H01: Kansarmoede en sociale uitsluiting
1. Inleiding
Kansarmoede en sociale uitsluiting strekt zich uit over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan.
Armen worden gescheiden van algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Ze kunnen deze kloof niet op
eigen kracht overbruggen.
Armoede en sociale uitsluiting kunnen zowel oorzaak als gevolg zijn van beperkte toegang tot:
- Inkomen
- Werk
- Opleiding
- Gezondheid
- Huisvesting
- Maatschappelijke participatie
2. Armoedbeleid in Vlaanderen
Alle inwoners van Vlaanderen moeten tijdens elke levensfase voldoende ontwikkelingskansen en keuzemogelijkheden
hebben om op elk domein deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk leven. Om dat te bereiken stelt Vlaanderen 3
basisprincipes op:
- Participatie
- Preventie
- Inclusief beleid
2.1. Participatie
Een doeltrekkend armoedebeleid kan en mag geen eenrichtingsverkeer zijn. De actieve participatie van mensen in
armoede moet ernstig worden genomen en voldoende worden ondersteund.
2.2. Preventie
Preventie van armoede en sociale uitsluiting ligt aan de basis van het Vlaamse armoedebeleid. Mensen in armoede
stuiten nog vaak op onbegrip of op verklaringen van individuele schuld, maar armoede is vooral een structureel
probleem.
2.3. Inclusief beleid
De Vlaamse regering wil een inclusief armoedebeleid voeren. Armoede heeft verschillende oorzaken die elkaar
versterken en moet dus ook gedifferentieerd worden aangepakt.
Het armoedebeleid wil focussen op kinderarmoede en armoede bij ouderen, laageletterdheid en de gelijke toegang tot
de kwalitatieve preventieve en curatieve gezondheidszorg op alle niveaus, met inbegrip van de
geestelijkegezondheidszorg.
3. Schrijnende vaststelling
Mensen in armoede missen dagelijks kansen en mogelijkheden die anderen wel hebben:
- Ze leven korter
- Zijn vaker ziek
, - Hebben schulden
- Hebben vaak niet genoeg geld voor gezond eten
- Hun kinderen unnen niet meedoen op school
Ze leven aan de rand van de samenleving.
Armoede in België is een grotendeels verborgen probleem:
- Mensen in amoede praten er niet graag over
- Niet-arme mensen zijn zich nauwelijks bewust van het probleem of negeren het
Meer dan 15% van de bevolking krijgt vroeg of laat te maken met armoede, dit zijn vaak extra kwetsbare mensen:
- Laaggeschoolden
- Mensen uit gebroken gezinnen
- Mensen die ziek of invalide worden
- Werklozen
Er bestaan uitkeringen en bestaansminima, maar onze welvaartstaat functioneert niet perfect. Er is meer aan de hand:
- De familiale banden zijn minder hecht dan vroeger
- Het sociale weefsel rafelt uit
- Niet iedereen kan de flexibiliteit opbrengen die onze 24-uurseconomie vereist
Aandacht voor de armste vragen is moeilijk door vooroordelen over armoede.
- Sommigen zien armoede als een ongeluk.
- Geboren in armoede, invalide worden, gezinsproblemen worden als pech gezien.
- Armoede als maatschappelijk probleem wordt vaak over het hoofd gezien.
- Anderen vinden dat amrmoede de schuld is van de armen zelf.
- Dat niet iedereen meekan in onze prestatiemaatschappij en hoe onze economie werkt, wordt vergeten.
- Nog anderen vinden dat armoede de schuld is van de maatschappij en de economie.
Waar het ook aan ligt, één ding is zeker: armoede bestaat, en het gaat om veel meer dan een individueel probleem. Het
hoort niet thuis in een menswaardige samenleving.
3.1. Inkomen
Geld maakt gelukkig, vooral voor mensen met weinig geld.
Armoede is meer dan een inkomensprobleem ® het gaat ook om sociale positie en macht. Toch vormt
inkomensgebrek een belangrijk elemenet in de armoedeproblematiek.
Sociale uitkeringen (zoals pensioenen, ziektegeld, en werkloosheidsuitkeringen) helpen mensen zonder
arbeidsinkomen, maar vereisen betaalde bijdragen en uitkeringsrechten. Ongeveer 250.000 mensen hebben geen
volledig recht op sociale zekerheid en moeten leven van lagere vangnetten zoals het gewaarborgd inkomen voor
bejaarden, inkomensgarantie voor ouderen, leefloon of equivalent-bestaansminimum.
Alle uitkeringen zijn laag, vooral de minimumuitkeringen. Mensen die alleen op minimumuitkeringen leven, moeten zeer
zuinig zijn en soms schulden aangaan voor basisbehoeften.
3.1.1. De zorgen zijn voor morgen
Het leefloon is vaak onvoldoende, waardoor mensen overlegingsstrategieën moeten gebruiken. Ze kunnen verleid
worden om op krediet te kopen, wat kan leiden tot een spiraal van schulden. Schuldernaars worden geconfronteerd
worden met juridische stappen en hoge gerechtskosten, waardoor ze verder in de problemen geraken.
, Financiële situaties lijken uitzichtloos, waardoor mensen soms rekeningen ongeopend weggooien. Ze maken schulden
om basisbehoeften (huur, voeding, energie, kleding, …) te dekken en om 'erbij te horen'. Dit alles draagt bij aan een
overbelasting van schulden en overbesteding.
De prijs om erbij te horen ligt soms erg hoog. De consumptiemaatschappij en de banalisering van het krediet
verscherpen het beeld van de gemakkelijke en risicoloze aankoop die iedereen de illusie geeft zijn dromen te kunnen
realiseren.
3.2. Onderwijs
3.2.1. Toegang tot onderwijs
In theorie staat het onderwijs open voor iedereen om de nodige kennis en vaardigheden voor de samenleving te
verwerven. Echter, niet elke jongere verlaat de school met de benodigde bagage, vooral jongeren uit armere milieus,
wat een voortzetting kan zijn van generatie op generatie.
3.2.2. Impact van de thuissituatie
De thuissituatie, met spanningen, stress en problemen zoals echtscheidingen en verslaving, leidt tot afleiding en
ontmoediging op school. Kinderen uit arme milieus ervaren vaak al op jonge leeftijd zware levensomstandigheden,
waardoor hun schoolgang onregelmatig en moeizaam verloopt.
3.2.3. Uitsluiting van het onderwijs
Sommige jongeren worden gedwongen het onderwijs te verlaten door omstandigheden thuis, zoals financiële
behoeften.
Arme gezinnen hebben vaak gebrek aan comfortabele woonomstandigheden en verhuizen regelmatig, waardoor
stabiliteit en een geschikte leeromgeving ontbreken.
De kern van de zaak is echter niet dat dit treurige lied zich herhaalt over verschillende generaties heen; wél dat het
onderwijssysteem jongeren uitsluit terwijl het hen voor een volwaardige plaats in de samenleving zou moeten opleiden.
3.2.4. Cultureel verschil en taalbarrières
Kinderen uit arme milieus ervaren een cultureel verschil tussen thuis en school, wat hun leerproces bemoeilijkt.
Bourdieu noemde dit het ‘cultureel deficiet’. Het leven thuis verschilt sterk van wat op school wordt onderwezen,
waardoor ze moeite hebben met abstracte concepten en taalgebruik. Bernstein merkte op dat kinderen uit lagere
klassen vaak een praktische taal leren, terwijl school vereist dat ze met abstracte begrippen kunnen werken.
Schoolboeken en lesmaterialen sluiten vaak niet aan bij de leefwereld van economisch achtergestelde kinderen, omdat
ze gebaseerd zijn op een traditioneel gezinsmodel dat niet overeenkomt met hun eigen realiteit. Hierdoor voelen deze
kinderen zich niet vertegenwoordigd in de lesstof en ervaren ze een culturele kloof in het onderwijs.
Dit culturele verschil kan leiden tot minder zelfvertrouwen en betrokkenheid van deze kinderen op school.
3.2.5. Communicatieproblemen tussen school en ouders
Communicatie tussen leerkrachten en ouders is vaak belemmerd door misverstanden, wantrouwen en vooroordelen.
Ouders voelen zich niet begrepen en leerkrachten klagen over gebrek aan betrokkenheid van ouders, wat uiteindelijk de
kinderen benadeelt.