmerg afgesnoerd van megakaryocyten. Ze spelen een belangrijke rol
in de bloedstolling:
- Trombocyten hechten aan een beschadigde vaatwand, om zo een plug te vormen die de vaatwand
dicht .
- Trombocyten activeren de stollingscascade door protrombine om te zetten in trombine. Trombine
zorgt ervoor dat fibrinogeen wordt omgezet in fibrine.
Leukocyten spelen een rol bij de afweer. Ze zijn met centrifuge te scheiden van de rode bloedcellen.
De leukocyten kunnen in verschillende groepen verdeeld met verschillende functies verdeeld worden:
• Monocyten: zorgen voor fagocytose, differentiatie tot dendritische cel of macrofaag.
• Lymfocyten (B, T, NK-lymfocyten)
• Granulocyten (eosinofielen, basofielen en neutrofielen): afweer tegenbacterie door uitscheiding
van lysozyme stoffen (wat zorgt voor pus) .
Neutrofiele granulocyten
- Acute reactie op ontstekingsprikkel
- Fagocytose
- Doden van bacteriën door de secretie van anti-bacteriële stoffen door granula, zoals collagenase,
lysozym en lactoferrine.
Eosinofiele granulocyten
- Anti-parasitaire afweer
- Hebben een rol bij allergische reacties
- Remming van acute ontstekingen
- Internalisatie
Basofiele granulocyten
- Lijken op mestcellen in bindweefsel
- IgE respons: histamine -> vasodilatie
- Chemotaxie (aantrekking) van neutrofielen en eosinofielen
▪ De definitie en specifieke karakteristieken van een (hematopoietische) stamcel
De verschillende types bloedcellen
differentiëren uit voorloperscellen, die weer
afkomstig zijn van hematopoietische
stamcellen. Tijdens de vroege ontwikkeling
verplaatst de hematopoiese van de yolk sac
naar de lever naar je beenderen naar mate
de geboorte dichterbij komt. De
hematopoiese vindt net na de geboorte
plaats in pijpbeenderen, ribben,
ruggenwervels.
In de beenderen bevindt zich beenmerg. In
het beenmerg bevinden zich stamcellen, die
zich kunnen differentiëren tot verschillende
soorten bloedcellen. Een stamcel kan zich
delen zonder te differentiëren (mature cell division). Een stamcel kan zich ook delen in een nieuwe
, 4
stam cel en een progenitorcel. Een progenitorcel kan zich tot verschillende cellen gaan differentiëren
(progenitor cell division). Via dit systeem ben je minder kwetsbaar als systeem want als je deelt is er
sprake van:
- Uitputting: er is een eindigheid aan het aantal delingen van een cel.
- Transformatie: delende cellen zijn bij de DNA replicatie kwetsbaar voor mutaties.
Definitie en kenmerken van een stamcel:
• Self renewal: een stamcel kan assymetrisch delen, waarbij er een nieuwe stamcel en een
progenitorcel ontstaat.
• Multilineage differentiation: een stamcel kan zich differentiëren tot alle progentiorcellen. Tot
welke cellen ze differentiëren wordt bepaald door transcriptiefactoren. Cytokines (groeifactoren)
bepalen welke transcriptiefactoren aan/uit gezet worden. ‘
• Long lived
• Voornamelijk in rust om lang mee te gaan en zichzelf te beschermen.
Ontwikkelingsroutes van hemapoietische stamcellen:
• Thrombopoiesis: een stamcel deelt zich tot een myeloid progenitor cel. Deze differentiëert zich tot
een megakaryocyt. Thrombocyten worden in het beenmerg van deze megakaryocyt afgesnoerd.
Alleen de megakaryocyten komen dan in het bloed terecht.
• Erythropoiesis: een stamcel deelt zich tot myeloide progenitor cel. Deze differentiëert zich tot
erythoblast, die zich in verschillende stappen ontwikkelt tot een reticulocyte, waaruit zich de
erytrocyten differentiëren. Een klein deel van de reticulocyten komen naast de erytrocyten in het
bloed terecht.
• Granulopoiesis: myeloide progenitor cel -> myeloblast -> promyelocyte -> myelocyte ->
metamyelocyte -> band cell. Vanuit deze bandcell ontwikkelen zich de granulocyten. Alle
voorloperstadia komen als het goed is niet in het bloed terecht.
▪ Wat wordt verstaan onder intrinsieke en extrinsieke regulatie van bloed/stamcellen en hier
voorbeelden van te kunnen geven
Intrinsiek wordt de differentiatie van bloedcellen gereguleerd door transcriptiefactoren. Als de
transcriptiefactor (GATA) tot expressie gebracht wordt, gaan de progentiorcellen zich differentiëren.
Binding van een transcriptiefactor aan DNA, zorgt er namelijk voor dat dit DNA tot expressie gebracht
wordt en zo welke genen ‘aan/uit’ staan. Epigenetische/genetische : intrinsieke regulatie.
Verder vindt extrinsieke regulatie plaats door impulsen uit de omgeving: onder invloed van
interleukines die door lymfocyten geproduceerd zijn en de ontwikkeling van andere leukocyten
beïnvloeden, en onder invloed van cytokines. Ook stamcelniche beïnvloed hematopoiese.
▪ Het concept van een stamcelniche te begrijpen en te kunnen illustreren met een voorbeeld uit
het hematopoietische systeem
Stamcellen vinden altijd een plekje vlakbij de botcellen in het beenmerg. Ze hebben dus een eigen
voorkeursplek: de stamcelniche: een anatomisch gedefinieerde omgeving die het gedrag van een
stamcel bepaalt. De kenmerken van de stamcel worden dus beïnvloed door de plaats waar de stamcel
zich bevindt.
Dit is ook getest in een experiment, waarbij botcellen genetisch gemodificeerd werden waardoor ze
gingen delen. Er ontstonden daardoor ook meer stamcellen. Door de stamcelniche te veranderen,
verander je dus ook de eigenschap van de stamcel. Deze eigenschap kun je gebruiken bij de toepassing
van medicijnen. Parathormoon vergroot bijvoorbeeld de niche. Door de toediening van PTH kun je dus
de hemapoetische regeneratie verbeteren en zo de effectiviteit van een stamceltransplantatie
verbeteren. Een ziekte in de niche kan op zijn beurt ook weer bloedkanker veroorzaken.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur f3005. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.