Dit is een samenvatting voor het vak "psychologische processen van psychopathologie" voor marterstudenten klinische psychologie aan de KUL. Ik behaalde een 15/20 van de eerste keer.
Psychologische processen van
psychopathologie
Hoofdstuk 1 Depressie en het geheugen
1.1 Inleiding
Depressie kent een hode incidentie en prevalentie. De lifetime prevalentie van depressie zit rond de
17.1%. Zonder behandeling gaan de meeste depressieve episodes over na een aantal maanden;
maar hervalcijfers bij depressie zijn erg hoog. Mensen die een depressieve periode hebben
meegemaakt hebben een 50% kans op teruval. Mensen die reeds 2 of meer depressieve episodes
hebben meegemaakt hebben een 70 tot 80% kans op teruval. 6 tot 13% van de patiënten evolueren
naar een chronische vorm van depressie. Deze cijfers tonen aan dat interventies niet enkel gericht
moeten zijn op de behandeling van de huidige depressie, maar ook op primaire en secundaire
preventie. Om preventieve programma’s te ontwikkelen is het nodig om onderzoek te doen naar de
kwetsbaarheidsfactoren voor het ontstaan van een depressie en de mechanismen die de depressie
in stand houden of laten terukeren.
1.2 Depressie en het werkgeheugen
Godden & Baddeley (1975) deden een onderzoek bij duikers en vroeg
hun om een lijst woorden te memoriseren. De helft van de
participanten studeerde de woorden op het strand en de andere helft
studeerde de woorden onder water. Vervolgens werd hun gevraagd
de woorden terug op te halen. Uit elke conditie moest de helft de
woorden op het strand ophalen en de andere helft onder water. Uit
de resultaten bleek dat de deelnemers 30% minder woorden konden
ophalen als ze de woorden in een andere context moesten
ophalen dan in de context waarin ze de woorden hadden
aangeleerd. Men kon de woorden dus makelijker ophalen
als ze geleerd waren in dezelfde context. Godden &
Baddeley noemen dit fenomeen context afhankelijkheid.
De context is hier een externe situatie. Gordon Bower
(1081) vroeg zich af of dat principe ook bleef gelden bij een
interne context zoals een stemming. Hij vroeg zich af of
emoties en stemming een interne context vormen die het
ophalen van bepaalde kennis of herinneringen
bemoeilijken of vergemakkelijken. Hij noemde dit fenomeen state-dependent memory. Hij
publiceerde daarover een belangrijk artikel in de American Psychologist (1981) die meer dan 1600
keer werd geciteerd. Williams (1992) deed een belangrijke klinische observatie rond dit fenomeen.
Hij observeerde een vrouw die in een sessie een bepaalde gebeurtenis positief interpreteerde. De
vrouw had in die sessie een goede stemming. In een andere sessie echter beschreef diezelfde vrouw
dezelfde gebeurtenis als zeer negatief. In die tweede sessie had de vrouw een negatieve stemming.
Ze herinnerde daardoor andere en meer negatieve kenmerken van de voordien positief beoorde
gebeurtenis. Hier lijkt eerder sprake te zijn van een mood state dependency of een
stemmingsafhankelijk geheugen. Bepaalde stimuli beter herinnerd als de stemming tijdens het
ophalen van die herinnering gelijk is aan de stemming tijdens het opslaan van die herinnering. Dit is
onafhankelijk van de affectieve klemtoon van de stimuli.
1
,Gebeurtenissen die congruent zijn met de huidige stemming worden makkelijker opgehaald. Dit
noemen we mood congruency of stemmings congruentie. We kunnen daarbij twee soorten
stemmingscongruentie onderscheiden: mood congruent recall (ophalen) en mood congruent
encoding (opslaan).
1.2.1 Stemming en het associatief geheugennetwerk
Het associatief geheugennetwerk conceptualiseert het best
op welke manier informatie opgeslagen wordt in het
geheugen. Volgens deze theorie is het geheugen een web of
netwerk van ideeën. Het netwerk bestaat uit kennis-units die
ook wel knopen genoemd worden enerzijds en uit de
verbindingen en associaties tussen de verschillende knopen
anderzijds. De manier waarop dat netwerk gestructureerd is
verschilt van persoon tot persoon en is afhankelijk van de
individuele leerervaringen. Sommige associaties zijn sterker
dan anderen. Wanneer een knoop geactiveerd wordt gaat
men zich bewust worden van de inhoud van die knoop. Door
verspreiding van activatie kan men zich ook bewust worden
van andere dingen via associaties van de eerst geactiveerde
knoop. Bijvoorbeeld bij het zien van een kat wordt de knoop
kat geactiveerd. Door die activatie herinnert men zich dat de
kattenvoeding op is. Contexten kunnen dus een invloed
uitoefenen op het geheugen als ze samen gecodeerd zijn met specifieke kennis. De kennis (voeding
kopen) wordt dan makkelijker opgehaald als de context (kat) aanwezig is. Dit gebeurt omdat de
knopen relevante informatie pre-activeren. Deze pre-activatie is afwezig als de juiste context
daarvoor ook afwezig is.
Associaties tussen knopen komen tot stand via het
leren van woordparen (zwart – wit) en het samen
voorkomen ervan in het dagelijks leven (vis –
zwemmen). De activatie van een knoop gaat leiden
tot een spreiding van activatie die ervoor zorgt dat
geassocieerde kennis ook geactiveerd wordt. Bower
stelde dat emoties ook een context kunnen zijn en
daarmee het al dan niet herinneren van iets kunnen
beïnvloeden. Emoties zijn volgens Bower ook
individuele knopen en zijn geassocieerd met verschillende knopen. Informatie dat opgeslaan wordt
tijdens een emotionele staat zal waarschijnlijk opgeslagen worden in associatie met die emtionele
knoop. Daarom kunnen emoties via de spreiding van activatie als contexten dienen die het geheugen
beïnvloeden. Zijn theorie leidde tot drie niveaus van interactie tussen emotie en geheugen:
1. State-dependent learning: emoties spelen de rol van contextuele cues bij leren en
reproductie. Het geheugen is gefaciliteerd wanneer de stemming tijdens leren dezelfde is
als deze tijdens reproductie.
2. Mood congruant recall: preferentieel herinneren van informatie die congruent is met de
huidige stemming.
3. Mood congruent encoding: preferentieel opslaan van informatie die congruent is met de
huidige stemming.
2
,1.2.2 State-dependent learning
Bower, Monteiro, & Gilligan (1978) deden een onderzoek bij 24
deelnemers die allen twee lijsten van 16 woorden moesten
memoriseren. Tijdens het instuderen van lijst A werd bij de
helft een positieve en bij de andere helft een negatieve
stemming geïnduceerd via hypnose. Vervolgens werd hun
gevraagd een tweede lijst te memoriseren (lijst B). Het
memoriseren van de tweede lijst gebeurde tijdens dezelfde of
tegenovergestelde stemming. Na deze twee leermomenten
werd aan de participanten gevraagd zoveel mogelijk woorden uit lijst A op te halen. Ook tijdens de
ophaalfase werd een negatieve of positieve stemming geïnduceerd. De resultaten tonen aan dat het
ophalen van de woorden significant beter was als ze in de testfase dezelfde stemming hadden als
toen ze lijst A aan het instuderen waren. Het onthouden van de woorden was beperkter wanneer de
stemming tijdens het instuderen tegenovergesteld was aan de stemming tijdens het ophalen van de
woorden. Stemming kan dus als context dienen voor het ophalen van herinneringen. Cruciaal bij dit
onderzoek was het instuderen van de tweede lijst. Dit
interferentieparadigma is een beter analoog voor het werkelijke
leven waarbij mensen verschillende ervaringen opslaan in
verschillende stemmingen. Hierna gebeurden nog veel
replicatiestudies die dit effect aantonen. Een review van Blaney
(1986) ondersteunt het fenomeen “mood state dependent
learning” maar meer recente studies (Eich, 1995) geven aan dat
de effecten van traditionele state-dependent memory studies
(met fysische contexten) wel eens deels bepaald zouden kunnen
zijn door mood state dependency.
Omdat de meeste studies hypnose of verbeelding gebruiken om een stemming te induceren kan
men zich afvragen hoe het zit met de ecologische validiteit van die stemming. Weingartner, Miller &
Murphy (1977) deden daarom een gelijkaardige studie bij bipolaire patiënten. Op deze manier
maakten ze gebruik van natuurlijke stemmingen bij manisch-depressieven. De patiënten moesten
woordenlijsten leren in ofwel een manische episode ofwel een depressieve episode. Vervolgens ging
men de woorden laten ophalen in owel dezelfde episode ofwel de tegenovergestelde episode. Dit
experiment leidde tot dezelfde resultaten. Wanneer ze de woorden ophaalden in dezelfde staat was
er significant betere herinnering. Conclusies hierbij zijn dat het langetermijngeheigen opgevat dient
te worden als een netwerk van kenniselementen. Emoties zijn volgens Bower een onderdeel van dit
geheugennetwerk. Informatie die geleerd wordt in een bepaalde emotionele toestand wordt het
sterkst terug geactiveerd indien men zich later opnieuw in die emotionele toestand bevindt.
Emoties vormen een context die mee bepaalt welke informatie preferentieel herinnerd wordt.
Dit fenomeen heeft een aantal klinische Implicaties. Informatie die opgeslagen werd tijdens een
depressieve episode zal makkelijker opgehaald kunnen worden wanneer men later in een slechte
stemming is. Aangezien de meeste ervaringen tijdens een depressie negatief zijn, zal het repertoire
van negatieve herinneringen de latere negatieve stemming waarschijnlijk versterken. De kans is dus
relatief groot dat gebeurtenissen die samen voorkwamen met een negatieve stemming zelf ook
eerder negatief (geïnterpreteerd) waren. Zo kan men in de praktijk vaststellen dat wanneer een
persoon die eerder behandeld was voor depressie en hervalt, er heel wat herinneringen aan de
eerdere depressie naar boven komen. Deze herinneringen zijn vaak op zich erg negatief gekleurd en
3
, verhogen de kans dat de stemming mee achteruit gaat. Het is belangrijk om goed de cliënt hierover
te informeren. Het zijn dus niet alleen symptomen die terugkomen, maar vooral ook herinneringen.
1.2.3 Mood congruent recall
Mood congruent recall kan men op verschillende manieren
meten. Men kan gebruik maken van herinneringen uit de
kindertijd. Participanten mogen 10 minuten ‘rondhuppelen’ in
hun persoonlijk verleden. In Ze hebben daarbij een positieve of
negatieve stemming. De dag nadien werd de valentie van de
herinneringen beoordeeld. Participanten in een goede stemming
haalden significant meer positieve dan negatieve herinneringen
op uit de kindertijd. Een andere methode is de
dagboekmethode. Participanten moeten 1 week lang een dagboek
bijhouden. Bij testing worden ze via hypnose in een positieve of
negatieve stemming gebracht en moeten ze vervolgens zoveel
mogelijk gebeurtenissen uit de dagboek proberen op te halen. Er
werden meer gebeurtenissen opgehaald met een congruente
valentie dan een tegenstrijdige valentie. Lloyd & Lishman (1975)
gebruikten neutrale cue-woorden om herinneringen op te halen bij
40 depressieve patiënten. Ze kregen de instructie om ofwel
negatieve ofwel positieve herinngeringen op te halen. De tijd die
nodig was om een herinnering op te halen bij een cue-woord werd
gemeten met een stopwatch. Er was een significante correlatie tussen de ernst van de depressie
(BDI) en de snelheid waarmee men negatieve herinneringen kon ophalen. Hoe depressiever, hoe
sneller men negatieve herinneringen kan ophalen. Ook waren de herinneringen intenser naarmate
ze meer depressief waren. Deze studie had echter twee interpretatieproblemen; misschien zijn er
meer negatieve life-events bij de ernstig depressieven of misschien is er eerder een interpretatiebias
waarbij ambigue situaties volgens hun heel negatief geïnterpreteerd worden. In dat geval is er geen
gehuegen-effect maar een interpretatiebias.
Clark & Teasdale (1982) deden een onderzoek bij depressieve patiënten en maakten gebruik van
natuurlijke wijzigingen in de stemming doorheen de dag. Op verschillende momenten doorheen de
dag werd hun gevraagd zo snel mogelijk een persoonlijke herinnering op te halen na een neutrale
cue. Die herinneringen werden later beoordeeld op valentie. Indien de patiënten meer depressief
waren, werden er meer negatieve herinneringen opgehaald. Positieve herinneringen waren dan
onwaarschijnlijker. Wanneer ze op het moment van de cue minder depressief waren dan zag men
het omgekeerde. Dit kan niet verklaard worden in termen van verschillen in voorgeschiedenis. De
interpretatiebias kan wel een rol spelen.
Teasdale & Russell (1983) deden een laboratoriumstudie waarbij de stemming experimenteel
geïnduceerd wordt. Het voordeel hiervan is dat men controle heeft over de stemming tijdens het
opslaan van kennis. Niet-depressieve studenten moesten lijsten van negatieve, neutrale en positieve
woorden memoriseren. De leerfase gebeurde in neutrale stemming. Er was vervolgens een
manipulatie van de stemming bij het ophalen of herinneren van de eerder geleerde woorden. Hier
zag men duidelijk een stemmingsconruente ophaling. Depressieve participanten haalden meer
negatieve woorden op en participanten met een positieve stemming haalden meer positieve
woorden op. Deze effecten zijn meermaals gerepliceerd en zijn sterker als het materiaal ‘self-
referent’ is. Het gaat echt om een toegenomen sensitiviteit voor stemmingscongruente informatie.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur LilaC. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.