Culturele antropologie
Wat is antropologie?
• Studie (logos) van DE mens (anthropos) in zijn universaliteit en diversiteit = studie van
culturen
o Universaliteit: gedeeld door alle mensen. Wat is gemeenschappelijk aan alle
mensen?
o Studie van culturen: waarom?
→ Er zijn aparte wetenschappelijke disciplines voor elk aspect. Waarom dan een studie van DE
mens, welke bijdrage geeft dit nog aan de wetenschap?
o Moderniteit: lichaam/ geest
o Positivisme: biologisch, economisch, politiek, sociaal, psychologisch, … wezen
→ Kunnen de vele specialismen wel de diversiteit van het menselijke vatten?
o Zorgt voor vooruitgang van kennis en technologie, maar opdelen is miskenning van
het geheel (vb. economie zonder sociale kost en milieukost)
o Gaat uit van een universele mens, niet van diversiteit
▪ Antropologie: meerdere culturen (zijn juist)
o Maakt de mens tot optelsom van aspecten
▪ Antropologische synthese: ‘cultuur’, mens in context (ondeelbare mens)
→ Cultuur als een algemeen patroon (universaliteit) EN meervoud culturen (diversiteit)
• Diversiteit in en tussen samenlevingen: vele culturele systemen binnen en tussen
samenlevingen (samenhangende gehelen van ideeën, gebruiken en sociaal gedrag)
• Sommige universele elementen (het hebben van een taal, verwantschapsregels, sociale
uitwisseling, arbeidsverdeling, besluitvorming) en vele particuliere elementen
o Bron van culturele misverstanden (vb. verschillende betekenis van handgebaren)
o Methodologische implicatie
▪ Culturele misverstanden moeten te allen tijde vermeden worden om goed
onderzoek te kunnen doen, lopen de interpretaties van de onderzoeker wel
samen met die van de onderzochte?
▪ Daarom participerend te observeren: te weten komen hoe de interpretaties
van de onderzochte zijn (vooral bij onderzoek in een andere cultuur)
The cultural turn (1970):
• Het moment waarop wetenschappen, na het positivisme, zichzelf in vraag beginnen te
stellen
o Vb. het besef dat het Westerse beeld naar Afrika brengen om hen te helpen,
kolonialisme is (post-kolonialisme)
→ Cultuur heeft een mediërende rol, een sturende functie (vb. tussen gevolg en gedrag, tussen
feiten en theorie)
Twee dimensies van antropologie:
1. Materialisme >< idealisme
▪ Materialisme = menselijk gedrag komt voort uit materiële processen (inclusief
biologische, ecologische & socio-economische) en verandert in functie daarvan
Sociale structuur
1
, ▪ Idealisme = de basis van menselijk gedrag en verandering ervan is het denken.
Denken is cognitief (via betekenissystemen) en/of subjectief (door waarnemend
bewustzijn)
Cultuur
2. Actor (agency) >< structure
▪ Actor: keuzen, het subject, individuele verschillen
Micro-niveau
▪ Structuur: meer dan de sociale structuur, ook cultureel
Macro-niveau
→ Dit zijn extremen op een continuüm
→ Deze vier visies/benaderingen vormen de antropologische ideaaltypes (zie laatste ppt voor
uitleg namen)
o Actormaterialisme: aanpassing → “mens als dier”
▪ MAggy
• “Het gebruik overleeft want is in het belang van zowel mannen als
vrouwen door huwelijksontrouw en afgunst in de groep te
vermijden.”
▪ Aanpassing aan materiële omstandigheden: driften/libido huishouding en
omgeving/milieu (vb. nieuwe situatie als nomadengroepen zich bij elkaar
voegen)
▪ Mensen hebben er belang bij en daarom blijft het bestaan
• Actor = belangrijkst
▪ Uitdagingsplot
▪ Vrijheidsberoving
o Structuuridealisme: creativiteit → “mens als programma”
▪ ISidore
• “Maar Maggy, met te verklaren waarom het gebruik werkt weten we
nog niet waar het idee vandaan komt!”
• “Het gebruik komt voort uit de universele symbolische oppositie
binnen/buiten waarbij vrouw: man :: privaat : publiek.”
▪ Cognitief: idee zoeken achter dingen
▪ Creativiteitsplot
▪ Heropvoeding
o Actoridealisme: leefwereld → “mens als subject”
▪ IdA
• “Hoezo universeel? Eén groep maakt het idee tot traditie. Een
andere groep met dezelfde noden niet.”
2
, • “Het gebruik is deel van de leefwereld van vrouwen. Verbod erop
tast hun identiteit aan en zal voor reactie zorgen zoals hogere
waardering van het gebruik.”
▪ Kijkt naar het subjectieve, hoe iets geconstrueerd wordt
• Interveniëren (met een goede intentie) door dit te verbieden, leidt
niet per se tot een voordelig gevolg voor die vrouwen
• Er zal altijd een dynamiek ontstaan (vb. hier zullen vrouwen
hoofddoeken meer gaan waarderen) waardoor het oorspronkelijke
doel nooit zal bereikt worden
▪ Fenomenologen: Wat is universeel? Ene groep is andere niet... Keuzes
gemaakt door agency? Identiteit van enorm belang
▪ Eigenwereldplot
▪ Zelfregulering
o Structuurmaterialisme: machtsstructuur → “mens als groepslid”
▪ MoSov
• “Ida en de rest, jullie zijn naïef. Macht is alles. Mensen denken
anders naargelang hun sociale klasse.”
• “Het niqab gebruik volgt uit de ondergeschikte sociale positie van
vrouwen en bewaart die sociale verhouding.”
▪ Neo-marxisme: afhankelijkheid sociale klassen (materiële structuur)
▪ Verbindingsplot
▪ Herstelling
→ Geen enkel perspectief is perfect
o Maggy: “Mosov, sociale klassen bestaan niet. Enkel individuen met belangen en
capaciteiten. Een traditie overleeft als het de belangen van degenen met de meeste
capaciteiten dient…”
o Ida en Isodore: “Maggy, wat is ‘belang’ en ‘capaciteit’? Dat is niet objectief maar
subjectief en cultureel bepaald. Een traditie dient niets…”
o Mosov: “Ach Ida en Isidore, het culturele en ons denken zijn het product van een
machtsstructuur…”
→ Vergelijking met universele types van verhalen
o Uitdaging: David en Goliath, underdog overwinnen materiële
beperkingen
o Verbinding: overwinnen en overschrijden van grenzen langs socio-
economische en (‘racial’) ethnoculturele lijnen
o Creativiteit: plots inzicht, het laatste stukje van de puzzel waardoor
alles klopt/past (vb. appel op Newtons hoofd)
o Eigen wereld: scheppen van aparte leefwereld met vreemde figuren
waarmee na tijdje affiniteit voelt, ‘erin komen’ (vb. Game of Thrones)
→ Vergelijking met types van justitie en vonnis
o Type van sanctie varieert binnen de quadranten: punitief (vergeldend
[retributief] of preventief [repressief]) of reparatoir
o Maar hoe meer actor-gericht hoe meer focus op wel of niet punitief
zijn
▪ Waarbij eerder preventief bij materialisme en vergeldend bij idealisme?
o Linksboven bij herstelling (aan de maatschappij) hoort ook
▪ Verbanning indien geen herstel mogelijk is
▪ Revolutie (van proletariaat) indien sociaal systeem ongelijk is
3
,Wat is cultuur?
Definitie: een cultuur is een geheel van praktijken (van dagelijkse gebruiken tot uitzonderlijke
praktijken zoals rituelen en kunst) alsook opvattingen over wat is (assumpties) en over wat moet
(overtuigingen, waarden, normen)
• die aangeleerd en overgedragen worden en evolueren in adaptatie aan een veranderende
omgeving
• en die min of meer samenhangen (geïntegreerd en dus niet als los zand) en via symbolen
gedeeld worden door de leden van een groep,
• leden die subjecten zijn en hun ervaringen gezamelijk tot leefwereld maken,
• een geheel ingebed in sociale structuur en sociale processen.
8 kenmerken van cultuur, gebaseerd op de benaderingswijzen
Actor-materialisme: die aangeleerd en overgedragen worden EN evolueren in adaptatie aan een
veranderende omgeving
→ Cultuurkenmerken:
o Aangeleerd: nurture >< nature → actor
▪ Niet aangeboren, niet herkenbaar aan gelaat of huidskleur
▪ Verschil tussen ‘race’ en ‘culture’
▪ In sommige multi-etnische samenlevingen (VS, ZA) staat je huidskleur voor
een bepaald ‘ras’. Dit is aanvaard hoewel er geen genetisch aflijnbare
categorie bestaat!
• ‘African-Americans’ gebruiken ras omdat dit een basis is voor
identiteit (vb. ‘black power’)
o Adaptief: aanpassing aan materiële omstandigheden in interactie met omgeving →
materieel
Structuur-idealisme: die min of meer samenhangen (geïntegreerd en dus niet als los zand) en via
symbolen gedeeld worden door de leden van een groep
→ Cultuurkenmerken:
o Gedeeld: geïntegreerde structuur rond politiek, economie, verwantschap, … →
structuur
▪ Derdepersooonsvisie
o Symbolisch: talig, elk teken verwijst naar andere tekens in een systeem → ideëel
▪ Synchrone benadering van cultuur: dwarsdoorsnede, dan zie je de structuur,
het semiotisch systeem.
▪ Betekenis werkt met opposities, verwijst tegelijk naar wat het niet is en
schept zo betekenis. Betekenis voor een structuralist is de relatie van één
teken tot alle andere.
Actor-idealisme: leden die subjecten zijn en hun ervaringen gezamenlijk tot leefwereld maken
→ Cultuurkenmerken:
o Subjectief: perspectief van subject komt uit een leefwereld (gedeelde kaders),
cultuurrelativisme → actor
▪ Perspectief van buitenstaander (etic)
• Nacirema: effect van etic view op eigen cultuur
▪ Perspectief van binnenstaander (emic)
4
, o Constructie: perspectieven en kaders scheppen identiteit en leefwereld → ideëel
▪ Leefwereld = individuele cultuur, dus cultuur vanuit het standpunt van het
subject; cultuur gedeeld door één of meerdere individuen (collectief maar
nog steeds beperkt, want enkel een unie van individuele perspectieven)
▪ Eerstepersoonsvisie
Structuur-materialisme: een geheel ingebed in sociale structuur en sociale processen
→ Cultuurkenmerken:
o Ingebed in sociale structuur → structuur
o In sociaal proces → materialisme
▪ Vb. globalisering (= free flow), rationalisering (kaders bekritiseren),
secularizering (godsdienst niet langer overkoepelend zingevingssysteem)
Derde dimensie van antropologie
Diachronisch >< synchronisch
• Diachronisch = opeenvolging van gebeurtenissen, bestudeert de
ontwikkeling van het fenomeen ‘doorheen de tijd’
o Vb. Titanic: één momentopname van het fenomeen
zeerampen
o Bij de structuralisten wordt diachronie uitgeschakeld om een
symbolische structuur uit te tekenen.
• Synchronisch = bestudeert fenomeen ‘op één moment in de tijd’
o Synchronisch is ideaaltypisch want hoe kort is het ‘nu’?
→ Mate van synchronie/diachronie verschilt, dus is weldegelijk een dimensie (variabel)
Deze 3e dimensie uit zich via het analytisch concept ‘ervaringsstructuur’
Ervaringsstructuur is de interface tussen:
• Cultuur & sociale structuur (idealisme & materialisme)
• Micro & macro-niveau van de samenleving (actor & structuur)
• Eén gebeurtenis & opeenvolging van gebeurtenissen (synchronisch & diachronisch)
→ Het terugkerende in subjectieve ervaring: zowel cultureel als sociaal gestructureerd,
zowel micro als macro, … maar een dwarsdoorsnede hiervan (daarom structuur)
o Ervaringsstructuur = adaptatie + symbolisch + leefwereld + sociale structuur
o Vb. harmonie, vrede, crisis, remediëring, omwenteling, aanpassing, …
→ Ervaringsstructuren zijn dwarsdoorsneden van cultuur (synchronisch)
die elkaar opvolgen, terugkeren en kunnen gedeeld worden door
subjecten in een situatie
→ Sociale processen zijn verschuivingen tussen ervaringsstructuren:
diachronisch (niet meer synchronisch), vb. globalisering,
rationalisering, secularisering, modernisering, ...
Cultuur (diachronisch)
o Is derde dimensie na twee cultuur assen
Vier velden van antropologie in de VS
1. Biologische & fysieke antropologie
2. Lingui ̈stische antropologie
3. Culturele & sociale antropologie
5
, 4. Archeologie
→ Tot de ‘cultural turn’ domineerde in elk veld 1 benadering.
→ De velden horen samen indien men het fenomeen mens wil begrijpen in zijn geheel – mens
als ondeelbaar geheel → ‘de’ antropologie
1. Aanpassing: mens als dier
Les 2: Cultuurmaterialisme en geschiedenis
Cultuurmaterialisme
Cultuurmaterialisten (CM) beweren dat cultuur louter het product is van materiële noodzaak.
2 types van CM:
• Actor-materialisten: gebruik door praktische rede gemotiveerd (selectie uit ideeën).
o Sterk in economie en sociale psychologie, vb. speltheorie, behaviorisme,
sociobiologie
• Structuur-materialisten: door materiële relaties, sociaal, ecologisch, politiek... (zie Harris en
zie deel 4).
o Sterk in ‘wereldgeschiedenis’, vb. world systems theorie, historisch materialisme
Case 1: Waarom vrouwenemancipatie in het Westen?
• Mogelijk door urbanisatie:
o Levensonderhoud kost stijgt
o Kinderaantal daalt
o Goedkope arbeidskrachten voor fabriek
→ Versus rurale agrarische samenleving: grote kroost voor levensonderhoud, taakverdeling op
het erf met vrouw als barend en domestiek
Case 2: waarom verschilt de manier van eigendomserving per cultuur?
• Matrilineair: mannen zijn stropers, uithuizing, voeren oorlog te paard, dus laten eigendom en
maïs over aan familie aan moeders kant
o Overerven via moeder
• Unilineiare: man als bij verdediger bvb. bij tuinbouwsamenlevingen
o Overerven via vader
• Non-unilineair: chiefs moeten te grote machtsconcentratie vermijden (titel + eigendom = te
veel), anders overleeft chiefdom niet
o Vb. dubbele verwantschap: eigendom erven via vader, maar titel erven via moeder
(vb. Ashanti)
Case 3: waarom verschilt de mate van territorialiteit per cultuur?
• Weinig territoriale gebruiken: Shosone indianen en Khoi-San denken niet territoriaal want zij
volgen rondtrekkend groot wild
o Indianen/Khoi-San: geen voeling met gebied, want leven in zodanig groot gebied
o Landbouw zorgde voor meer oorlog en droogte, dus bezit land was niet ideaal
o Rondtrekken met vee geeft veel meer vrijheid en is gemakkelijker
• Territoriale gebruiken: Aboriginals jagen op nabij klein wild
o Vb. voorouderlijk relikwieën opgraven, mythes over gebied
→ DUS culturele verandering komt voort uit een praktische keuze
6
,Case 4: Waarom de opkomst van het westen?
• Ecologische reden: Euraziatisch continent heeft de planten en dieren voor
landbouwsamenleving…
• Waarschuwing vanuit CM: opletten met ‘beschaving’ want traditionele praktijken waren
aangepast aan onze ‘human nature’ (vb. conflictbeheersing, opvoeding, ouderlingen, risico,
dieet en beweging)
Speltheorie en agency (actormaterialisme)
Fur landbouw: M/V taakopdeling in Arabische landen
• Mannen en vrouwen hebben een aparte oogst, hebben eigen doeleinden en zijn dus
autonoom
• Maar na keuze van overgang naar veeteelt: nood aan complementaire taken (karnen, vee
hoeden, …) die nu de vrouw moet uitoefenen
• ‘Arabische’ M/V relatie is dus niet typisch aan “dé Arabische cultuur”, maar het is gewoon
een gevolg van een praktische keuze
→ Kritiek: toch structure in agency
o Structurele implicaties van praktijk: bij nieuwe veetelers rijst vraag van
beslissingsmacht binnen het gezin
Toch niet louter agency: er zit structuur in cultuur die invloed uitoefent
o Dus praktijk vereist mentale wijziging bij vrouw
o Vb. sociale hiërarchie in Fiji tussen clans is in termen van land/zee ideële structuur
▪ Blijft nu nog steeds doorspelen
Swat-vallei: conflicthaard in een goed draaiend economisch gebied
• De Pathanen zijn de heersers van de Swat-vallei, volgens een feodale institutie genaamd
wesh (= landbezitrotatie)
→ Constante strijd voor land
o Strategieën:
▪ Rivaliteit met dichte verwanten: proberen uitsluiten
▪ Allianties met verre verwanten: zodat ook zij niet met het stuk land zouden
gaan lopen + meer kans op winnen want met meer
Zero-sum-game (majority): winst voor groep met sterkste coalitie, ongelijke
strijd
o Nadeel: groter aantal geallieerde leden = kleinere porties land per
lid
o >< (positive) non-zero sum game: samenwerking in evenwichtige
coalities, zodat er een win-win situatie is
• Kritiek van Asad: diepere structuur achter agency (structuurmaterialisme)
o Uiteindelijk zijn alle leden binnen de coaltitie van de grotere Yusufzai-clan, zij waren
de landeigenaar en kregen 4/5 van de oogst
o Klassenbewustzijn van boeren zorgt voor rebellie olv Akhund (Soefi)
Bewustzijn structuur = idee = ideëel proces (??? Ida of Isidore)
• Repliek van Barth: wel agency na doorzien van structuur
o Zonen: speelbal van Yusufzai
o Kleinzoon (Wali van Swat): buit majority game uit door allianties te sluiten met de
zwaksten en versterkt hen in hun strijd tegen hun rivalen.
Cultuurmaterialisme van Harris
7
,3 causale structuren bepalen welke sociale veranderingen duurzaam zijn:
1. Suprastructuur: kunst, literatuur, architectuur, riten, wetenschap
2. Structuur: familiale economie (gezin, verwantschapssysteem, genderverhouding) en politieke
economie (staat, klassen)
3. Infrastructuur: productiewijze (economie, technologie, milieu) en reproductiewijze
(demografie, vruchtbaarheid)
→ Geïnspireerd door historisch materialisme van Marx en Malthus’ theorie
“Waarom betekende tegencultuur 60s geen nieuw tijdperk?”
→ Culturele revolutie ≠ infrastructureel (materieel): de revolutie was cultureel, dus beperkt tot
de suprastructuur. Ze reikte niet zo diep tot de infrastructuur en kon daarom het kapitalisme
niet aanpassen.
Toepassing: evolutie van eco-politieke systemen
Geschiedenis = economische omwentelingen doordat gepaste
technieken geselecteerd worden adhv ecologische
noden/redenen/opportuniteiten
→ Spanningsrelatie tussen bevolking en hulpbron
1. Jagershorde
• De Neolithicum (Nieuwe Steentijd) kwestie: waarom kozen jagerverzamelaars vanaf
13000 vt voor landbouw? (Cohen)
o 13000 vt is het interglaciale tijdperk: opwarming, stijgend zeepijl,
woestijnvorming, minder (grote) zoogdieren voor jagers, dieren verdwenen
door betere technieken
• Geen idealistische verklaring: niet door ‘de vondst’ verspreid want
o In de ene streek werden graanzaden geplant, in de andere waren het knollen
o Landbouwers gebruiken plukkerskennis, en met deze plukkerskennis
vermeerderde de plukker kunstmatig zijn favoriete gewassen:
▪ Andaman: lieten knollen rijpen
▪ Aboriginals: verbranden land voor snelgroeiende planten
▪ Paiute indianen: smeltwater leiden naar rapen
▪ Menominee indianen: strooien wilde granen
2. Landbouwgemeenschap: dorp, ook afstammingsgroep (stam) met eigendom en/of land
• Kleiner verschil dan in overgang van 1 naar 2: grote groepen verenigen zich tot rijken
• Basis = surplus en opslag uit landbouw
Zorgt voor redistributieve en oorlogvoerende systemen
o Adel: herverdelers van “energiepoorten” (energiebeheer = macht)
• Impact dominante type gewas op cultuur niet te onderschatten (= materieel)
o Broodwortel/yam (Melanesië): veel calorieën maar weinig protei ̈nen, rotten
sneller → beperkt energiebeheer op korte termijn
8
, o Maniok: zelfde type van energie, kan elk moment geplant worden → bestuur
onnodig
o Maïs/graan: veel bestuur voor nodig zoals bij Maya’s en Olmeken in dorpen
langs Orinoco rivier
3. Chefferies, koninkrijk (rijk)
• Materiële voorwaarden:
o Herverdelers dwingen arbeid of belasting af van producten
o Energiebasis voor politie/leger
o Producenten vluchten niet: wegens geloof in correctheid van de traditionele
hiërarchie, gesanctioneerd door de goden of een ecologische barriè re
• Materiële basis van cultuur (Jack Goody):
o Zwakkere feodaliteit in West-Afrika: haklandbouw (=egalitarisme dus m=v,
decentralisatie), tsetsevlieg, lage productiviteit (agv technologische
beperkingen)
o India: dichtbevolkt, spandieren voor ploeg, laag kinderaantal,
overwaardering van land en onderwaardering van vrouw (bruidsschat, ><
bruidsprijs in Afrika)
4. Staat (4500 vt): grotere, sociaal gestratificeerd rijk waarbij de rang van elk lid afhangt van de
stand of klasse en niet meer van de chef/koning
• Complexe culturele systemen, door (lineaire) cultuur-evolutionisten ‘beschavingen’
genoemd
• 4500 BP: 6 eerste staten
o Mesoamerica: Maya’s, Azteken
o Andes: Inca’s
o Indus: Harappa
o Nijl: Egypte
o Mesopotamie
o Huang ho: Shangai enz.
→ Geen afgelijnde categorieën: transitie en/of overlapping kan
Types ontwikkeling tot staat:
• Chinese staat
o Productiewijze is intern regulerend
▪ Bezig met veroveringen
o Hydraulisch-bureaucratisch systeem voor irrigatie- en terrasbouw
o Geletterden = niet-civiele maatschappij, hielden systeem in stand (bureaucraten)
• Europa
o Zwakkere feodale koningen door neerslagafhankelijke landbouw
o Autonomie van boer: contractuele productie, individualisme
o Extern gericht: uit angst voor uitputting hulpbronnen/arbeid, importeren van beide
adhv kolonialisme
▪ Hulpbronnen: koloniale grondstoffen
▪ Arbeid: slaven, immigranten, illegalen
Angst voor de klimaatopwarming zou in die lijn kunnen liggen van schrik
voor uitputting van hulpbronnen/arbeid
o Intensificatie van productie (kapitaals ipv arbeidsintensief, technologie, wetenschap)
• Afrika:
o Diversiteit chiefdoms en staten
Nieuw eco-politiek systeem?
9
, • Met globalisering vervagen staatsgrenzen, verdwijnt superpower, komt meer post-
industriële arbeid (productie mechanisering), communicatiedichtheid via internet en sociale
media, bewustzijn van mondiale ecologische druk, …
→ Aanpassing = politieke globalisering, nl. regering ook op wereldniveau?
o Binnen de redenering van cultuurmaterialisme valt dit onmogelijk te ontwijken
Materiële of cognitieve verklaring: voedseltaboe’s
Verbod op varkensvlees bij joden en moslims (Koran en boek Leviticus bij Hebreeërs)
• Cognitieve structuur (Mary Douglas): dirt is matter out of place
• Onrein = afwijking classificatie: varken heeft gespleten hoef maar is geen herkauwer en eet
aas, valt buiten de classificatie van “vee”
→ Kritiek van Harris:
o Tautologie van structuralisme: varken wordt als abnormaal beschouwd omdat de
cultuur het niet als normaal classificeert (‘afwijking omdat een afwijking’) → geen
geldige reden
o Wél ontstond het verbod uit materiële noodzaak (van de actor)
▪ Historisch: moslims teelden varken als eerste voor vleesprotei ̈nen, MAAR
• Ecologisch: 9000 jaar geleden klimaatopwarming en te intensief
gemengde landbouw → varken onaangepast
• Materieel: varken eet geen gras en kan de rivieren niet oversteken
→ varken onaangepast
Pas een onrein geworden toen varkens kweken niet meer paste in de
omgeving
Verbod op rundvlees in hindoeïsme
• Ecologisch: hoge bevolkingsdichtheid en dure grond dus geen plaats voor vee houden
→ Wél landbouw met spandieren
o Dus idee en gebruik uit materiële noodzaak: koe = heilig, want verwekster van de
spandieren
• Historisch: vroegere slachters = nu de priesterkaste die toeziet op verbod
Kritiek op cultuurmaterialisme
Algemeen: cultuurmaterialisme daagt antropoloog uit want het ontkent dat cultuur een eigen
wetmatigheid is.
→ Toch volharden materieel ‘onnuttige’ gebruiken wegens:
o Verbeelding: de mens maakt zich illusies onafhankelijk van praktische rede
o Subjectiviteit: materiële nood is niet objectief vastgelegd
o Sociale structuur: groepen geven zin aan onpraktische keuzes
Materialisme geeft slechts rand- voorwaarden (noodzakelijke noch voldoende) dus moeilijk
falsifieerbaar:
• Zelfde uitkomst (idee) voor verschillende voorwaarden → gelijkaardige cultuur
voor andere materiële structuur
o Vb. culturele praktijken zoals energie-opslag, vrije tijd, kunst en/of architectuur,
ambachten, klassen, … ontstonden zowel in sedentaire landbouweconomieën als in
visserseconomieën (versch. materiële condities dus)
10