Inleiding Kant
Kant bouwt een moderne ethiek op. Hij is een verlichtingsfilosoof. En ontwikkelt een nieuwe
moderne ethiek die anders is dan de vorige. Die was van Aristoteles en liep 2.000 jaar. Hij
draait de ethiek helemaal om, een copernicaanse revolutie.
Kant 1700
Kants uitgangspunt gaat over de natuurwetenschappen. Die wordt steeds populairder. En ze
vindt wetmatigheden in de wereld, waardoor die verklaard wordt. We beheersen steeds meer,
en we proberen die te manipuleren, met de wetmatigheden en inzichten. Hij stelt dat kennis
enkel natuurwetenschappelijk is. Dat is zo omdat het menselijke subject centraal staat. Hij stelt
de vraag of de natuurwetenschappen ons iets kan opleveren? Daaruit volgt de volgende vraag:
kunnen de antwoorden van de metafysica dezelfde zekerheid bieden op de fysica? Dat is zijn
uitgangspunt.
Om op zijn uitgangspunt een antwoord te vinden, regeert hij tegen de kentheorie, over zekere
kennis. Hij reageert dus tegen het rationalisme van Descartes vanuit het empirische van
Hume.
Rationalisme is een kentheorie waar het fundament voor de zekere kennis in de ratio ligt.
Descartes is een relativist omdat het fundament bij de cogito, ratio ligt. Ze zeggen dat de
kennis ingeboren is, want die maakt de menselijke geest zelf. Kennis is dus algemeen geldend
omdat de natuurwetten (die in de natuur liggen) daar door God zijn geplaatst. Die
wetmatigheden gaat de mens creëren, en omdat God daar garant voor staat, gaan die
overeenkomen met natuurwetten. God heeft de wereld geschapen met de wetmatigheden die
erin zitten en te achterhalen zijn. We kunnen ze niet zien als we ze niet begrijpen. Die kunnen
we achterhalen door de fysica.
Er bestaat ook het empirisme, dat is een kentheorie waar de zekerheid in de empirie zit.
Volgens hen staat de algemene kennis los van de ratio. Hume denkt de empirie overal door. Hij
zegt dat de zintuiglijke waarneming de basis is voor natuurwetenschappen. bv: water kookt op
100°C, hoe ben je dat zeker? Als je het waarneemt. Maar de rationalisten nemen dat aan als
zekerheid en als een wet. Hume zegt daardoor dat wetenschap bij het nationalisme een
waarschijnlijkheid is ipv zekerheid, we geloven dat de natuur reageert volgens de wetten.
Natuurwetenschap werkt als oorzaak en gevolg. Hume zegt dat als je iets ziet, je het
waarneemt. Maar je kan niet zeggen of de auto de kar trekt of de kar de auto duwt: causaliteit
is niet waar te nemen. Het is niet omdat we het weten, dat we het zien. We zien verschillende
dingen na elkaar maar niet als gevolg van elkaar. Zoals de biljartballen.
Kant reageert vanuit het empirisme tegen het rationalisme. Hij zoekt een nieuwe kentheorie,
die de fundamenten heeft van beide theorieën. We hebben zowel ons verstand als onze
zintuigen nodig. Zeker kennis bij Kant steunt op de twee theorieën, als je er 1 niet hebt dan
heb je geen zekerheid. Begriffe ohne Anschauungen sind lehr. Anschauungen ohne Begriffe
sind blind. Begrippen zonder waarnemingen zijn leeg. Waarnemingen zonder begrippen zijn
blind. (Het ene kan niet zonder het andere.)
Hume heeft Kant uit zijn dogmatische slaap gehaald. Dogmatische slaap/ filosofie: de
kenvermogen (verstand en waarneming) zijn neutraal bij het tot stand komen van kennis. Kant
vraagt zich af of dat wel zo is. Hij ontdekt dat dat niet zo is, ze zijn niet neutraal. Er ontstaat nu
een kritische filosofie: structuren zoeken, grenzen aftasten van iets.
, Om de grenzen af te testen voeren we een transcendentaal (N= transcendent) onderzoek:
zoeken hoe ons kenmorgen is gestructureerd.
Begin van Kants redenering. Zijn eerste vraag is: Is metafysica mogelijk?
=> HOE is wetenschap/fysica mogelijk?
=> WAT is wetenschap?
wetenschap is een geheel van oordelen
=> wat is een OORDEEL?
Een oordeel is een uitspraak in zijn logische vorm: “S is P”
=> er zijn 3 soorten oordeelsvormen:
1. analytische oordelen a priori (door analyse vinden we het, a priori het is een wet,
noodzakelijk en algemeen geldend.)
Vb. De cirkel is rond
2. synthetische oordelen a posteriori (door zintuiglijke bevinding vinden we het)
Vb. De bal is groen
3. synthetische oordelen a priori (om dit te weten moeten we dat verschillende keer zien, en die
werken volgens wetten)
Vb. H2O kookt op 100° C.
Hoe komt zo'n oordeel tot stand?
Dat probeert hij te verklaren door een transcendentaal onderzoek. Hij zoekt naar de structuren
van de waarnemingen, misschien kunnen die antwoord geven op de vraag.
- Stap 1: transcendentale esthetica.
Kenvermogen van de zintuiglijkheid analyseren. Hij zegt dat we gewaarwordingen,
Empfindungen hebben. We moeten alle inhoud weglaten, zodat enkel de structuur
overblijft. Dan blijft enkel ruimte en tijd over. Als je die zou weglaten, neem je niet meer
waar. Ze zijn dus de structuren van de zintuiglijke waarneming. Elke waarneming is
geordend in tijd en ruimte. Als je prikkels opneemt, bevinden die waarnemingen zich in
het subject. Het is de mens die ruimte en tijd ziet. Door te kijken structureren we de
werkelijkheid. De wereld is uit onszelf gestructureerd. Je ziet iets ruimtelijk, die zijn niet
ruimtelijk. De objectiviteit van de wiskunde is gegrond in de subjectiviteit. Wiskunde
bestaat uit: meetkunde: ruimte, rekenkunde: tijd.
- Stap 2: transcendentale analytica.
Ons verstand legt verbanden tussen Anschauungen. Als ik dit doen, dan gebeurt dat.
Het verstand bevat categorieën (ari), begrippen. Ons verstand is gestructureerd in 12
categorieën. Daarmee gaan we verbanden leggen met waarnemingen, dat vormt een
oordeel in een bepaalde vorm: als S dan P. Flessen theorie, we krijgen veel
waarnemingen, die worden gesorteerd volgens tijd en ruimte en gaan door de
categorieën van het verstand (een raster) en uiteindelijk vormen die een oordeel, als S
dan P. De verbanden tussen de waarnemingen worden in ons verstand gelegd. Als je
begrijpt wat je ziet, dan heb je kennis. De kenvermogen zijn subjectief en komen dus
niet volledig overeen met de werkelijkheid. Een oordeel is het samenbrengen van
waarnemingen en verstand om tot zekere kennis te komen. Nu we allemaal oordelen
hebben, moeten we er eenheid in krijgen.