CULTUUR- EN MEDIATHEORIE
Cultuur als een hogere waarde (foto)
ó Cultuur als goed en koopwaar (titel)
1. INLEIDING: ENKELE AFBAKENINGEN EN BEPALINGEN
CULTUUR ALS DOMEIN EN ALS DIMENSIE
Simpele/ruime definitie: cultuur is aangeleerd gedrag dat van generatie op generatie
wordt doorgegeven. Het fenomeen komt niet enkel bij mensen voor, maar ook bij dieren
(bv. verschillende groepen apen van dezelfde soort kunnen een andere cultuur hebben).
• Cultuur als domein van het menselijk handelen (bijzondere cultuursociologie):
cultuur is een sector gespecialiseerd in het produceren van producten van of
voor de geest (bv. literatuur, kunst, film, muziek, wetenschap). Het menselijk
handelen of het sociaal leven bestaat uit verschillenden domeinen en cultuur is
een bepaald domein binnen het leven dat niets te maken heeft met de andere
domeinen (bv. zoals economie, transport, zorg etc.). Dus cultuur is een
welbepaalde component van het menselijk handelen; bepaalde dingen zijn
cultuur en andere niet.
• Cultuur als dimensie van het menselijk handelen (algemene cultuursociologie):
cultuur is aanwezig in alles wat de mens doet, cultuur is iets dat het hele leven
doordringt. Er is niets dat niet op één of andere manier door cultuur wordt
aangeraakt (bv. economie is ook afhankelijk van de cultuur). Cultuur is niet iets
apart in het leven, cultuur is overal (bv. manieren van ademen, snuiten, dromen
zijn aangeleerd door cultuur).
CULTUUR ALS GEHEEL VAN BETEKENISSEN – ‘NOMISERING’
Cultuur wil zeggen dat je iets afbakent, dat je grenzen trekt, iets onderscheidt en een
ordening creëert in de wereld.
• Er is geen enkel domein in het leven waar geen betekenis heerst. Hoe
verschillend culturele elementen ook zijn (bv. waarden, attitudes, normen,
ideeën, gewoontes), ze hebben alle gemeen dat ze betekenis geven aan het
handelen: ze bakenen af, delen in, ordenen en helpen de handelende zich te
oriënteren. Met andere woorden, zij zeggen mensen wat ze kunnen/moeten
doen en hoe ze kunnen/moeten denken.
• ® Nomisering (nomos = naam, norm) = een orde opleggen aan wat anders
onleefbare en vormloze chaos zou zijn, zowel mentaal als praktisch (culturele
praktijken). Het is dus door middel van naamgeving aanduiden dat bepaalde
dingen zich van elkaar onderscheiden. Door naamgeving zeg je meteen ook hoe
je je daartegenover moet verhouden (er worden normen aan gekoppeld, bv. M/V).
1
, CULTUUR ALS TWEEDE NATUUR (GEHLEN)
Cultuur is biologisch noodzakelijk voor de mens.
• Vroeggeboorte (anatomische plasticiteit): de mens wordt te vroeg geboren en is
nog niet volledig volgroeid waardoor die een groot deel van zijn biologische
ontwikkeling moet doormaken ná de geboorte. Dat betekent dat wanneer ze
blootgesteld worden aan een heel andere omgeving dan de baarmoeder, ze
behoefte hebben aan ondersteuning die de biologische natuur van de mens niet
voorziet (bv. geen klauwen, geen vleugels, geen bek etc.) en ze dan ook veel
gevoeliger zijn voor invloeden vanuit de omgeving.
• Neotenie: behoud van juveniele kenmerken bij volwassen exemplaren.
Wanneer apen ouder worden, spelen ze hun jongere kenmerken kwijt. Bij mensen
is dit minder het geval (vooral vrouwen blijven er langer jonger uitzien). Mensen
blijven meer kind en gaan meer open, creatief en onderzoekend blijven.
• Instinctarmoede & Weltoaenheit (wereldopen): mensen zijn instinctarm, ze
worden niet door instincten gestuurd om op een welbepaalde manier op
prikkels te reageren (bv. we zijn niet zoals vogels die direct het instinct hebben
om een nest te bouwen). Mensen leven in een ‘open wereld’.
® Deze kenmerken maken de mens tot een arm en kwetsbaar wezen, die nog heel veel
moet leren. Met andere woorden, de mens is een Mängelwesen, gekenmerkt door
instabiliteit en onzekerheid. De mens wordt gedwongen om zelf stabiliteit in zijn leven
te brengen door cultuur en sociale instituties. Dus onze natuur laat ons in de steek
waardoor we steunen op onze cultuur en instituties (als tweede kunstmatige natuur).
• Achtergrondfunctie van instituties: sociale instituties zijn cultureel
geproduceerde gedragspatronen die aan het menselijk leven een stabiliteit
geven die zijn biologische constitutie hem niet kon geven (levensbelangrijk
instinctvervangend gedragspatroon). De institutie lost handelingspatronen op
nog vooraleer het individu ermee geconfronteerd wordt. M.a.w. ze hebben een
achtergrondfunctie; ze geven oplossingen voor problemen waarvan we ons nog
niet helemaal bewust zijn op het moment dat we die institutie leren (bv. taal is
een institutie die we aanleren en die ons helpt problemen op te lossen nog voor
ze zich stellen).
• Urmensch und Spätkultur (de cultuur die op zijn laatste benen loopt). Cultuur
helpt ons keuzes te maken, te oriënteren en zorgt voor een orde (naamgeving en
normering). Er was ooit een tijd dat de mensachtigen op een kruispunt stonden;
sommigen zijn uitgestorven omdat ze te weinig culturele middelen hadden,
anderen zijn kunnen blijven leven dankzij cultuur. Maar vandaag is er sprake van
postcultuur of posthistoire. Cultuur begint de oriënterende en ordenende functie
kwijt te spelen. We leven in een cultuur die dermate verwarrend is en te weinig
zegt wat we moeten doen waardoor we opnieuw in de steek worden gelaten. De
cultuur wordt niet langer verinwendigd als een middel dat ons helpt om ons in het
leven te oriënteren. We komen dus terecht in een situatie van
desinstitutionalisering: de stabiliteit van instituties verzwakt (bv. het klassieke
2
, huwelijk). Met het wegvallen van de objectiviteit van instituties, ontstaat er meer
‘subjectivering’; mensen trekken alles in twijfel en nemen een meer reflectieve
houding aan (bv. experimenteren met LAT-relaties). Veel mensen krijgen te
kampen met problemen omtrent zichzelf want de cultuur zegt hen niet wat ze
moeten doen (wie ben ik? wat moet ik doen?). ® De mens uit de Spätkultur lijkt
dus op de Urmensch: beiden worden geplaagd door onrust en onzekerheid.
CULTUURANALYSE: ZIN, TEKENS, PRAKTIJKEN
Cultuursociologische analyse is gericht op het aan het licht brengen van het cultureel
proces van ordening en zingeving. Er zijn drie manieren om cultuur te benaderen:
• Benadering waar zin centraal staat – Verstehende benadering: begrijpen waar het
over gaat en de zin proberen te vatten (wat is de betekenis of de zin?)
(Dilthey, Rickert, Weber).
• Benadering waar tekens centraal staan – Semiotiek: begrijpen van de middelen
waarmee zin wordt doorgegeven en waardoor betekenisgeving mogelijk is
(Saussure, Peirce).
• Benadering waar de ordeningsfunctie in de praktijk centraal staat – Analyse van
(culturele) praktijken: begrijpen wat er mee wordt gedaan (in plaats van wat iets
betekent), begrijpen hoe het in de praktijk zit.
o Veldanalyse (Bourdieu)
o Cultural studies (Stuart Hall e.a.)
o Kritische theorie (Adorno over cultuurindustrie)
ASPECTEN VAN CULTUUR
• Cognitief: de mate waarin een cultureel element kennis bevat.
(wetenschap, wereldbeelden, technische kennis)
• Expressief: de mate waarin een cultureel element emoties/gevoelens uitdrukt.
(kunst, muziek, poëzie, erotiek)
• Normatief: de mate waarin een cultureel element een bepaalde handelswijze
voorschrijft. (gedragsnormen, recht, rituelen, zeden en gewoonten)
• Evaluatief: de mate waarin een cultureel element een waardering inhoudt.
(moraal, waarden)
Ieder cultureel element kan getypeerd worden volgens zijn cognitief, expressief,
evaluatief en normatief gehalte. Deze aspecten zijn niet sluitend maar wel een zinvolle
manier om orde te scheppen in de veelheid van culturele elementen.
Bv. doek van Jackson Pollock: gering cognitief, normatief en
evaluatief gehalte maar een zeer groot expressief gehalte
(geloofwaardiger beeld van de wanorde waar categorieën
instorten en vanalles door elkaar loopt en mensen pijn lijden).
Eventueel normatief gehalte: het mag om je expressief te
uiten, het is niet verboden om te morsen, dit is toegelaten.
3
, Bv. Het Lam Gods (Jan Van Eyck): groter cognitief
gehalte (religieuze en botanische kennis/kennis
over platen) en evaluatief gehalte (het evalueert
groepen mensen door hen een plaats toe te
wijzen). Minder expressief gehalte want Jan van
Eyck heeft hier minder zijn eigen stempel op
gedrukt. Eventueel normatief gehalte: het
goddelijke is belangrijk en daar lach je niet mee.
• Constitutief: er wordt iets geconstitueerd, er wordt iets in het leven geroepen.
Voor die culturele uiting gebeurde, was het er eigenlijk nog niet. Een goed
kunstwerk is een werk dat ons iets voorhoudt waarvan we het bestaan nog niet
afwisten tot op het moment dat we dat kunstwerk ontmoetten. Dankzij het
kunstwerk kan je de wereld bekijken op een manier dat je nog nooit zo gezien had.
(taal: vormt de grondslag van de culturele orde, constitueert het betekenisveld
waarbinnen al de andere culturele elementen werkzaam kunnen zijn).
‘Logocentrisme’ (Derrida): de traditie die woorden en taal beschouwt als een
fundamentele uitdrukking van een externe realiteit.
“En God zeide: Daar zij licht: en daar werd licht.”
Door middel van taal zegt God iets (daar zij licht) en opeens is het
er (daar werd licht). Dus dankzij woorden creëren wij werelden die
er voordien nog niet waren.
“In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het
Woord was God.”
Eerst was er de taal en woorden hebben iets goddelijks. Hij drukt
uit dat de taal dingen creëert, woorden hebben iets scheppend.
Woord- en beeldcultuur: een gespannen verhouding
• Woordcultuur: meer op de ratio ingestemd.
• Beeldcultuur: rijker qua communicatie, toont veel meer aspecten tegelijkertijd.
Combinatie van woord en beeld leidt tot spanningen: het woord kan
niet meer helemaal serieus genomen worden.
Multi-aspectuele culturele elementen: culturele elementen en praktijken die moeilijk
in het schema kunnen worden ondergebracht omdat ze in grote mate ongediaerentieerd
zijn (bv. mythes).
4
, 2. CULTUUR: CONNOTATIES VAN EEN BEGRIP
Cultuur is waardevol en we moeten dat naar waarde
schatten want anders vallen we in anarchie (Matthew
Arnold, 1869) ó oppassen met cultuur want dat ruikt
naar klasseonderscheid (Herbert Read, 1963).
De betekenis van het begrip ‘cultuur’ is ver van eenduidig
en kent een lange en ingewikkelde voorgeschiedenis.
GRIEKSE NOTIE VAN ‘PAIDEIA’ (VORMING)
De grieken kenden het woord ‘cultuur’ niet maar wel het woord ‘paideia’. In de Griekse
polis was er namelijk slechts één legitieme weg naar de macht: anderen overtuigen. In
die context werd ‘vorming’ (paideia) belangrijk = opvoeding/opleiding tot een ideaal lid
door helder leren denken en overtuigend spreken.
SOFISTEN: VOORBIJ DE MYTHE (PHYSIS & NOMOS)
Sofisme = drogredenering of schijnredenering. Het heeft een slechte naam maar
misschien niet helemaal terecht. Sofisten waren leraars die rondtrokken en onderwijs
verschaften voor geld (vooral het aanleren van een goede manier van spreken of dus
overtuigend/retorisch spreken). Ze kwamen tot de conclusie dat in de ene stad andere
waarden en normen heersten dan in de andere stad. Er geldt niet zoiets als universele
geldende waarheden; je moet jezelf aanpassen aan de context en aan het publiek (in
geval van de retoriek). Zij maakten dus een onderscheid tussen natuur en cultuur en
probeerden te breken met de mythische orde (waarin alles door elkaar loopt, bv. een
aardbeving (natuur) kan het gevolg zijn van het feit dat je een overtreding hebt gemaakt
(cultuur)). De sofisten gaven dit ook mee in hun onderwijs...
• Physis ó Nomos: de Physis (= de wetmatigheden van de natuur, de dingen
rondom ons) bestaat overal ongeveer op dezelfde manier, het zijn natuurwetten
(bv. de zwaartekracht). Maar er bestaat ook zoiets als Nomos (= mensenwerk,
wetten die door de mensen in het leven zijn geroepen zoals afspraken, tradities,
instellingen, conventies, gewoontes etc.) en die verschillen wel van stad tot stad.
Er ontstaan dus twee soorten wetmatigheden: de natuurwetten en de
cultuurwetten. Cultuur is dus menselijk maakwerk en het is variabel, divers,
contingent. Dit wordt niet meer zo evident onderscheiden: wat de sofisten uiteen
hebben gehaald wordt vandaag terug opnieuw herdacht. Cultuur en natuur
kunnen we misschien niet meer zo los van elkaar zien.
Twee gevolgen:
• Emanciperend, bevrijdend: mensen kunnen zelf hun eigen leven inrichten.
• Mens 'maat van alle dingen' (Protagoras): waarheid is subjectief, ieder mens kan
over de dingen een andere mening hebben.
• Cultuurrelativisme en nihilisme:
5
, o Cultuurrelativisme: de menselijke orde is door de mens zelf gemaakt en
dus voorlopig en voor herziening vatbaar. Waarden die te allen tijde voor
herziening vatbaar zijn, kunnen nooit absoluut zijn (van geen enkele
waarde kon men absoluut zeker zijn).
o Nihilisme: ontkenning van het bestaan van waarde in de wereld. Culturele
producten (waarden en normen) hebben eigenlijk geen grond. Bestaan de
fundamentele waarden wel (bv. schoonheid, waarheid) want de ene
omschrijft het als iets anders dan de andere?
DOBBELSTEENVRAAG
Is politieke (partij-)propaganda en/of reclame en externe bedrijfscommunicatie
onvermijdelijk sofistisch?
In het antwoord: Leg sofisme uit en kies een standpunt. Bv. Ja, het is onvermijdelijk
want je probeert mensen te overtuigen en dan zul je al wel eens een omweg maken,
dingen achterhouden of valse argumenten gebruiken. Bv. Neen, reclame kan
weldegelijk vormend zijn en het goede in de wereld proberen te brengen.
PLATO’S IDEEËNLEER
Vorming bij Plato is ook belangrijk, maar krijgt een heel andere invulling. Als we willen
begrijpen wat we precies verstaan onder een idee in de zin van Plato, dan moeten we
beseaen dat Plato wiskunde heel belangrijk vond want in de wiskunde tref
je zuivere ideeën aan: bv. een cirkel is een verzameling punten op gelijke
afstand van een middelpunt en een punt is oneindig klein (dus dat kan je
eigenlijk niet zien). Dat wil zeggen dat als een cirkel bestaat uit punten, je
die niet kan zien (dus deze cirkel is geen cirkel, want die zie je).
• Eeuwige vormen of 'ideeën’: Plato zegt dat wat geldt voor wiskundige ideeën geldt
voor alle ideeën. Je hebt de empirische (zichtbare) wereld en die is een soort
weerspiegeling van de echte wereld of de ideeënwereld (vormen). Dus Plato is
van mening dat de echte werkelijkheid een andere is dan degene waarin wij leven
(die wij zien, ruiken, tasten). Plato zegt dat we voor de geboorte in de
ideeënwereld zaten en onze ziel en geest zijn daar dan uit geplukt en verstoten
naar de empirische wereld. Plato vergeleek dit met een kerker, ons lichaam is een
soort gevangenis waarin wij vastzitten maar ooit zullen we daaruit bevrijd worden
en dan kunnen we terugkeren.
Dus cultuur is onze toegangspoort tot absolute kennis,
waarheid en vormen en die moeten uit de grot worden verlost.
Mens worden = ontsnappen uit de grot, bewust worden van het
feit dat wij in de gevangenis zitten en dat weten te overstijgen
6
, • Anamnese: herinnering van ‘ideeën’. Alle vormen van kennis zijn vormen van
herinnering. Je herinnert je de echte dingen en ideeën (bv. het paard, de wolk, de
boom) uit de ideeënwereld. Dus de idee bestaat, ook al is die empirisch er niet.
Ideeën zijn als het ware werkelijker dan wat we zien.
• Hoogste waarden in natuur van de mens: wat is dan paideai volgens Plato? Je
moet kindjes opvoeden op zo’n manier dat je ze probeert zo goed mogelijk te
laten herinneren wat ideeën zijn (bv. als je iets moois ziet, dan herinneren we
ons de absolute idee ‘schoonheid’). Dus volgens Plato is ‘paideai’ het herinneren
aan de fundamentele ideeën die alles maken tot wat ze zijn: we brengen mensen
(jonge kinderen) in verband met hogere waarden.
® Het is een idealisme maar spreekt tegelijkertijd ook een vervloeking uit voor alles
wat empirisch is: dat wordt sterk ontwaard. Zelfs on eigen lichaam en leven doen er
eigenlijk niet toe.
Sofisten ó Plato
• Sofisten:
o Alles is relatief, waarheid is hier anders dan daar.
o Mens is maat van alle dingen.
o Cultuur is een product van de mens.
• Plato:
o Er is niks relatief, maar we zitten alleen in de empirische werkelijkheid die
ons in verwarring brengt. We moeten die verschillen overstijgen en we
moeten naar het universele komen.
o Mens moet zich richten naar een maat, een hoogste waarde.
o Cultuur is een geheel van onaantastbare vormen of ideeën waarnaar de
mens onophoudelijk op zoek is.
CULTURA
• Romeinen en hun landbouwcultuur: de Romeinen hebben niet zo heel veel
toegevoegd, behalve het woordje ‘cultuur’ zelf. Ze moesten namelijk de
landbouwgewassen cultiveren (bijsnoeien, aanpassen, ingrepen doen). Dus
cultuur betekent letterlijk ‘het in cultuur brengen van planten’, het gaat om een
kweekprogramma (bebouwen, bewerken van iets). Het begrip ‘cultura’ is dus
niets meer dan de Latijnse vertaling van het Grieks origineel ‘paideia’.
• Cicero (1ste eeuw v.C) – metafoor van de ‘cultura animi: dat betekent de ziel, het
geestelijk. Dus je kan ook de menselijke geest (zoals een plant) bebouwen en
bewerken. Dus er is niet zo heel veel nieuws aan, het gaat nog altijd om het
vormen van jonge mensen, alleen wordt het hier in verband gebracht met een
plantkundige metafoor.
BURGERLIJK CULTUURBEGRIP
Waar komt het woordje ‘burgerlijk’ vandaan? Burger verwijst naar de prille stadsvorming.
Een burgerlijke cultuur is dus eigenlijk een stadscultuur.
7
, • Onttovering (van het middeleeuwse wereldbeeld): men gaat het middeleeuwse
mythoreligieuze wereldbeeld stukmaken (waarin natuur en cultuur door elkaar
lopen). Men gaat opnieuw de wereld opsplitsen: de natuurwetenschappen en de
wereld van de cultuur. Er is dus een herontdekking van wat de sofisten al ontdekt
hadden: burgers moeten niet berusten in de door God gewilde gang van zaken,
maar kunnen handelen naar eigen rationele inzichten.
• Dynamisch cultuurbegrip:
o Vooruitgang: de Griekse notie van ‘paideia’ is statisch; volgens de sofisten
verandert de werkelijkheid nooit (er is niet zoiets als een geschiedenis en
vooruitgang). In het burgerlijk cultuurbegrip zal dat wel zo zijn. De
menselijke maaksels zijn niet alleen door de mensen gemaakt maar ze
hebben ook een geschiedenis en vooruitgang (wat wij weten is beter dan
wat de generaties voor ons wisten). Cultuur wordt nu gebonden aan de
idee ‘vooruitgang’, het is dynamisch.
o Rationalisering: onttovering wil zeggen dat als je zoekt naar verklaringen
(als je probeert de wereld te begrijpen), je dan niet de sprong maakt naar
het irrationele of religieuze verklaringen. Want door te zeggen ‘omdat God
dat geschapen heeft’ kan je natuurlijk alles verklaren maar tegelijk niks. Je
wilt een preciezere rationele verklaring, een causale verklaring (de berg
staat er omdat de ene aardlaag tegen de andere botst, niet omdat het een
teken is van God).
• Wilhelm Von Humboldt en de notie ‘Bildung’: Bildung
betekent ‘vorming van een ontwikkelde persoonlijkheid’
(het is dus een ander woord voor paideia en cultura). Deze
visie op vorming heeft vooral betekenis in de universitaire
context. Als je een studie aanvat (talen, geschiedenis of
natuurkunde), dan moet je beseaen dat je vaardigheden
ontwikkelt die je in staat stellen om ook buiten die
specialisatie een beter mens te worden (bv. door het voeren
van een onderzoek leer je ‘voorzichtigheid’). Wetenschappelijke
ontwikkeling moet dus hand in hand gaan met een algemene vorming. Dat is wat
een universiteit zou moeten bieden: een vorming van een mens tot een
volwaardig geestelijk wezen. Hij zag de universiteit als een verzameling van
faculteiten (= een vermogen, een capaciteit). De hele universiteit kan je dan zien
als de belichaming van alle geestelijke en intellectuele capaciteiten. Dus je
studeert aan één faculteit, maar je ontwikkelt vaardigheden zodat je in staat bent
om uit te groeien tot buiten die specialisatie, je wordt een geestelijk wezen. Dit is
een ideaal: “Het idee dat je door je studie een beter mens wordt.”
Van links naar rechts: Friedrich Schiller (dichter), Alexander (botanie,
aardrijkskunde) & Wilhelm von Humboldt (staande)
(universiteitsbestel ongevormd) en Goethe (belichaamt het idee van
Wilhelm, hij is een gevormde mens, alle faculteiten zijn verbonden).
8