Samenvatting financiële markten 2
Hoofdstuk 6: geld en financiële activa
1. Ontwikkeling van het financiewezen en economische groei
Economische groei gaat gepaard met:
• Monetarisering van de economie
• Uitbreiding en verdieping financiewezen
Nieuwe instrumenten(afgeleide producten):
- 20 jaar geleden: opties, futures
- Daarna: collateralized debt obligations(CDO) en Credit default swaps(CDS)
=”gesofisticeerde/complexe instrumenten”
Gelinkt aan kredietcrisis:
Hoe is deze ontstaan:
• 2 groepen: enerzijds huiseigenaars met hypotheek en anderzijds grote instellingen=
investeerders zoals pensioenfondsen
• Partijen werden samengebracht
• Reden: investeerders konden meer geld verdienen op deze manier dan door geld uit te lenen
aan FED
• Probleem is ontstaan door niet-terugbetaling van hypothecaire leningen
Leverage= hefboomwerking= geld lenen om het resultaat van de deal te versterken
Vb: iets inkopen voor 10 000 USD en verkopen voor 11 000 USD=> 1000 USD winst voor eerste partij
Daarna in massa opkopen en doorverkopen: nog grotere winsten, investeerders worden
nog rijker
Dit is wat de banken in VS gedaan hebben
Hoe werkt een CDO(herverpakking)? Waar zit het risico?
= Collateralized Debt Obligations(=obligatie met als onderpand hypotheken)
• Financieel riskant product opsplitsen in 3 vakken:
- Safe: goede rating, AAA, 4% opbrengst
- Okay: BBB, 7% opbrengst
- Risky: zonder rating, hogere return 10%, groot risico voor niet-terugbetaling
• Risico: niet-terugbetaling door gezinnen van hun hypothecair krediet, daardoor worden veel
huizen te koop geplaatst, aanbod stijgt dus prijzen huizen daalt
• Uiteindelijk zitten in CDO enkele waardeloze huizen=> onderliggende waarde
CDS(=Credit Default Swap)= risico van niet-betaling overdragen aan een derde partij door een
(riskant) financieel/verzekeringsproduct, “herverzekeren”
Bv. AIG(American International Group)=> raakte te zwaar verstrikt in CDS’en en moest gered worden
door Amerikaanse overheid
Dus: er wordt eigenlijk verzekerd dat bedrijven die failliet gaan toch een deel geld kunnen
terugbetalen. De bank kan dit geld houden indien dit niet zo is dus kan massaal CDS’en verkopen aan
grote investeerders. => echter fin. Crisis niets meer terugbetaald bank moet alles zelf betalen
, 2. Wat is geld?
2.1. Definitie
= Algemeen aanvaard betaalmiddel(munten, biljetten, “tekens”, elektronisch,…)
2.2. Niet kennen
2.3. Giraal en chartaal geld
Chartaal geld= fysieke vorm:
• Materieel geld: muntstukken en biljetten
• Uitgegeven door Koninklijke munt/ ECB+ NBB
Giraal geld= “geld bij de bank”
• Volume zichtdeposito’s, spaar-en termijnrekeningen, andere financiële activa
Teveel geld in omloop in verhouding met beschikbare goederen en diensten veroorzaakt
inflatie(voorbeeld hyperinflatie Duitsland)
2.4. Gegiraliseerde betaalmethodes
• Debetkaarten(bv. Bancontact/mister cash)
• Kredietkaarten(bv. Visa)
• Internetbankieren
• Betalen via gsm
• Geld afhalen met js gsm
• Mobiel betalen(Bancontact App, Payconiq)
2.5. Functies van het geld
• Geld als betaal-en ruilmiddel: om iets te kopen
• Geld als rekeneenheid: om aan te tonen hoeveel iets waard is
• Geld als opslag van waarde: om later uit te geven(tijdelijk bewaren, sparen)
Bitcoin niet gezien als geld: sterk wisselende waarde
3. Financiële activa en liquiditeit
3.1. Financiële activa in het algemeen
• Geld, aandelen, obligaties, schatkistcertificaten, afgeleide producten,…
• Liquiditeit financiële activa= hoe omzetbaar is iets naar geld?
• Liquiditeit van financiële activa> reële activa(brengt vaak iets meer op: return)
3.2. Financiële activa en passiva van particulieren in België: niet kennen
3.3. Liquiditeit
Verschillende betekenissen van liquiditeit:
• Omzetting naar contant geld
• Omvang van de handel in bv. aandelen(veel handel= liquide)
• Liquiditeitsbeheer: onderdeel van het beleid van ondernemingen en financiële instellingen in
het bijzonder(toegang tot deposito’s= voeding)
, • Liquiditeit van een onderneming: hoe goed slaagt een onderneming erin om op korte termijn
haar schulden terug te betalen(= financiële analyse, ratio-analyse bv. current ratio)
3.4. De geldvoorraad of geldmassa in enge en in ruime zin
= zogenaamde “monetaire aggregaten”
• M1= chartaal geld en zichtrekeningen
• M2= M1+ termijnrekeningen+ spaarinlagen
• M3= nog ruimer begrip= binnen ECB: geldomloop(chartaal geld en zichtdeposito’s)+ door
ingezetenen aangehouden passiva van gelduitgevende instellingen van het
eurogebied(kortlopende deposito’s, deposito’s met opzegtermijn, aandelen,…)
Verschil tussen Keynes en Friedman:
• J.M. Keynes: overheid moet stimuleren om economie op het juiste pad te krijgen(geen schrik
hebben van inflatie)
• M. Friedman: pleit voor minder overheid inmenging, vrije markt, strijd tegen inflatie
4. Financiële markten
• Plaats waar financiële activa verhandeld worden
• 2 marktpartijen: koper en verkoper
• Indeling in markttypes
4.1. Primaire en secundaire markten
• Primaire markten:
- Emissiemarkt
- Ontstaan en in omloop brengen van financiële activa
- Directe relatie tussen ontlener en belegger
• Secundaire markten:
- Verhandelingsmarkt voor bestaande effecten
- Doorverkoop van bestaande effecten: voor voorziene vervaldag
- Veel vraag en aanbod
- Koersvorming
4.2. Geld-en kapitaalmarkten
• Geldmarkten:
- Money markets
- Financiële activa met een looptijd van max 1 jaar
- Ondergaat heel snel de impact van monetaire overheidsmaatregelen=> invloed
centrale banken: inkomens en productie indirect beïnvloeden
• Kapitaalmarkten:
- Financial/capital markets
- Financiële activa met langere looptijd
, 4.3. Georganiseerde en informele markten
• Georganiseerde markten:
- Werking bepaald door Belgische wetgeving, statuten en huishoudelijk reglement
- Georganiseerde markt= markt met uitgebreide regelgeving bv. Euronext Brussels
• Informele markten:
- Over-the-counter(OTC)
- 2 partijen komen tot deal
- Gevaar van niet-transparantie
- Markt waar 2 partijen zelf hun regels en contract op maat bepalen
4.4. Concrete en abstracte markten
• Concrete markten:
- Vloerhandel
- Fysiek contact tussen marktpartijen
• Abstracte markten:
- Schermenhandel= elektronisch
- Marktpartijen ontmoeten elkaar niet fysiek
- Samenspel van krachten die de prijs en andere voorwaarden van de ruil bepalen
4.5. Fixing en continumarkten
Criterium: verhandelbaarheid en free float(% vrij verhandelbare effecten)
• Fixingmarkten:
- Handel op bepaalde ogenblikken
- Bv. Euronext: dubbele fixing om 11:30 en 16:30
- Minder liquide
• Continumarkten:
- Ononderbroken handel
- Belangrijke rol tussenpersonen: op elkaar afstemmen van vraag en aanbod
- Vb: euronext: verhandeling tussen 9u en 17u40
- Liquide
4.6. Prijs-en ordergedreven markten
• Prijsgedreven markten:
- Quote-driven markets
- Financiële tussenpersonen nemen eigen positie in
- Affichage aan-en verkoopprijzen
- Marktmakers= dealers=> spread
- Vb: Nasdaq, valutahandel,…
- Geen rechtstreeks contact tussen verkoper en koper, tussenpersoon heeft grotere
rol
Continu aankoopprijzen en verkoopprijzen afficheren, krijgt hiervoor marge tussen bid
en ask(= spread)
• Ordergedreven markten:
- Financiële tussenpersonen nemen GEEN eigen positie in