Maatschappijgeschiedenis II
Hedendaagse Periode
Afbeelding 1
Ferre Christiaens
1
Death dealing devices of ancient and modern times captured by the allied forces. (n.d.). The Library
of Congress. https://www.loc.gov/item/2023637180/
1
,Inleiding
Globaal perspectief
Globale eenvormigheid
Complexe samenlevingen
De wereld doet alles een beetje hetzelfde. Iedereen communiceert met iedereen. De politiek wordt
over heel de wereld ongeveer hetzelfde. Er komen complexe samenlevingen met speciale
overheidsapparaten, wetenschap gaat erop vooruit, er komen debatten tussen beroepsverenigingen
over heel de wereld.
Manieren van denken
Liberalisme, kapitalistische ideeën verspreiden zich over heel de wereld. Er komt een explosie aan
kranten, ...
Culturele praktijken
De sherwani
De klederdracht in Indië heeft Britse sporen maar is heel lokaal. De naad was Brits, maar de lengte
en de manier van dragen waren meer Indisch.
Ook de standaard tijdsaanduiding werd meer verspreid.
Veel groenten komen uit Zuid-Amerika zoals patatten, rode pepers, ... ook vlees en brood komt
origineel van ver.
Geen homogeniteit!
Ideeën van vrijheid betekenen iets anders naargelang de context, tijd en plaats.
Globale eenvormigheid is niet homogeniteit
Eurocentrisme
Eurocentrisme veronderstelt dat Europa (en Noord-Amerika) het centrum van de wereld is.
De kaarten en actoren die we onderzoeken hadden allemaal een eurocentrische blik, de
gemarginaliseerde groepen hebben ook vaak niet veel bronnen achter gelaten.
Macro/micro
Macro: grote conflicten, globale gevolgen.
Micro: lokale conflicten.
Micro kan ook uitlopen naar Macro, bv. De Amerikaanse Revolutie is gestart met een lokaal conflict
over belastingen en is uitgemond tot het ontstaan van een nieuw land.
Maar geen nevenschikking
Complexe dynamieken van dominantie en ongelijkheid. Men moet connecties zien tussen zaken die
op verschillende plaatsen zijn gebeurd in verschillende tijden wel.
2
,Oorzakelijke verbanden
Economie als de kracht van verandering
Hobsbawn, the age of Capital; dubbele revolutie: hij was heel invloedrijk.
Hij zei dat de Industriële Revolutie gefuseerd is met de FR en de FR versterkt heeft.
Chronologie
Zijn these klopte niet echt omdat de Industriële Revolutie startte in 1760 maar de FR in eind 18de
eeuw. De FR had op zichzelf al veel verschillende invloedrijke ideeën verspreid. De verandering was
pas voelbaar midden 19de eeuw.
Continuïteit
Er waren in de Vroegmoderne Periode al kapitalisten, consumenten die dingen beginnen aankopen.
Beter een kracht van verandering
De economie is belangrijk geweest door de transformatie van handel, verstedelijking, koloniale
uitbuiting, ...
Maar er kwamen ook nieuwe ideologieën, discours, levensstijlen.
Alles hangt een beetje samen dus er is niet 1 doorslaggevend element.
Moderniteit
Perceptie
Mensen vonden dat ze in een moderne tijd leefden. Daarvoor sprak men meer over de “restauratie”.
Secularisering en politieke vrijheid werden belangrijke onderwerpen. Armen vonden ook dat ze
beter leefden.
Snelheid en schaal van verandering
Transport en communicatie werd sneller. Centralisatie van politieke machten met uitgebreide
administraties en gerationaliseerde belastingen.
Waar?
Men dacht dat Europa en Noord-Amerika het modernst waren maar die hadden een voorsprong op
de rest van de wereld door kolonies, ...
3
, Revoluties
Industriële Revolutie
Technologische ontwikkelingen
Spinning jennys: kon heel snel spinnen waardoor het rendabel was.
Stoommachine: vervoer werd gemechaniseerd.
Systemen van management en controle
- Grondstoffen
- Arbeid
- Transport
- Afzetmarkt
Een pre-industrieel arbeider deed alles van de productie maar in de fabriek kon elke arbeider op 1
specifiek onderdeel van het productieproces.
Waar en wanneer
Verschillende snelheden:
- Engeland eind 18de eeuw, België 1830, Ruhrgebied en Frankrijk 1850
- VS, eind 19de eeuw, 1896 Ford.
- Relatie eigendom management:
o In Europa was het managen van de producten en de productieketen in handen van
dezelfde personen. Er waren meer familiebedrijven.
o In de VS waren meer aandeelhouders, het managen deden anderen.
Obstakels in andere delen van de wereld:
- Koloniale machtsstructuren: andere delen van de wereld werden uitgebuit en werden
verplicht buitenlandse producten te kopen.
- Vrijhandel: het Ottomaanse Rijk had moeite om industrieel te ontwikkelen omdat ze
verplicht werd om buitenlandse producten aan te kopen.
- Financiële obstakels: in China waren er geen kredietinstellingen waardoor men buitenlandse
leningen aan moest gaan waardoor ze ook verplicht werden buitenlandse producten aan te
kopen.
- Japan als uitzondering: hier waren er wel kredietinstellingen, een sterke metaalindustrie en
veel geschoolde arbeiders.
4