Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting volledige biomedische toets circulatie & thermoregulatie 1.1 €5,16
Ajouter au panier

Resume

Samenvatting volledige biomedische toets circulatie & thermoregulatie 1.1

 0 fois vendu
  • Cours
  • Établissement

Dit document bevat de samenvatting van de biomedische toets circulatie en thermoregulatie. De gehele beoordelingsformulier is uitgewerkt aan de hand van de drie boeken fysiologie & anatomie, pathologie en farmacologie. De toets is door deze samenvatting behaald met een 8. Succes allemaal!

Aperçu 10 sur 33  pages

  • 30 mai 2024
  • 33
  • 2021/2022
  • Resume
avatar-seller
Samenvatting Anatomie en Fysiologie
Hoofdstuk 18 – cardiovasculair systeem – Bloed
Het lichaam van een gemiddeld persoon (70kg) heeft 5 liter bloed.
Het heeft een Ph waarde tussen de 7,35 en de 7,45.
Een lichaamstemperatuur van gemiddeld 38 graden.

Bloed heeft als rol:
- Zorgen voor homeostase door het vervoeren van stoffen.
- Reguleert lichaamstemperatuur.

Bloed bestaat uit:
- Bloedplasma 55%
- Bloedcellen 45% (erytrocyten en leukocyten)
- Trombocyten 1%

Bloedcellen ontstaan uit pluripotente cellen (stamcel) dit is aanwezig in het rode beenmerg
en sommige lymfoide weefsels. Het rijpingsproces wordt hematopoëse genoemd.

Hemotocriet = het percentage van het totale bloedvolume dat door de rode bloedcellen
wordt ingenomen.

Na centrifugeren ziet het eruit als volgt:
- Bovenop  plasma
- Midden  trombocyten en leukocyten (ook wel buffy coat)
- Onder  erytrocyten (ook wel hemotocriet)

Functies van het bloed:
1. Het vervoeren van nutrienten (voedingstoffen) naar het gastro-intestinale stelsel en
het transporteren van deze stoffen naar de weefsels.
2. Transporteren van antilichamen om aan pathogenen te kunnen binden.
3. Water in balans te houden door water af te geven aan de nieren of op te nemen uit
de darmen.
4. Transporteren van stollingsfactoren.
5. Transport van afvalstoffen naar de nieren en lever.
6. Reguleren van lichaamswarmte door vasoconstrictie en vasodilatatie.
7. Reguleren van de Ph waarde door te controleren van de ionenbalans en
neutraliseren van de zuren en base.
8. Transporteren van hormonen om weefsels ingang te zetten.

Viscociteit:
Viscociteit van bloed is ongeveer 5 keer zo hoog als water.
Viscociteit dit betekent dat de verbinding tussen de moleculen heel sterk is dit komt door de
rode bloedcellen.
Dit is nodig voor de juiste stroomsnelheid van het bloed zodat weefsels voldoende zuurstof
en voedingsstoffen kunnen opnemen.

,Diffusie:
Gaat van een hoge concentratie naar een lage concentratie.


Osmolariteit:
Osmolariteit = is de hoeveelheid opgeloste stoffen in een substantie.
Osmolariteit beïnvloed de diffusie omdat het weefselvocht van een lage osmolariteit naar
een hoge osmolariteit verplaatst.
- Wanneer er te veel vocht uit het bloedvat naar de weefsels stromen daalt te
bloeddruk en ontstaat er oedeem.
- Wanneer en te veel vocht uit de weefsels het bloed in stroomt ontstaat er een te
hoge bloeddruk.
Het hormoon ADH zorgt voor minder vocht uit de scheiden.
Transporteiwitten zijn betrokken bij de ionenconcentratie.

Druk in arteriën en vene:
De hydrostatische druk = de bloeddruk in de arteriën  perst vocht uit de bloedbaan de
weefsels in.
Osmotische druk = de druk in de weefsels  perst vocht uit de weefsels de bloedbaan in.

Als de hydrostatische druk in de arteriën groter is dan de osmotische druk wordt er vocht uit
de arteriën de weefsels in gedrukt (dit gebeurt in het begin van de capillaire)  filtratie

Als de osmotische druk hoger is dan de hydrostatische druk wordt er vocht uit de weefsels
de vene in gedrukt (dit gebeurt aan het einde van de capillaire)  reorptie

Bloedplasma:
Bevat erytrocyten en trombocyten.
Functies:
1. Transporteren van hormonen vitaminen, mineralen, voedingsstoffen zuurstof en
koolstofdioxide.
2. Reguleren van de ph waarde.
3. Reguleren van het water en elektrolytenbalans.

Zuurstof bindt zich aan de erytrocyten.
Koolstofdioxide is makkelijk oplosbaar in het plasma en bind zich voor een deel aan
erytrocyten.

Samenstelling bloedplasma:
Bloedplasma bestaat uit water (92%), plasmaproteïnen (7%) en andere opgeloste deeltjes.

Water dient als warmtebuffer, het neemt warmte op uit weefsels en transporteert het naar
andere weefsels.
Water dient ook als oplosmiddel voor elektrolyten zoals natrium en kalium.

Plasmaproteïnen houdt de zuurgraad constant, draagt bij aan de viscositeit en vervoeren
voedingsstoffen, afvalstoffen en elektrolyten.

,Heeft een rol in de colloïd-osmotische druk door de eiwitten.
De lever produceert en scheid de plasmaproteïne uit.

Elektrolyten zijn chemische verbindingen die uit elkaar vallen in ionen wanneer ze opgelost
zijn in water.
Dit is belangrijk voor het uitwisselen van water tussen bloed en weefsel, en zorgen voor de
juiste ph waarde.
- Natrium en kalium nodig voor de waterhuishouding.
- Natrium, kalium en chloor  nodig voor de werking van spieren en zenuwen.
- Calcium  nodig voor spiercontractie en bloedstolling.

Plasmaproteïne:
Bevat albumine-moleculen, globuline en fibrinogeen
De meeste plasmaproteïne zijn te groot om door de capillaire wanden heen te gaan,
hierdoor ontstaat ene colloid-osmotishe druk. Wanneer er te weinig plasmaproteïne in het
bloed is daalt de colloid-osmotische druk.

Albumine heeft de grootste bijdrage aan het bloedvolume en speelt een rol bij het
transporteren van vetzuren, schildklierhormoon en steriodhormoon.

Globuline heeft verschillende soorten:
- Alfaglobulines  transporteert vetten, mineralen vitamines om uitscheiding te
voorkomen.
- Gammaglobuline  binden zich aan een pathogeen
- Fibrinogeen  speelt een rol bij de bloedstolling

Erytrocyten:
Transporteren zuurstof, zijn vervormbaar en stapel op elkaar.

In de erytrocyten zit hemoglobine, hemoglobine bestaat uit 4 globilineketens en 4
heemgroepen. Aan de heemgroepen kunnen ijzer binden waardoor er zuurstof aan bindt.
Gesatureerd = als er 4 zuurstofmoleculen zijn gebonden

Exyhemoglobine = als hemoglobine aan zuurstof bindt (helderrood)
Deoxyhemoglobine = hemoglobine zonder zuurstof (donkerrood)

Opsplitsing van hemoglobine en zuurstof in weefsel wordt versneld door:
- Lage Ph  doordat een weefsel veel zuur produceert.
- Een hoge tempratuur.
- Lage zuurstofconcentratie (hypoexie).

Koolstofdioxide bindt zich voor een deel (5%) aan de deoxyhemoblobine door deze
verbinding wordt het carbaminohemoglobine genoemd. Het overige koolstofdioxide wordt
in bloedplasma opgelost.

,Vitamine B12, foliumzuur en ijzer:
Deze stoffen worden uit de dunne darm opgenomen en opgeslagen in de lever.
Door vitamine B12 en foliumzuur kunnen er snel veel rode bloedcellen in het rode beenmerg
gemaakt worden.

Ijzer is belangrijk voor de binding van zuurstof aan hemoglobine.
Ijzer bindt zich aan ferritine (eiwit dat ijzer kan opslaan).
Ijzer verlaat het lichaam via ontlasting, urine en bloed.

Erytropoëse en hemolyse:
Erytropoëse = de productie van erytrocyten, dit vindt plaats in het rode beenmerg.
Na het produceren moeten de cellen nog rijpen en verliezen zij hun celkern.
Ook verliezen zij hun organellen waardoor ze geen zuurstof verbruiken.

Het hormoon erytropoetine (EPO) zet het beenmerg aan om erytrocyten te produceren, te
rijpen en af te geven.
Door hypoxie geven de nieren meer EPO af, bijvoorbeeld door:
- Anemie
- Trage bloedstroom
- Longziekte

Erytrocyten gaat ongeveer 120 dagen mee, daarna worden zijn opgeruimd door macrofagen.
Hemolyse = het afbraakproces van de erytrocyt.
Dit vindt plaats in de milt, beenmerg of lever.
Uit de afbraak ontstaat bilirubine, in de lever wordt hier gal bij toegevoegd, via de ontlasting
wordt dit uitgescheiden.
Ijzer uit de afbraak wordt hergebruikt.

Leukocyten:
Leukocyten spelen een belangrijke rol in de afweer.
Als micro-organisme cellen beschadigen geeft de cel chemotaxines af, dit trekt de
leukocyten aan. (Chemotaxis)

Twee type leukocyten:
- Granulocyten  onder te verdelen in neutrofielen, basofielen en eosinofielen.
- Agranulocyten  onder te verdelen in monocyten en lymfocyten.

- Neurotrifielen ruimen dode cellen en andere afvalstoffen op. Ze zijn de eerste die bij
een pathogeen aankomen.

- Basofielen geven heparine af zodat het bloed verdund voor mee stroming naar het
weefsel ook geeft het histamine af om de bloedwant te verwijden en toegankelijker
te maken. Door de bloedtoevoer zwelt het weefsel op het wordt het rood.

- Eosinofielen kunnen allergische reacties opwekken en uitschakelen. Het eet
bacteriën en protozoa ,zij kunnen deze organismes ook injecteren of bespuwen met
toxische stoffen.

, - Monocyten zorgt voor een deel voor fagocytose het andere deel wordt een
macrofaag die samen met een monocyt bacteriën die ze niet op kunnen eten
onschadelijk maken.

- Lymfocyten werken in de specifieke afweer dit zorgt voor het opruimen van alle dode
en lichaamsvreemde cellen op. Onder verdeelt in:
1. T-lymfocyten  sturen andere leukocyten aan om aan te vallen en doet dit zelf ook.
2. B-lymfocyten  maakt antistoffen na fagocytose.
3. Natural-killer-cellen  sporen abnormale cellen op om meteen te doden.

Diapedese = leukocyten die zich door een bloedvat wurmen.
Fagocytose = het opeten van een pathogeen
Degranulatie = afgeven van stoffen door leukocyt
Exocytose = doden met giftige stoffen

Trombocyten:
Coagulatie = stollingsproces
Onder invloed van trombopoetine (TPO) uit de lever en nieren ontstaan trombocyten in het
rode beenmerg.
Ze bevatten geen celkern.

Trombocyten hebben meerdere functie na beschadiging van weefsel:
- Afgeven van stollingsfactoren
- Vernauwen van een bloedvat door het hormoon serotonine af te geven.
- Een bloedprop vormen, door actine en myosinefilementen trek de bloedprop samen
om het gat kleiner te maken. (Trombocyten ruimen zelf proppen op die geen werking
meer hebben)
- Ook kunnen ze bacteriën fagocyteren en factoren afgeven om neutrofielen en
monocyten aan te trekken.
- Geven groeifactoren af die de mitose van bindweefseldraden en gladspierweefsel
versnellen.

Proces van het stollen:
Vasoconstrictie:
Na een beschadiging geeft het endotheel endothelinen af waardoor het bloedvat vernauwd
ook stimuleert het pijnreceptoren.
Normaal heeft de endotheel laag (prostacycline) die bloedplaatjes afstoten, maar als het
bloedvat beschadigd is komen er collageenvezels vrij, trombocyten krijgen hierdoor kleine
uitsteeksel (pseudopia) waardoor ze aan de beschadiging kunnen hechten. Hierna geven
trombocyten tromboxaan en serotonine af, dit stimuleert de vasoconstrictie en stopt voor
enkele minuten de bloedstroom.

,Activatie:
Als trombocyten zijn gebonden aan het collogeen rond de beschadiging trekken zij naar
elkaar toe en binden ze aan elkaar door de pseudopia, hierdoor sluit de beschadiging. Daar
naast vormen trombocyten een prop (trombocytenaggregatie) ontstaat al na 5 minuten.

- Tromboxaan  zorgt voor vorming van een prop.
- Adenosine difosfaat (ADP)  trekt trombocyten aan.
- Serotonine  zorgt voor vasoconstrictie.

Deze stoffen zorgen ervoor dat alleen op een beschadigde plek een trombocyt komt:
- Leukocyten  blokker de aggregatie (samenklonteren) van trombocyten
- Prostacyline  stof die wordt afgegeven door de endotheelcellen die aggregatie
remt.
- Plasma-enzym  breken ADP af waardoor minder trombocyten naar de beschadiging
gaan.

Hoofdstuk 19 – Cardiovasculair systeem – Het hart

Cardiovasculair = Het hart en bloedvaten (het bloed hoort er niet bij)
Perfusie = Doordringen van stoffen (van het bloed naar weefsel)
Slechte weefsel perfusie cellen worden niet goed voorzien van zuurstof en voedingstoffen,
koolstofdioxide en afvallen stoffen hopen zich op.

Pulmonale circulatie = kleine bloedsomloop
Systemische circulatie = grootte bloedsomloop
Mediastinum = borstholte
Apex = puntje van het hart
Basis = platte bovenkant van het hart
Atrium = boezem
Ventrikel = kamer
Vena cava = holle ader
Vena cava superior = bovenste holle ader
Vena cava inferior = onderste holle ader
Atria pulmonalis = longslagader
Vena pulmonalis = longader
Arcus aorta = aortaboog
Aorta ascendens = stijgende aorta
Aorta descendens = dalende aorta
Posterieur = achterzijde
Anterior = voorzijde

,Bloedsomloop:
1. Zuurstofarm bloed komt via vena cava superior/inferior binnen in het rechter atrium.
2. Daarna in rechterventrikel.
3. Daarna naar de atria pulmonalis die splits in a. pulmonalis sinister en a. pulmonalis
dexter.
4. Komt terug in de venae pulmonalis
5. Zuurstofrijkbloed vult het linker atrium.
6. Daarna de linkerventrikel.
7. Daarna via de aorta het lichaam in.

Lagen van het hart:
Endocard = binnenbekleding hart
Myocard = spierlaag (atriumcard en ventrikelcard)
Epicard = buitenbekleding hart
Pericard = hartzakje

Anatomie:
De linker- en rechterhelft van het hart wordt gescheiden door het septum bestaat uit
myocard en endocard.
Interatriale septum = tussen de atria
Ventruculaire septum = tussen het ventrikel (is ook dikker)

Semilunaire kleppen:
1. Pulmonalis klep = scheidt de klep tussen rechterventrikel en longslagader (atria
pulmonalis).
2. Aortaklep

Atrioventriculaire kleppen (AV-kleppen:
1. Tricupidalisklep = scheidt het rechter atrium van de rechterventrikel.
2. Mitralisklep = scheidt het linker atrium van de linkerventrikel.

Bindweefsel:
1. Helpt de druk te verdelen over het hart.
2. Ondersteuning en aanhechtingspunten van het myocard.
3. Voortkomt dat het hart te veel uitzet.
4. Helpen het hart terug te trekken in vorm door elasticiteit.

Het hartskelet bestaat uit elastische bindweefseldraden die door het myocard lopen.
Het heeft een aantal functies:
1. Structuur en stevigheid geven.
2. Punten waaraan getrokken wordt bij contractie.
3. Impulsen geleiden.

,Endocard:
Bestaat uit:
- Een laag epitheelcellen
- Bindweefsel
- Bloedvaten.
Endocard bekleed ook de hartkleppen en de purkinjevezels.

Myocard:
Spierlaag bestaat uit verschillende elementen:
- Spiraalvormige bundels aan hartspiercellen
- Bloedvaten
- Lymfevaten
- Zenuwen
- Bindweefsel
Hartspiercellen staan direct met elkaar in verbinding.
Linkerventrikel heeft de dikste spierlaag.

Pericard
Bestaat uit:
- Bindweefsel
- Collageendraden
Functie:
- Houdt in positie
- Voorkomt dat het hart over vult raakt
- Heeft een beschermende werking.
Ook de bloedvaten die aan het hart vast zitten worden met het pericard omgeven.
Het pericard bestaat uit twee delen:
- Fibreus pericard
- Sereus pericard (bestaat uit twee membramen)
Vocht uit het sereuze membraam vult de pericardiale ruimte.

Pericarditis door te veel of te weinig pericardiaal vocht.
Vocht ophoping in het hartzakje = harttamponnade
Harttamponnade kan ook door bloed komen (trauma).

Aorta:
Aorta ascandens = stijgende aorta
Arcus aorta = aortaboog
Aorta descendens = dalende aorta
Ductus van botalli = wanneer de omleiding van de longen bij foetus niet sluit na de geboorte.
De aortaklep kan door ouderdom vernauwen (stenose) het hart moet harder pompen om er
bloed door heen te krijgen. De elatischiteit van het bindweefsel neemt af.

Papillairspieren:
Spieren die in de ventrikels aan de chordae tendineae peesdraden zitten om zo de kleppen
(tricus en mitraliskleppen/ av-kleppen) te sluiten

,Als de ventrikels in rust zijn hangen de pezen en spieren en stroomt er dus bloed het
ventrikel in.
Hartklep insufficiëntie: kleppen sluiten niet goedd.
Prolaps: spieren lubben uit waardoor niet goed sluit

Ventrikel:
Het linkerventrikel helpt het rechterventrikel met pompen.
Formane ovale = een gat in de linker naar rechterventrikel om de longen te omzeilen bij
foetus.

Conairen:
Aortasinus = vaten die uit de aorta springen naar het hart toe met zuurstofrijkbloed.
- Als het bloed uit het ventrikel de aorta instroomt zet de aorta uit en sluit de aorta
klep de aortasinus af. Daarna veert de aorta terug waardoor en bloed het systeem in
wordt geduwd maar ook terug naar het hart, de aorta klep sluit dan waardoor het de
aorta sinus in stroomt.
- Naast de vena cava mond in het rechter atrium ook sinus coronairus uit. Deze
vervoert zuurstofarm bloed naar het hartspier.
Linker coronaire arterie = LCA
LCA splits op in LAD
Rechter coronaire arterie = RCA
Dominante coronairarterie voorziet de av-knoop van bloed
Anastomosen = verbindingen tussen coronaire zou dat het hart constant bloed krijgt, ook als
de toevoer wordt dicht gedrukt door de aortaklep.

Vena cardiaca media  zuurstofarm bloed uit achterwand beide ventrikels en septum.
Vena cardiaca parva  zuurstofarm bloed uit achterwand rechter atrium en ventrikel
Vena ventriculi sinister posterior  verzorgingsgebied RCx

Electrische activiteit van het hart:
Twee soorten hart cellen:
1. Auto ritmische cellen
- Pacemaker cellen: maken elektrische impulsen in de sinus en av knoop.
- Geleidingscellen: geleiden de impulsen door het hart.
2. Contractiecellen trekken samen als zij een impuls ontvangen.

Pacemakercellen kunnen werken zonder neurale of hormonale aansturing, staan wel onder
invloed van het autonome zenuwstelsel.

Hartcyclus:
Een hart cyclus duurt 225 milliseconden.
Pacemaker cellen in de sinusknoop geven een elektrisch signaal.

Depolarisatie = cel wordt van binnen positief en buiten negatief.
Actiepotentiaal = elektrische prikkel.
Repolarisatie = cel wordt van binnen negatief en van buiten positief.

, Normaal zijn pacemaker cellen aan de binnenkant negatief en de buitenkant positief
(repolarisatie).
Wanneer de binnen kant sterk positief (depolarisatie) is ontstaat er een elektrische prikkel
(actiepotentiaal)

1. Impuls sa-knoop (sinusknoop)
2. Impuls verspreid over atrium en bereikt av-knoop.
3. Contractie atrium.
4. Ipuls verplaats nar bundel van His en de bundeltakken naar de purkinjevezels.
5. Purkinjevezel geleid impuls over hele ventrikel waardoor ventrikel contractie.

Av-knoop geeft maximaal 230 actiepotentiale af.
Sinusritme wordt gereguleerd door:
1. Nervus vagus onderdeel van parasympatisch zenuwstelsel (rust) 75 slager per
minuut.
2. Nervi accerantes onderdeel van sympathisch zenuwstelsel (actie) 200 slagen per
minuut versneld.

AV-knoop heeft een hogere drempelwaarde en cellen uit AV-knoop zijn smaller waardoor
signaal word vertraagd. Hierdoor heeft de atria voldoende tijd om te vullen.

Hartritmestoornis:
Tachycardi = te snel ritme
Bradycari = te langzaam ritme
Vaak door dat pacemaker cellen niet goed werken.
Stoornis VOOr de av-knoop 50 slagen per minuut minder.
Stoornis in av-knoop of bundle van His 20 slagen per minuut minder.

Energie toevoer:
1. Mitochondrieen (energie fabrieken in de cel)
2. Eigen reserves in de cellen.

Fase 1: ventrikel vulling:
1. Snelle ventrikel vulling.
2. Bloed stroom langzaam het ventrikel binnen door dat er weinig drukverschil is.
(Beide passieve vulling genoemd, 80% van totale vulling)
3. Actieve vulling door atriale kick, 20% van totale vulling.

Fase 2: isovolumetrische contractie:
Ventrikel knijpt samen, doordat de kleppen dicht blijven blijft de volume het zelfde terwijl de
druk stijgt. De Atria stroomt door de lagedruk vol.

Fase 3: ventrikel-ejectie:
Als de druk in de ventrikel hoger is dan in de arteriën gaan de kleppen open
70% snelle ventrikel-ejectie, 30% langzame ventrikel-ejectie.

fase 4: isovolumetrische relaxie:

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur 682015F. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,16. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

63950 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 15 ans

Commencez à vendre!

Récemment vu par vous


€5,16
  • (0)
Ajouter au panier
Ajouté