PMO
Les 1: inleiding
1,5 studiepunt: theorie
1,5 studiepunt: stage
Situering van het vak
PMO = studie van de motoriek waarin gedragingen tot uiting komen (Valleay)
Door manier van stappen kan je zien hoe iemand zich voelt
PMO = Gebeurt door interactie van de verschillende motorische & psychische functies
(Samaey)
Trein proberen halen: doelbewust bewegen
Baby kruipt rond: bewegen zonder doel
PMO = levenslang proces met veranderingen in motorisch gedrag en in factoren die daar rol
op spelen
Net aan het stappen: duurt lang, gaat moeizaam, bang om te vallen
Al paar jaar aan het stappen: automatisme, gaat sneller, leren lopen
Oudere mensen: stappen gaat moeizamer, ze bewegen minder waardoor spieren
minder getraind zijn, lichaam takelt af, spieraandoeningen (vb. Parkinson),
osteoporose (bot ontkalking schrik om te bewegen), Alzheimer, slecht ziend,
evenwicht, reflexen, gehoor
Evolutie is NIET lineair:
Groffe motoriek: lopen, springen, …
Fijne motoriek: schrijven, kleuren, …
Het gemiddelde individu bestaat niet: variatie = enige constante
Ene kind kan stappen op 1 jaar, sommige op 1,5 jaar, sommige nog later
Ene kind beweegt graag, andere niet
Ene kind is goed in groffe motoriek, andere in fijne motoriek
Doel PMO: leren wat normale ontwikkeling is ongeveer, daarna “abnormaal” (pathologie)
,Theoretische concepten over motorische ontwikkeling
Baby’s kopiëren mama eerste 9 maand na biologische geboorte
Na 9 maand: psychologische geboren: baby wordt individueel
Hulpeloze, afhankelijke baby onafhankelijk individu
Spieren kunnen niet werken zonder hersenen
CZS = centraal zenuwstelstel
Hersenen sturen motoriek aan, …
Kindjes kunnen bewegen van als hersenen daar klaar voor zijn
Maturatie- / rijpingstheorie
1930-1940: descriptief – normatief
Focus op individu: genetische factoren (DNA) en interne factoren (rijping CZS)
Ontwikkeling is vooraf bepaald door interne klok
Arnold gesell:
Groei & otnwikkeling cephalo- caudaal en proximo- distaal
= cephalo hoofd, caudaal = staart
Ontwikkeling van bewegingen gaat van enkelvoud naar samengesteld (lokaal
totaal)
Leren & maturatie zijn geen verschillende processen, maar ander facet van groeiproces
Theorie verlaten door
Informatie-theoretische benadering
1960-1970
Mens = computer dus een informatieverwerkingssysteem (binnen CZS)
3 opeenvolgende stadia in informatieverwerking binnen CZS:
1. Stimulus identificatie
2. Respons selectie
3. Respons programmering
Ecologische of contextuele theorie – het constrainsmodel van newell 1986
Voorgaande visies: focus op interne processen & sturing CZS
Newell: ook externe factoren belangrijke voor de ontwikkeling:
1. Individu
2. Omgeving
3. Taak: als wat je moet doen je niet interesseert, doe je dit liever niet
,Elk gedrag of de evolutie van dit gedrag is het resultaat van het samenspel, de wisselwerking
of interactie tussen veranderende individuele, omgevings- en taakgebonden
kenmerken/voorwaarden (of constraints)
Dus motorisch gedrag, het leren en de ontwikkeling ervan is slechts te begrijpen als de
omgeving waarin de actie plaatsvindt, de specifieke taakvereiste en de kenmerken van het
individu in rekening gebracht worden.
Constraints = beperking, mogelijkheid, voorwaarde
Individuele / intrinsieke Cs
Structureel: fysieke groei
Functioneel: inzicht, aandacht, motivatie
Externe Cs
Omgevingsgebonden: thuissituatie, aanmoedigingen, verwachtingen, ondergrond
(kiezelsteentjes), …
Taak: expliciete regels, materiaal / voorwerpen
Vb: kind dat ping-pongt
Intrinsieke constraints
Structureel: zicht belangrijk (feet-forward)
Functioneel: CZS moet werken
Extrensieke constraints
Omgeving: (fysiek & socio-cultureel): kind zit want kan nog niet staan, licht pingpong
palet (niet te zwaar) + papa nadoen
Taak: papa motiveert goed genoeg
Pathologie = ziektebeeld
Syndroom van down
Parkinson = neurologische aandoening bij oudere mensen
Paralisatie van helft van lichaam
opbouw bewegingsgedrag
= we doen bewust dingen, bewegen met een bepaald doel
(motorische vaardigheden oefenen & verbeteren)
= sensorische prikkels zorgen dat we bewegen (mama zegt iets)
= fundament (start als zaadcel & eicel samenkomen: we bewegen
onbewust als baby eerst hoofd & nek)
, Neuromotorische ontwikkeling = hardware
Spieren, lichaam & CZS
Motoriek die onbewust beweegt op basis van reflexen
Motoriek = interne organisatie van bewegingen
2 belangrijke dingen in hardware:
Anatomie
CZS
Centrale neurologie = CZS + ruggenmerg
Perifere neurologie = zenuwbanen & zenuw - spieroverdracht
Neuromotorische fase = fase waarbij beweingen onbewust gaan en anatomie & neurologie
belangrijk zijn
In baarmoeder bewegenen we door
reptielenbrein = onbewust
Limbisch brein zorgt dat we sociaal
zijn & gevoelens voor ons belangrijk
zijn.
Neocortex = maakt ons als mens
uniek, zorgt dat wij bewust dingen
doen & intelligenter zijn dan meeste
zoogdieren.
Stel: leeuw komt binnen
Autonoom zenuwstelsel: reptielenbrein: fight or flight
Prefrontalecortex zorgt voor planning, orde & structuur
Structuur van het CZS
Rechterhelft
Creatief, impulsief
Staat in voor linkerhelft van lichaam
Linkerhelft
Structuur, rationeel
Staat in voor rechterhelft van lichaam
Senso - en perceptuo(cognitief) motorische ontwikkeling = software
Zintuigen induceren bewegingen
Zintuigen nemen informatie op & ik reageer er op