Vraag 1.
Welke van de onderstaande beweringen is juist ten aanzien van de
rangorderegeling in de Wet inkomstenbelasting 2001?
a. De rangorderegeling beoogt elke inkomenscomponent in één box van de
inkomstenbelasting te belasten. Hierdoor wordt een inkomensbestanddeel
in de regel één keer in de belastingheffing betrokken.
b. Op grond van de rangorderegeling zijn vermogensbestanddelen die
inkomen genereren, belast in box 3 wanneer deze
vermogensbestanddelen zijn vrijgesteld in box 1 of box 2.
c. Voor de toepassing van de rangorderegeling geldt als voorwaarde dat
sprake dient te zijn van belastbaar inkomen in uit werk en woning.
d. Wanneer inkomsten in box 2 worden vrijgesteld, dan zullen deze
inkomsten op grond van de rangorderegeling in box 3 worden belast.
Vraag 2.
Jean-Claude, woonachtig in Frankrijk, heeft een mooi vakantiehuis
gekocht in Noordwijk. Hier vertoeft hij drie weken per jaar. De rest van
het jaar verhuurt hij het huis om de investering deels terug te kunnen
verdienen. Hij ontvangt per jaar € 40.000 aan huurinkomsten. Welke
stelling is juist ten aanzien van Jean-Claude ten aanzien van de Wet
inkomstenbelasting 2001?
a. Jean-Claude is over € 40.000 belast in box 1 als resultaat uit overige
werkzaamheden.
b. Jean-Claude is over € 40.000 belast in box 1 in verband met inkomsten uit
eigen woning. Indien Jean-Claude de woning heeft gefinancierd met een
lening zal dit in verband met de renteaftrek ter zake van de lening leiden
tot een aftrekpost in plaats van belastbaar inkomen in box 1.
c. Jean-Claude is over € 40.000 belast in box 3, aangezien onroerend goed
een bezitting is als bedoeld in art. 7.7 Wet IB 2001.
d. Geen van de alternatieven is juist.
Vraag 3.
Welke van de volgende stellingen met betrekking tot het begrip
‘dienstbetrekking’ in de Wet op de loonbelasting 1964 is onjuist?
a. De drie essentiële kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking
zijn: een gezagsverhouding, verplichting tot het persoonlijk verrichten van
arbeid en de verplichting van de werkgever om loon te betalen.
b. Een dienstbetrekking kan ook worden aangegaan door een natuurlijk
persoon die buitenlands belastingplichtig is.
c. Een fictieve dienstbetrekking is een dienstbetrekking waarbij in de regel
niet aan alle voorwaarden voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking is
voldaan, maar waar bij wetsfictie toch een dienstbetrekking wordt
aangenomen.
d. Van een dienstbetrekking kan uitsluitend sprake zijn indien een
werknemer één dienstbetrekking heeft bij één werkgever.
,Vraag 4.
Anne Roelofssen is directrice en tevens 50% aandeelhouder van AR
Fashion BV. Anne verstaat haar vak en geeft succesvol leiding aan de
werknemers van AR Fashion BV. In 2016 ontvangt Anne als beloning
voor deze werkzaamheden een bonus. De bonus bestaat uit twee
elementen:
1) een bedrag van € 150.000; en
2) 4% van de aandelen in AR Fashion BV.
Welk van de onderstaande alternatieven is juist ten aanzien van de
belastingheffing over beide elementen van de toegekende bonus?
a. Beide elementen van de bonus zijn in het geheel niet belastbaar voor de
Wet op de loonbelasting 1964, omdat een gezagsverhouding tussen AR
Fashion BV en Anne ontbreekt. Anne is immers zelf de directrice van AR
Fashion BV.
b. Beide elementen van de bonus zijn belastbaar in box 1 van de Wet IB
2001 als loon uit dienstbetrekking. De bonus is tevens in het geheel
belastbaar voor de loonbelasting.
c. Het bedrag van € 150.000 (‘element 1’) is belastbaar in box 1 van de Wet
IB 2001 als loon uit dienstbetrekking en tevens belastbaar voor de
loonbelasting. De waarde van de verkregen aandelen (‘element 2’) is
uitsluitend belastbaar in box 2 van de Wet IB 2001.
d. Het bedrag van € 150.000 (‘element 1’) is belastbaar in box 1 van de Wet
IB 2001 als loon uit dienstbetrekking. De waarde van de verkregen
aandelen (‘element 2’) is belastbaar in box 3 van de Wet IB 2001 als een
belegging.
Vraag 5.
Pieter wil een loodgietersbedrijf beginnen. Pieter vraagt zijn vriend
Hans om het bedrijf samen op te zetten. Hans heeft geen kennis van het
loodgietersvak, maar hij beschikt wél over het startkapitaal dat nodig is.
Pieter en Hans richten samen een BV op, waarvan ze beide 50% van de
aandelen houden. Ze spreken af dat Pieter het bedrijf zal leiden en Hans
slechts vermogen aan de BV zal verschaffen. Kan Hans onder de
hiervoor geschetste omstandigheden gebruik maken van de
zelfstandigenaftrek van art. 3.76 Wet IB 2001?
a. Ja, mits Hans voldoet aan het urencriterium van art. 3.6 Wet IB 2001.
b. Ja. Hans voldoet niet aan het arbeidsvereiste in de zin van art. 3.92 Wet
IB 2001 en kan om die reden gebruik maken van ondernemersfaciliteiten.
c. Nee. Er is ten aanzien van Hans sprake van ondernemerschap, maar hij
kan geen gebruik maken van ondernemersfaciliteiten aangezien Pieter
daadwerkelijk het bedrijf leidt.
d. Nee. Hans kwalificeert niet als ondernemer in de zin van art. 3.4 Wet IB
2001.
Vraag 6.
De deelnemingsvrijstelling in de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 is een voorbeeld van een:
a. fiscaal instrumentalisme.
b. objectieve vrijstelling.
c. subjectieve vrijstelling.
d. winstuitstelfaciliteit.
, Vraag 7.
De ondernemer geniet winst uit onderneming in box 1; de belegger valt
onder de vermogensrendementsheffing van box 3. Welk van de
onderstaande alternatieven geeft een juiste weergave van het verschil
in fiscale behandeling tussen ondernemers en beleggers?
a. Box 1 belast daadwerkelijk genoten winsten en verliezen tegen een
progressief tarief; box 3 belast het forfaitaire rendement tegen een
proportioneel tarief.
b. Box 1 belast daadwerkelijk genoten winsten en verliezen tegen een
progressief tarief; box 3 belast het forfaitaire rendement tegen een
progressief tarief.
c. Box 1 belast fictief genoten winsten en verliezen tegen een proportioneel
tarief; box 3 belast het forfaitaire rendement tegen een proportioneel
tarief.
d. Box 1 belast forfaitair genoten winsten en verliezen tegen een progressief
tarief; box 3 belast het forfaitaire rendement tegen een proportioneel
tarief.
Vraag 8.
Stelling I: Volgens de Nederlandse Wet IB 2001 zijn illegale activiteiten
(zoals bijvoorbeeld het handelen in drugs) niet belastbaar voor de
inkomstenbelasting, aangezien met dergelijke activiteiten niet wordt
deelgenomen aan het economische verkeer.
Stelling II: Wat als een bron van inkomen geldt voor de Wet IB 2001,
kan per box verschillen.
Welke van de volgende alternatieven is juist?
a. Alleen stelling I is juist.
b. Alleen stelling II is juist.
c. Beide stellingen zijn juist.
d. Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 9.
X heeft een belang van 100% in BV X.
BV X heeft een belang van 50% in BV Y.
BV Y heeft een belang van 60% in BV Z.
Welk van de onderstaande stellingen ten aanzien van de
bovengenoemde feiten is juist?
a. X is direct gerechtigd voor 100% in BV X, X is indirect gerechtigd voor
50% in BV Y en niet gerechtigd in BV Z.
b. X is direct gerechtigd voor 100% in BV X, X is indirect gerechtigd voor
100% in BV Y en indirect gerechtigd voor 30% in BV Z.
c. X is direct gerechtigd voor 100% in BV X, X is indirect gerechtigd voor
50% in BV Y en indirect gerechtigd voor 30% in BV Z.
d. X is direct gerechtigd voor 100% in BV X, X is indirect gerechtigd voor
50% in BV Y en indirect gerechtigd voor 50% in BV Z
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur IrisvanB. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €2,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.