Deel I: Doorbraak van het kapitalisme en de opkomst van de burgerlijke samenleving
DEEL I: DOORBRAAK VAN HET KAPITALISME EN DE OPKOMST
VAN DE BURGERLIJKE SAMENLEVING
+ inleiding !!!!!!!!
De oude wereld en de ordening daarvan wordt in vraag gesteld. Er ontstaan ideeën over
nieuwe samenlevingsvormen. De krachten binnen absolutistische staten worden
herschikt: soms in het voordeel van de vorst, soms in het voordeel van de burgerij.
1. Zoektocht naar een nieuw raamwerk (1450 – 1650)
De wetenschap bekritiseert de katholieke hegemonie.
Er is een overgang van feodale vorstendommen naar absolutisme. De adel wordt
uitgeschakeld als bron van koningsmacht.
Begin van het kapitalisme:
Mensen beginnen zaken te doen om winst te maken. Daarvoor deed men alleen zaken voor
zelfbehoud.
Het geld wordt gebruikt om te investeren en meer geld te verkrijgen.
Kapitalisten hebben geld en goederen om winst te maken. Loonarbeiders gaan werken voor
dat geld. Kapitalisten kopen dus arbeid van de loonarbeiders.
1.1.Einde van de katholieke hegemonie
Protestantisme:
° LUTHER
* Voorstander van het religieus radicalisme: de Kerk mag worden afgeschaft want er is geen
bemiddeling nodig tussen de gelovige en God. Alhoewel Luther de Kerk aanviel, was hij
toch geen voorstander van vrij onderzoek of persoonlijke vrijheid. Hij dacht niet rationeel
en was geen voorvechter van de onderdrukten.
* Wil religieuze bevrijding van de mens, geen economische bevrijding. Integendeel:
voorstander van onderwerping aan de overheid (Obrigkeit). Men moet zich neerleggen bij
de wil van de bestuurders.
* Staat argwanend tegenover de handel en de financiële wereld. Het economische nut is
ondergeschikt aan de morele regel, woeker is één van de ergste zonden. Iedereen heeft een
vaste plaats in de maatschappij en ongelijkheid was heel normaal.
° CALVIJN
Matilde Willemyns 1
,Deel I: Doorbraak van het kapitalisme en de opkomst van de burgerlijke samenleving
* Calvijn vertrekt vanuit een totaal verschillende context: het grote handelscentrum Genève.
Hij wordt dan ook gezien als de eerste grondlegger van het kapitalisme.
* Stelt dat winst het gevolg is van ijver en werklust, zelfrealisatie en arbeidsethiek. Toch
moet er voorzichtig omgesprongen worden met geld: winst moet niet geconsumeerd worden,
wel geherinvesteerd (= essentie van het kapitalisme!)
* Calvijn had geen democratisch idee over politiek. Hij was voorstander van consistories:
raden van predikanten en godvrezende burgers die de christelijke leefregels moesten
afdwingen.
* Is ook een voorstander van de theocratie: het wereldlijke gezag is onderworpen aan het
religieuze. Voor de wet (van God) moeten allen gelijk zijn, maar niet noodzakelijk in de
praktijk (dat wordt bepaald door de werklust)
° MÜNZER (en de wederdopers)
* Schaarde zich achter de boeren (adel: profiteurs).
* De eerste christelijke bevrijdingstheorie die de onderkant van de maatschappij kiest.
* Wederdopers: anabaptisten. Een groep van armen die gemeenschappen willen stichten
waar privé-bezit afgeschaft wordt.
1.2.De vlucht naar Utopia
De renaissance, drukkunst en het protestantisme hadden een positieve invloed op de
geletterdheid en de alfabetisering. De pers werd een machtig wapen, wat bleek toen men
in de eigen volkstaal ging publiceren. (Reactie van de overheid: gewelddadig, censuur of een
eigen spreekbuis.)
° THOMAS MORE
* Schrijft een reisverhaal over een paradijselijk eiland: Utopia. Daar heerst de
natuurtoestand (geen corrumpering door privé-bezit). Iedereen werkt er 6 uur per dag en kan
in ruil in onderhoud voorzien. Het bestuur wordt indirect verkozen en geleid door een vorst
die op grond van tirannie kan worden afgezet. Er heerst verdraagzaamheid, er is de
humanisering van het strafrecht en er is geen wreedheid of oorlog.
utopisme: afwijzen van de bestaande, onrechtvaardige orde op basis van religieuze en/of
morele gronden.
* More ziet de verpaupering door opkomst van het kapitalisme, maar heeft niet de
intellectuele hefbomen om er zelf iets aan te doen. Hij werkt dus geen toekomstgericht
streven uit en daarom is het utopisme geen echte ideologie. Het is wel één van de wortels
van het socialisme.
Matilde Willemyns 2
,Deel I: Doorbraak van het kapitalisme en de opkomst van de burgerlijke samenleving
1.3.Burgers ter orde geroepen
° ENGELAND
1600 – 1650: instabiliteit en burgeroorlog in Engeland. Koning Karel I versus de
opkomende burgerij (pro-parlement).
In 1640 is Karel I gedwongen om het Parlement opnieuw bijeen te roepen uit geldgebrek. In
dit Long Parliament wilden de puriteinen hun grieven tegen het bewind formuleren en
genoegdoening eisen. Deze grieven waren vervat in de Grand Remonstrance: een
opsomming van alle mistoestanden van het bewind van Karel I. Deze was uitzonderlijk
gericht op het volk (in plaats van op de koning), om de soevereiniteit van het volk duidelijk
te maken.
Wegens gebrek aan steun van de House of Lords en een deel van het Lagerhuis, moest men
openlijk de steun vragen van het volk (vooral de middelklasse, de onderstage lagen waren
vrij royalistisch ingesteld) om zo druk te zetten op de koning.
De puriteinen die de opstand leiden, kregen de naam Levellers. Ze waren een sociaal-
democratische partij met een anti-aristocratische opvatting: ze veroordeelden rijken zoals
het Hogerhuis, de Kerk, de clerus, juristen, magistraten en rijke handelaars, want deze waren
ijdel, zondig en praalzuchtig.
De kern van het conflict lag volgens hen in de tegenstelling tussen arm en rijk. Toch
veroordeelden ze het privaatbezit niet, want ze zagen dit als een noodzakelijke voorwaarde
voor vrijheid. (>< anabaptisten)
* Diggers: radicale afscheidingsbeweging van de Levellers. Namen privé-grond in beslag.
Kwam tot een breuk met de Levellers omdat deze laatste niet gericht waren op vrijheid en
bezit te vernietigen (achterliggend idee: men doet pas een inspanning als het iets voor zichzelf
oplevert.)
De bestuurlijke opvattingen van de Levellers werden samengevat in de ‘Agreement of the
People’: de uiteindelijke soevereiniteit van een staat berust bij het volk, maar de macht
moet wel gedelegeerd worden naar gezagsdragers, bijvoorbeeld onder de vorm van
regelmatige verkiezen, machtsdecentralisatie, volkstaal in recht,…
Definitie van het volk is echter vrij beperkt: enkel vrije mannen boven 21 jaar, die niet
werkloos of bedelaars zijn.
De Levellers stonden voor een dilemma: ze hadden een afkeer van rijken, maar
tegelijkertijd de vrees dat als de rijken uiteindelijk overwonnen waren, de middenlaag op
haar beurt door armen zou overspoeld worden. Uiteindelijk schuilt de oplossing in een
compromis met Cromwell.
Cromwell was een puriteins staatsman, maar verdraagzaam tegenover andersdenkenden
zolang de stabiliteit niet bedreigd wordt. Hij onderdrukt de muiterij van de Levellers.
Gevolgen:
- onthoofdt Karel I die zijn rol al constitutioneel staatshoofd niet aanvaard
- regeert over de republiek als ‘Lord protector’ met slechts een rompparlement (enkel
wie meewerkt, blijft)
- installeert uiteindelijk toch weer het Long Parliament en Karel II komt op de troon
Matilde Willemyns 3
,Deel I: Doorbraak van het kapitalisme en de opkomst van de burgerlijke samenleving
° VERENIGDE PROVINCIËN
Ook hier moet de burgerij inbinden. De Spaanse macht wordt gebroken en de burgerij wil
de macht niet aan een vorst geven. Er komt geen monarchie maar een bewind van
regenten: kaste van rijke kooplui die pragmatisch regeren in het nationaal belang (maar
vooral uit mercantiel eigenbelang).
Er is onvrede over de beperkte elite en druk van het buitenland tegen het republikeinse
regime.
In 1672 wordt Willem II van Oranje stadhouder van Engeland en komt er een einde aan de
burgerlijke heerschappij.
4.1.Het staatsisme
We komen in een periode van absolutistische natiestaten. De macht blijft in de handen van
de aristocratie en de burgerij blijft zwak. De basis van de macht is dwang en hegemonie;
de staat legitimeerde de nieuwe regimes enkel aan de bovenlaag van de bevolking, niet aan de
bredere onderlaag.
° MACHIAVELLI
* Schrijft Il Principe: een praktische handleiding voor een absoluut heerser. Regeren
wordt gezien als een rationele kunst, gebaseerd op het ontleden van regelmatig terugkerende
bewegingen in de maatschappij. Macht is hierbij een noodzakelijk en onvermijdelijk
middel. Een keizer moet vooral gevreesd zijn doel heiligt de middelen (populair
Machiavellisme).
* Voor Machiavelli is vrijheid gelijk aan zekerheid (orde, onaantastbaarheid van het privé-
bezit), zelfs al is er geen democratie.
* In tegenstelling tot More is het idee van Machiavelli geen utopie: hij wil daadwerkelijk iets
realiseren, iets teweeg brengen. Daarvoor gebruikt hij de wetenschap als uitgangspunt:
lessen trekken uit de empirie, kennis nemen van wetten die het gedrag regelen.
* Het uiteindelijke doel is een eenmaking van Italië (dat extreem versplinterd was), daarvoor
is een sterke staat nodig om orde te verzekeren.
° HOBBES
* Schrijft Leviathan, over de staatsvorm die hij voor ogen heeft. Voor Hobbes is de mens in
essentie slecht: elk individu is strijdvaardig en in angstig voor de macht van de ander en de
dood. Elk persoon zal zich verweren naar zijn medemens toe. De mens is een homo-homini-
lupus en heeft een natuurlijk wantrouwen tegenover andere mensen. Iedere persoon streeft
Matilde Willemyns 4
,Deel I: Doorbraak van het kapitalisme en de opkomst van de burgerlijke samenleving
de maximalisatie van zijn eigen waarden na, waardoor de mens de mens verscheurt en er geen
sprake is van vrijheid en gelijkheid.
* Oplossing: we moeten vrijheid inruilen voor zekerheid. Om dit te bekomen moeten we de
soevereiniteit inruilen voor de Leviathan (“the mortal God”), de onvoorwaardelijke
leider, de autoritaire staat. In ruil voor de soevereiniteit, neemt de staat de
verantwoordelijkheid voor de Commonwealth (het algemeen belang) op zich. Dit
onvoorwaardelijk sociaal contract tussen het volk en de staat garandeert vrede en stabiliteit.
* In de staatsvorm van Hobbes is er geen plaats voor godsdienstige of morele regels. De
absolute staatsmacht bepaalt de wetten. Er is een risico op tirannie, maar dit neemt Hobbes
er bij, want volgens hem is dit de meest realistische ordening die we kunnen bekomen.
Hobbes heeft dus geen ideale samenleving voor ogen, in tegenstelling tot Thomas More.
2. De genese der burgerlijke ideologie (1650 – 1850)
In deze periode gebeurt de definitieve doorbraak van het kapitalisme. Nieuwe politieke
denkbeelden gaan zich ontwikkelen, dit is ook de periode van de Verlichting. Het belang
van de wetenschap komt op de voorgrond (Sir Isaac Newton). Vorstenhuizen zijn passé,
wat moet daarvoor in de plaats komen?
1.4.Politieke fundamenten
° LOCKE
* Het startpunt van Locke betekent een verschuiving van perspectief: het gaat over de mens
hoe hij is, niet hoe hij hoort te zijn.
* Locke gaat uit van het basisprincipe: all men are born free and equally alike. Toch wou
hij geen absolute gelijkheid, het is slechts een uitgangspunt om verdere conclusies uit te
trekken.
* De mens leeft van nature in een harmonieuze toestand, maar dit verdwijnt met de intrede
van geld. Iedereen beschikt over eigen arbeid en kan die verkopen aan een koper (opdeling
arbeider – ondernemer). Volgens Locke vloeit dit logisch voort uit een natuurwet en
betekent dit niet noodzakelijk uitbuiting: arbeid wordt verkocht in een eerlijke ruil. Toch is
er sprake van ongelijkheid.
* Deze ongelijkheid veroorzaakt politieke problemen die een staat noodzakelijk maken:
armoede is een politiek probleem en de verantwoordelijkheid van de civil society. In deze
civil society ligt het macht bij het volk, maar wordt deze overgedragen aan politieke
instanties (delegeren van macht). Dit sociaal contract is voorwaardelijk en beperkt.
* Civil society bestaat echter niet uit het ganse volk; enkel uit Freemen (de elite,
opkomende burgerij, adel, grootgrondbezitters,…) Het gewone volk (dagloners, arbeiders,
vrouwen, werklozen, landlopers) heeft niets te zeggen.
Matilde Willemyns 5
,Deel I: Doorbraak van het kapitalisme en de opkomst van de burgerlijke samenleving
* Locke was ook voorstander van scheiding der machten, maar dit moet ook gezien worden
in de context van die tijd. De goede monarch (godlike prince) kan tegen de wet handelen als
dit in het belang van het volk is ( sterk systeem met sterk, centraal, autoritair gezag).
Doch dit geldt ook omgekeerd. Het volk moet oordelen of de monarch zijn werk wel goed
doet en niet omslaat in tirannie. Als de belangen van de meerderheid geschaad worden,
kan het sociaal contract opgezegd worden in de naam van het volk. ( majority rule: de
minderheid (koning, gezag) is gebonden aan beslissingen van de meerderheid, het volk).
* Om er voor te zorgen dat het gewone volk niet in opstand komt, is er religie. Locke ziet
het geloof dus als een politiek gebruiksmiddel dat er voor moet zorgen dat mensen de
bestaande sociale orde aanvaarden.
* Het uitgangspunt van gelijkheid mondt dus uit in een verdediging van ongelijke rechten.
Toch was Locke wel baanbrekend: hij cijferde God weg en gaf een legitimatie voor een
opstand tegen de vorst.
° HUME
* Gaat tegen positivistische visies in: staat sceptisch tegenover de rede want de ratio heeft
beperkingen. Zekere kennis bestaat enkel in exacte wetenschappen (zoals wiskunde en
algebra). Er is geen bewijs voor lineaire vooruitgang en toekomstprojecties zijn dus
onmogelijk.
* De mens bestaat uit meer dan enkel de ratio, er zijn ook nog emoties en impulsen.
Frans rationalisme en de Verlichtingsfilosofie
Kernpunten van de Verlichting:
- het gebruik van de rede is zeer belangrijk. Dit leidt tot secularisering, want goed en
kwaad wordt ingegeven door de mensen zelf en niet door het goddelijke.
- ongebreideld geloof in de menselijke rede en de vooruitgang (mens boekt altijd
vooruitgang, wordt alleen maar beter, steeds meer rede, steeds meer geluk)
- geseculariseerde visie op de mens
Debat bij Verlichtingsfilosofen: wie is de mens? Verschillende strekkingen:
- polygenetische strekking: geloof dat er verschillende menselijke rassen zijn,
waarvan de blanke de superieure is (Voltaire, Hume)
- monogenetische strekking: er is slechts 1 ras van de mens, maar er is een
hiërarchische schikking (Diderot, d’Alembert)
- universalisten: hebben het over de gehele mensheid, alle mensen zijn gelijk
(Montesquieu, Condorcet)
Wie is de vrouw? Volgens de Encyclopedisten is zij een redelijk wezen, maar afwezig in
het intellectueel leven. Dit is echter niet te wijten aan een natuurlijke inferioriteit, wel aan
een fnuikende opvoeding.
gendergelijkheid
Matilde Willemyns 6
,Deel I: Doorbraak van het kapitalisme en de opkomst van de burgerlijke samenleving
De Verlichting had echter ook zijn beperkingen:
- de filosofen zien een kloof tussen le peuple en le bas-peuple (la populace). Er is wel
gelijkheid, maar het verschil zit in de kennis en de opvoeding. Het gewone volk heeft
geen deel aan de rede. Het volk moet wel bevrijd worden uit de ketenen van
onwetendheid, maar moet niet aan het denken gezet worden, dan komt namelijk de
maatschappij gebaseerd op sociale ongelijkheid op de helling te staan. De
filosofen hebben dus minachting en angst voor het gewone volk.
“de mens” is dus enkel de blanke erudiet. De filosofen beseffen wel dat dit theoretisch
niet houdbaar is, maar de praktische overstijging ervan vervult hen met afgrijzen.
Een uitzondering op deze ideeën is Rousseau.
° ROUSSEAU (geboorte van de Romantiek)
* Verwerpt het idee dat mens louter een rationeel wezen is: mensen zijn een combinatie van
ratio én emoties.
* Verwerpt ook het idee van de lineaire vooruitgang (rationaliteit – vooruitgang – geluk).
* In tegenstelling tot bijvoorbeeld Hobbes en Locke, gaat Rousseau uit van de natuurlijke
goedheid van de mens. Deze goedheid wordt echter gecorrumpeerd door de beschaving
(het kapitalisme) en dat maakt ze tot egoïsten.
* De oplossing voor dit probleem zijn plattelandsgemeenschappen. Dit zijn volgens
Rousseau plaatsen waar er puur geleefd kan worden, waar vrije boeren zich ontworstelen aan
het juk van de feodaliteit, waar er wordt geproduceerd volgens behoefte in plaats van in de
dienst van de winst. Privé-bezit moet dan ook afschaft worden.
deze ideeën gaan overduidelijk in tegen het vooruitgangsoptimisme van de andere
filosofen en worden dus ook gewantrouwd.
* Rousseau werkte ook met een sociaal contract, maar dan een contract tussen het volk zelf
en niet met de leider. Dit contract staat symbool voor de samenwerking tussen het vrije
volk. Dus niemand mag zo rijk zijn om mensen te kopen of zo arm om zichzelf te verkopen.
* Rousseau was een voorstander van het egalitarisme: geen particuliere
belangentegenstellingen, wareneconomie, feodaliteit of overdreven rijkdomkloof. Geloof in
de volonté générale: de gemeenschapswil, die enkel de belangen van de volledige
gemeenschap dient (en dus niet die van het individu). Het gaat over het algemeen belang, niet
de optelsom van individuele belangen.
door de nadruk op gelijkheid, wordt de visie Rousseau soms gezien als een vroege
voorloper van het socialisme
° MONTESQUIEU
* Wil de positie van de aristocratie (inclusief zichzelf) veilig stellen via een
gemoderniseerde staat. Daarvoor gebruikte hij het systeem van checks and balances en
scheiding der machten: een systeem dat absolutisme tegengaat, maar ook de inspraak van
het volk afremt. De aristocratie moet meer macht krijgen als intermediaire functie tussen
Matilde Willemyns 7
, Deel I: Doorbraak van het kapitalisme en de opkomst van de burgerlijke samenleving
het volk en de vorst, zodat anarchie (in geval van het volk) en despotisme (in geval van de
vorst) tegengegaan wordt. Anarchie en despotisme in balans houden.
* Gelooft niet in een maatschappelijk contract: alle instellingen hebben een rationele
maatschappelijke functie en de standenmaatschappij met de monarchie is de natuurlijke
ordening.
Vergelijking contracttheorieën van Hobbes, Locke en Rousseau:
° BENTHAM
* Voornaamste vertegenwoordiger van het utilitarisme: elke daad dient gemeten te worden
aan zijn gevolgen, of het al dan niet bijdraagt tot het vermeerderen van het geluk. De
moraal wordt buiten spel gezet en geluk is een kwantificeerbare grootheid.
*Om onaanvaardbaar gedrag te vermijden moet de staat het algemeen welzijn van
iedereen bewaken (dus niet van enkel 1 klasse), het collectieve geluk nastreven, en dit via
concrete regels en afspraken. Er is geen sprake van een sociaal contract, natuurrecht of de
natuurlijke goedheid van de mens.
* Wel oppassen voor het principe van de dalende grensnuttigheid: principe dat stelt dat
wanneer iemand steeds meer geluk opstapelt, de laatste 'eenheden' geluk die worden
toegevoegd, minder geluk vertegenwoordigen dan de eerste die men had verzameld.
dus rijkdom en bezit herverdelen? De herverdeling van rijkdom zou er voor zorgen dat
rijken minder inventief en creatief zouden worden. Dit zorgt er dan weer voor dat er
minder rijkdom te verdelen valt, en de rijken minder rijk worden maar de armen niet
rijker (+ door geld over zó veel armen te verdelen zouden de armen amper rijker worden (?)).
2.1.Economische fundamenten
In het tweede kwart van de 19de eeuw gebeurt er in Engeland een verschuiving op het gebied
van focus en economische belangstelling: het Manchesterianisme stelt dat de rijkdom van
de katoenbaronnen in Manchester, de rijkdom van Engeland is. Uit deze verschuiving is
duidelijk het groeiend bewustzijn van de industriële ondernemers af te leiden.
Matilde Willemyns 8