Praktische Psychofarmacologie
Inleiding
Anatomie en functie van de hersenen
Niet voor elk probleem bestaat een oplossing: er is 70% kans dat een geneesmiddel werkt bij een
patiënt. Anders kan je:
Dosis veranderen
Veranderen van geneesmiddel
Nog steeds kans dat patiënt niet optimaal reageert. Refractaire patiënten = patiënten die
niet reageren op bestaande geneesmiddelen
Onze hersenen zijn heel groot intellectuele vermogens. De hersenen bestaan uit:
Cerebrum (telencephalon): frontaal-, pariëtaal-, temporaal en occipitaalkwab. De
hersenschors bestaat uit grijze stof (cellichamen en dendrieten). In elke kwab liggen
gebieden met gespecialiseerde functies = functionele schorsgebieden. In primaire gebieden
komt basisinput binnen, secundaire gebieden geven context aan de info, databank:
Primaire motorische schors: (frontaal) willekeurige bewegingen, hoe fijner de
motoriek (vb: mond, handen) hoe meer zenuwcellen erbij betrokken zijn
Secundaire motorische schors: (frontaal) regelt aangeleerde motorische
vaardigheden met een repeterend karakter (vb: autorijden). Bij uitval van dit gebied
kunnen er nog bewegingen gemaakt worden, maar automatismen zijn weg. Gebied
van Broca = motorisch spraakcentrum
Primaire sensorische schors: (pariëtaal) ontvangt signalen uit de omgeving i.v.m.
tastzin. Deze regio kan de juiste locatie van de prikkel vaststellen. De gevoeligste
delen (vb: mond) nemen grootste oppervlakte in
Secundaire sensorische schors: (pariëtaal) analyseert en vergelijkt info begrip
van wat men voelt (vb: iets zoeken in het donker). Gebied van Wernicke = sensorisch
spraakcentrum
Primaire visuele schors: (occipitaal) ontvangt impulsen vanop het netvlies via nervus
opticus
Secundaire visuele schors: (occipitaal) laat ons begrijpen wat we zien alle
beelden die we kennen worden bewaard & vergeleken en er wordt zo een betekenis
gegeven aan de beelden
Primaire auditieve schors: (temporaal) verwerkt info uit oor
Secundaire auditieve schors: (temporaal) databank laat ons begrijpen wat we
horen door associatie
Gnostisch centrum: (overgangsgebied temporaal-, pariëtaal- en occipitaalkwab) hier
wordt alle input samengebracht en geïntegreerd eventueel aanzetten tot actie
Prefrontale schors: verschillende belangrijke functies zoals persoonlijkheid,
redeneren, sociaal gedrag, emoties, controle van impulsen…
Binnen in het cerebrum zit de witte stof = axonen van de zenuwcellen. Er zijn hier
verschillende banen: associatiebanen, 2 laterale ventrikels, subcorticale kernen van grijze
stof (vb: amygdala). Ertussen zit het cerebrospinaal vocht voor demping
1
, Diencephalon:
Thalamus: belangrijk relaiscentrum (telefooncentrale) voor alle sensorische en
motorische inputverwerking naar de cortex (behalve reukzin) filteren van
relevante info. Ook belangrijk voor slaap
Hypothalamus en hypofyse: deel van het limbisch systeem interpretatie
gevoelens; hormonenafscheiding, temperatuur, honger…
Epithalamus en epifyse (pijnappelklier): produceert melatonine (slaap), regeling
slaap-waakritme
Hersenstam (mesencephalon): belangrijkste levensfuncties
10 van de 12 hersenzenuwen vertrekken hier
Reticulaire formatie = diffuus netwerk van zenuwcellen met uitlopers naar
ruggenmerg en thalamus bewustzijn en alertheid, controle spieren en
pijnmodulatie
Pons
Verlengde merg: levensfuncties zoals ademen, hartritme, bloeddruk… reflexen zoals
hoesten en braken
Cerebellum (kleine hersenen) hier werkt weinig medicatie op in. Staat in coördinatie van
bewegingen en correctie van lichaamshouding en beweging en staat in contact met
cerebrum
Systemen:
Motorisch:
Piramidaal systeem: willekeurige motoriek; verbinding tussen ruggenmerg en cortex
door piramide
Extrapiramidaal systeem: onwillekeurige bewegingen, meestal vanuit basale kernen
(substantia nigra); vb: epilepsie
Sensibel:
Epikritische sensibiliteit: zeer nauwkeurige discriminatieve sensibiliteit, vb zand op
huid, fijne sensaties
Vitale sensibiliteit: pijn, warmte
Limbisch: emoties, leerprocessen, geheugen, spatiaal geheugen (hippocampus kan
inkrimpen bij depressie)
Nucleus accumbens = ventraal striatum: positieve belevingen. Gelinkt aan limbisch en motorisch
systeem. Beloningscentrum: belangrijk bij bv psychose & verslaving; ook verwachting (wordt actief
als je verwacht dat er iets leuks gaat gebeuren).
Amygdala: staat centraal bij angsten.
Neurotransmissie
Klassieke anterograde neurotransmissie:
Communicatie van zenuwcel naar zenuwcel of effectorcel: de axon van de 1 e zenuwcel raakt
cellichaam en dendrieten van de 2e zenuwcel = synaps
Actiepotentiaal: Na+ wordt binnen gelaten in de cel (waar het -70 mV is in rust)
depolarisatie. Een elektrisch signaal wordt omgezet naar een chemisch signaal. GABA-
receptor: Cl- komt binnen bij het drinken van alcohol moeilijker op tot actiepotentiaal te
komen omdat Cl- de cel ‘verlamt’, kans op actiepotentaal verkleint
2
, Neurotransmittervrijstelling: neurotransmitter komt vrij uit vesikels (er is Ca 2+ nodig voor de
exocytose van neurotransmitter), maar deze vrijgave moet ook gestopt worden. Dat kan op
2 manieren:
1. Enzymatisch
2. Reuptake
Transporters/carriers: zijn eiwitten die moleculen binnen- en buitenlaten in het
plasmamembraan
Receptoren: ook eiwitten in plasmamembraan, dat effect doet ontstaan. Laat nooit
neurotransmitter binnen, bindt op neurotransmitter
Neurotransmitter bindt op de receptor, wat voor het effect zorgt. De
neurotransmitter komt er daarna terug af en moet afgevoerd worden door
transporters of enzymen (eiwit dat afbreekt of omzet)
Aangrijpingspunten voor psychofarmaca
Er zijn verschillende farmacologische werkingsmechanismen:
Opname van precursoren
Interferentie met de synthese van neurotransmitters
Inhibitie van de vrijstelling van neurotransmitters
Neurotransmittervrijstelling bevorderen
Interferentie met de stapeling in de vesikels
Remmen van de neuronale heropname
Interferentie met de afbraak van neurotransmitters
Interactie met receptoren (therapeutisch het meest interessant)
Receptoren: verschillende soorten receptoren kan je onderscheiden:
Ionotrope receptoren: ze hebben een porie die ionen kunnen doorlaten. Er zijn verschillende
stukjes eiwit die openschuiven als een ligand (= stof die met receptor een binding aangaat)
eraan bindt (agonist = molecule die na binding op de receptor een conformatieverandering
teweegbrengt en bijgevolg een effect veroorzaakt) opening wordt groter zodat ionen
kunnen binnenstromen. Zorgt voor zeer snelle neurotransmissie dankzij direct transport
Metabotrope receptoren: ook wel G-proteïne-gekoppelde receptoren (GPCRs) genoemd.
Gaat 7 keer dwars doorheen het membraan, waardoor neurotransmissie iets langer duurt.
Via de G-proteïne leidt dit tot een amplificatiemechanisme van het signaal binnen de cel
bevatten geen ionkanaal, maar beïnvloeden indirect, met behulp van een G-eiwit, een
ionkanaal en daardoor ook het membraanpotentiaal van een zenuwcel. Tragere vorm van
transductie
Katalytische receptoren
Nucleaire hormoonreceptoren/steroïdreceptoren
Vooral ionotrope en metabotrope receptoren zijn belangrijk voor psychofarmaca
Ionotrope, metabotrope en katalytische receptoren zitten aan het plasmamembraan, de
andere zit in de cel. Ze geven extracellulaire info door aan de cel (intracellulair)
Affiniteit en intrinsieke activiteit:
Binden zelf: agonisten (confirmatieverandering) en antagonisten (geen
confirmatieverandering daardoor zal er geen agonist aan kunnen binden) kunnen aan
moleculen binden. Als een molecule een hoge affiniteit heeft met een andere molecule, gaan
ze een sterke binding aan (snelle en sterke binding)
3
, Doorvoeren effect: alleen agonisten kunnen dit
Ionkanalen:
Resultaat is steeds influx door de centrale porie van het ionkanaal
Ligandgebonden kanalen: ionotrope receptoren voor extracellulaire (EC) en intracellulaire
(IC) boodschappers
Spanningsafhankelijke ionkanalen/voltageafhankelijke ionkanalen: worden geactiveerd
door wijzigingen in de membraanpotentiaal van de zenuwcellen reguleren excitabiliteit
van de hersenregio’s
Lekkanalen
Ionkanaalblokkers: verhinderen de kanaalpermeabiliteit (vb: lokale anesthetica)
Ionkanaalmodulatoren: verhogen of verlagen de probabiliteit van opening van het ionkanaal
Enzymen:
Als hier een molecule op bindt, noemen we dat een substraat
Enzym bewerkt de molecule, verandert de chemische structuur deze veranderde
molecule heet het product
Inhibitoren binden op dezelfde plaats (competitieve inhibitoren) of binden op een andere
plaats (niet-competitieve inhibitoren). Inhibitoren kunnen dus de binding tussen enzym-
substraat tegengaan
Carriers/transporters:
Eiwit ingebed in membraan die moleculen kunnen doorlaten
Transportinhibitoren: leiden dikwijls tot accumulatie van endogene stoffen
therapeutische effecten
Mechanismen van neuromodulatie
Presynaptische autoreceptoren: positieve of negatieve feedback
Presynaptische inhibitie of facilitatie
Up- of downregulatie van receptoren:
Downregulatie: vermindering van de activiteit, gevoeligheid of hoeveelheid van deze
receptoren door te veel toediening receptor verstopt zich in de cel. De receptor
wordt afgebroken er is minder receptor dan voor het nemen van de pillen
Upregulatie = supersensitiviteit: systeem wordt supersensitief door toediening van
antagonisten supergrote respons op agonist + receptoren worden bijgemaakt.
Denk ook aan ziekte van Parkinson: supersensitiviteit dopamine
Disinhibitie
Desensitisatie: minder gevoelig worden bij herhaaldelijke toediening van de agonist gaat
de signaaltransductie verslechteren (vb: slaapmiddelen werken na een tijd niet meer)
4