Inleiding Descartes: De moderne tijd. 1600-1800
Er ontstaan moderne natuurwetenschappen. Die zijn anders dan die bij Aristoteles, hij dacht ze
vanuit 4 elementen. Hoe meer de mens de autonomie durft te gebruiken, hoe meer
ontdekkingen er ontstaan. Er ontstaan verschillende wereldbeelden. Copernicus bekijkt het
volgens de wiskunde. Ondanks de uitkomst misschien niet klopt, is de bewerking het
belangrijkste. Hij plaatst ook de zon in het midden, ipv de aarde. Hij ziet ook dat de andere
planeten zich niet in een volmaakte vorm bevinden. Nu zien we de planeten als een elipsie. De
mens zal een ander beeld innemen doorheen de tijd, vroeger was hij klein en zwak. Nu is hij
even groot als God, het antropocentrisme, de mens staat centraal. (verhaal Robinson die zich
als een God gedraagt. Om de mens beter te leren begrijpen in de moderne tijd gaan ze de
geneeskunde gebruiken. Ze snijden mensen open en leren uit de spieren en zenuwen.
René Descartes 1600
Descartes was een wetenschapper en wordt de grondlegger van de moderne filosofie
genoemd. Descartes gebruikt oorzaak en gevolg, causaliteit, dat is voor hem klaar en te
onderscheiden. Hij reageert tegen de middeleeuwse filosofie die niet kon verklaren wat de
wetenschap heeft aangetoond. Hij gaat te werk volgens de wetenschap, zoals fysica en
wiskunde. Hij zoekt geen waarheid maar wel zekerheden. Waarheid blijft en ligt bij God.
Zekerheid ligt bij de wiskunde, want die vertrekt vanuit axioma's waaruit we nieuwe zekerheden
ontwikkelen. Hij herontwikkelt de filosofie vanuit wiskunde. Net zoals in wiskunde wil hij ook
een axioma voor de filosofie. Hij wil een nieuw uitgangspunt voor kennis, een nieuwe manier
van denken. Hij gebruikt daarvoor het methodisch twijfelen. Hij twijfelt aan alles wat eventueel
zekere kennis kan opleveren. De manier van denken zoals in de wiskunde gaat hij overnemen,
veralgemenen en toepassen op de filosofie: Mathesis universalis.
De mogelijke uitgangspunten van zekerheid, gaan we in twijfel trekken.
1) Hij start bij de traditionele filosofie. Die kan niet het uitgangspunt worden want die
spreekt zichzelf soms tegen. Hij zal die keuze van tafel vegen: Tabula Rasa.
2) Dan gaat hij over naar de zintuiglijke waarneming. Maar ook die vormt het
uitgangspunt niet, door 2 redenen. 1 illusie, een stok in het water lijkt gebroken, maar
dat is niet zo. Onze zintuigen bedriegen ons. 2 onze dromen, soms denk je waar te
nemen, maar is het enkel een droom. Ook die optie vegen we van tafel.
3) Misschien is het wiskunde wel. Het zijn constructen uit onze geest, daarvoor hebben
we geen zintuigen nodig. De wiskundige ideeën zijn klaar (helder) en te onderscheiden
van andere ideeën. Maar hij weet niet zeker of de constructies in onze geest
overeenkomen met de werkelijkheid, dus ook die valt weg.
4) Op het moment dat hij het meeste twijfelt, ontdekt hij de eerste zekerheid. Namelijk, dat
hij twijfelt, het denken (cogito, zelfbewustzijn) is wel een zekerheid. Als hij denkt,
moet hij iets in twijfel trekken, als je het in twijfel trekt, bevestig je dat je denkt. Nu is het
menselijk bewustzijn zekerheid, en niet meer God.