Overeenkomstenrecht – Samenvatting
1. Inleiding overeenkomstenrecht
De overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling, art. 6:213, lid 1 BW. Vereist voor een
rechtshandeling is een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft
geopenbaard, art. 3:33 BW. Daarbij is onder rechtsgevolg te verstaan het ontstaan, gewijzigd raken of
tenietgaan van een bepaalde juridische relatie. Verklaringen kunnen elke vorm hebben en in een of
meer gedragingen besloten liggen, art. 3:37 BW. In het laatste geval spreekt men van een stilzwijgende
verklaring.
Wanneer een persoon zo handelt dat hij aan een ander schade toebrengt, bv. door een ruit in te gooien, is die handeling geen
rechtshandeling. Dit soort feiten is voor het recht echter wel degelijk van belang, maar deze belangstelling is negatief
geaard: het recht wenst dergelijk ‘onrechtmatig’ gedrag niet en verbindt eraan een verbintenis tot vergoeding van de
veroorzaakte schade, art. 6:162 BW. Een onrechtmatige daad is weliswaar een voor het recht relevante handeling, en roept
ook een rechtsgevolg in het leven (er ontstaat een verbintenis tot schadevergoeding), maar daarmee is zij nog geen
rechtshandeling: het gedrag is hier op puur feitelijk gevolg gericht (verbrijzeling van de ruit), terwijl het recht er uit eigen
beweging een verbintenis aan koppelt.
Een rechtsfeit is een feit waaraan rechtsgevolg – dus het ontstaan, gewijzigd raken of tenietgaan van
een juridische relatie – is verbonden. Tot de rechtsfeiten behoren uiteraard rechtshandelingen, maar
ook andersoortige menselijke handelingen, zoals onrechtmatige daden, die tot rechtsgevolg leiden. Er
zijn ook blote feiten (niet-handelingen) waaraan het recht rechtsgevolg verbindt en die daarmee de
status van rechtsfeit hebben, bv. geboorte of overlijden.
1.1 Rechtshandeling en overeenkomst
Rechtshandelingen
a. Eenzijdige rechtshandeling: het rechtsgevolg treedt in door de wilsverklaring van een persoon.
a) Ongerichte rechtshandeling: hiervoor is enkel een wilsverklaring van een persoon voldoende
om rechtsgevolg te hebben, bv. het maken van een testament en de verwerping/aanvaarding
van een erfenis;
b) Gerichte rechtshandeling: vereist een geadresseerde om rechtsgevolg te hebben. Zij zijn
eenzijdig, omdat die ander er niet mee behoeft in te stemmen maar uitsluitend als
geadresseerde van de verklaring fungeert, bv. het doen van een aanbod, opzegging of
vernietiging van een koopovereenkomst.
In de art. 3:32, lid 2 en 34, lid 2 BW worden consequenties (nietig/vernietigbaar) verbonden
aan dit onderscheid tussen gerichte en ongerichte rechtshandelingen.
b. Meerzijdige rechtshandelingen: hiervoor zijn twee of meer personen nodig, bv. het aangaan van
een huwelijk.
a) Overeenkomsten (de verbintenisscheppende of obligatoire overeenkomst): een meerzijdige
rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere partijen een
verbintenis aangaan.
b) Andere meerzijdige rechtshandelingen: denk aan besluiten van een vergadering van
aandeelhouders.
Analogische toepassing
Schakelbepaling, art. 3:59 BW: de regels van de rechtshandelingentitel vinden buiten het
vermogensrecht overeenkomstige toepassing (wettelijke analogie), voor zover de aard van de
rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet, denk met name aan analoge
toepassing in het personen- en familierecht.
1.2 De obligatoire overeenkomsten
Gelaagde structuur
De wetgever heeft ervoor gekozen om in het Algemeen Deel (Boek 3 titel 2) eerst een voor alle
rechtshandelingen geldend regelstelsel neer te leggen, en dit vervolgens voor het deelgebied van de
obligatoire overeenkomst met een tweede laag bepalingen aan te vullen (Boek 6 titel 5). Ten gevolge
van deze gelaagde structuur wordt de obligatoire overeenkomst door meer dan één complex van
wetsbepalingen beheerst.
,Onderverdeling obligatoire overeenkomsten
Tweepartijenovereenkomst en meerpartijenovereenkomst
In de meeste gevallen wordt de overeenkomst gesloten door en tussen twee partijen, de
tweepartijenovereenkomst. Het recht kent ook overeenkomsten tussen meer dan twee partijen, de
meerpartijenovereenkomsten, bv. de driehoeksruil en het aanvaarde derdenbeding.
Een driehoeksruil doet zich bv. voor als A, B en C gezamenlijk een overeenkomst sluiten waarbij A toezegt zijn huis aan B te
leveren in ruil voor het huis van C, B toezegt zijn huis aan C te leveren in ruil voor het huis van A, en C toezegt zijn huis aan
A te leveren in ruil voor het huis van B. Bij een derdenbeding bestaat aanvankelijk een overeenkomst tussen twee partijen,
waarin een beding ten behoeve van een derde (niet-partij) is opgenomen. Nadat de derde het te zijnen behoeve gemaakte
beding heeft aanvaard geldt hij als partij bij de overeenkomst, art. 6:254 BW, zodat deze tot een driepartijenovereenkomst
wordt.
De regels van het overeenkomstenrecht gelden in principe ook voor de meerpartijenovereenkomst,
maar dit vertrekpunt kent uitzonderingen als de strekking van de betrokken bepaling i.v.m. de aard van
de overeenkomst zich daartegen verzet, art. 6:213 BW.
Benoemde, onbenoemde en gemengde overeenkomst
a. Benoemde overeenkomst: bepaalde overeenkomsten worden in de wet uitdrukkelijk geregeld
wanneer zij zo vaak voorkomen, dat een afzonderlijke regeling in de wet gewenst is, bv. de
koopovereenkomst, of ter bescherming van een van beide partijen, bv. de huur- en
arbeidsovereenkomst. Voor deze benoemde/bijzondere overeenkomsten dient naast de titels 3.2 en
6.5 tevens de nadere regelgeving m.b.t. de benoemde overeenkomst in Boek 7/7A te worden
geraadpleegd.
b. Onbenoemde overeenkomst: een overeenkomst die niet uitdrukkelijk in de wet is geregeld. De
onbenoemde overeenkomst wordt enkel beheerst door de algemene regels van titels 3.2 en 6.5.
c. Gemengde overeenkomst: vertoond de typische kenmerken van twee of meer benoemde
overeenkomsten, bv. de pensionovereenkomst, die zowel huur (van woonruimte), koop (van
voedsel) als een overeenkomst van opdracht (interieurverzorging) kan omvatten. Voor de
gemengde overeenkomsten dient de cumulatieleer uit art. 6:215 BW te worden toegepast. In
beginsel moeten de regels van de benoemde contracten naast elkaar worden toegepast. Op deze
regel wordt een uitzondering gemaakt voor zover: a) deze bepalingen niet verenigbaar zijn, of b)
de strekking van die bepalingen – i.v.m. de aard van de overeenkomst – zich tegen toepassing
verzet. In dergelijke gevallen wordt de keuze aan de rechter overgelaten.
Wederkerige en eenzijdige overeenkomsten
Een overeenkomst is wederkerig indien elk van beide partijen een verbintenis op zich neemt ter
verkrijging van de prestatie waartoe de wederpartij zich daartegenover jegens haar verbindt, art. 6:261,
lid 1 BW, bv. de huurovereenkomst. Obligatoire overeenkomsten die niet aan deze omschrijving
voldoen, heten eenzijdige overeenkomsten, bv. de schenkingsovereenkomst.
Het feit dat de schenking als overeenkomst eenzijdig heet, neemt niet weg dat zij als rechtshandeling meerzijdig is; zij wordt
immers niet tot stand gebracht door de schenker alleen, maar er is ook een aanvaarding door de begiftigde nodig, art. 7:175
BW.
Overeenkomst onder bezwarende titel (anders dan om niet) en overeenkomst om niet
Een contractspartij gaat een overeenkomst aan onder bezwarende titel (anders dan om niet), indien de
door haar toegezegde prestatie in verband staat met een bepaalde prestatie van de wederpartij. Niet
onder deze omschrijving vallende overeenkomsten noemt men overeenkomsten om niet (zonder
tegenprestatie), bv. een schenking.
De rubriek van de overeenkomst onder bezwarende titel is wat ruimer dan die van de wederkerige overeenkomst. Bij een
wederkerige overeenkomst moeten prestatie en tegenprestatie in ditzelfde contact tegenover elkaar zijn gesteld, wat voor een
overeenkomst onder bezwarende titel niet noodzakelijk is. Voorbeeld: als ik met mijn buurman overeenkom dat ik hem € 25
zal betalen voor het geval dat hij ertoe komt mijn beukenhaag te snoeien, is dat een overeenkomst onder bezwarende titel
(toezegging van geld i.v.m. snoeiwerk). Maar van een wederkerige overeenkomst is geen sprake: het is immers alleen een
afspraak voor het geval dat, waarbij de buurman tegenover mijn toezegging geen prestatieverplichting op zich neemt.
Het onderscheid tussen de overeenkomst anders dan om niet en om niet is om twee redenen van
belang:
, Derdenbescherming: degene die anders dan om niet handelt, komt eerder voor bescherming in
aanmerking dan de om niet handelende, zie bv. art. 3:86 BW;
Het terrein van aanbod en aanvaarding: omdat een overeenkomst om niet voor de begunstigde
aantrekkelijk is, wordt sneller dan gewoonlijk aangenomen dat het aanbod tot een dergelijke
overeenkomst door hem is aanvaard, zie bv. art. 6:253, lid 4 BW.
Consensuele overeenkomsten en formele (en reële) overeenkomsten
In beginsel gelden voor de totstandkoming van een overeenkomst geen vormvereisten, art. 3:37, lid 1
BW. Deze vormvrije overeenkomsten noemt men consensueel. Soms geldt bij wege van uitzondering
toch een vormvereiste; daaraan onderworpen overeenkomsten noemt men formele overeenkomsten.
Verder kent het recht naast formele contracten reële contracten, die volgens de wet pas als zodanig
kunnen ontstaan zodra de zaak waarop zij betrekking hebben door de ene partij aan de andere wordt
overhandigd. De figuur van het reële contract leeft alleen nog bij de geldlening, art. 7:129b BW.
Kortstondige overeenkomsten en duurovereenkomsten
Diverse overeenkomsten vestigen een kortstondige relatie, bv. bij koop: nadat de verkoper een zaak
(correct) heeft geleverd en de koper de prijs heeft betaald, is hun contractuele verhouding in principe
beëindigd. Andere overeenkomsten zijn erop gericht een rechtsverhouding te doen ontstaan die zich
over een bepaalde of onbepaalde periode uitstrekt, bv. huur, arbeidsovereenkomst, verzekering. Dit
zijn duurovereenkomsten.
Hoofdovereenkomst en hulpovereenkomst
Een hoofdovereenkomst is een overeenkomst die zelfstandig een reden van bestaan heeft, zoals alle
benoemde overeenkomsten. De hulpovereenkomst wordt aangegaan in afhankelijkheid van een buiten
haar liggende rechtsverhouding. Het doel van een hulpovereenkomst kan zijn het voorbereiden,
versterken, bevestigen, regelen of afwikkelen van een buiten haar liggende rechtsbetrekking. De
voorovereenkomst en de voortbouwende overeenkomsten zijn soorten van de hulpovereenkomst.
a. Voorovereenkomst: een hulpovereenkomst waarin een partij zich verbindt tot het tot stand brengen
van een andere overeenkomst in de toekomst en waarvan de inhoud althans in hoofdzaken
voldoende bepaald of bepaalbaar is. Een eventueel vormvereiste voor de hoofdovereenkomst dient
in principe ook voor de voorovereenkomst te gelden, art. 6:226 BW.
Een voorbeeld van de voorovereenkomst is de overeenkomst van kredietverschaffing, waarbij een partij (meestal een
bank) zich jegens de wederpartij (meestal een onderneming) verbindt om tot een bepaalde limiet aan de onderneming
geld te lenen, op het moment dat de ondernemer daar behoefte aan heeft (een zgn. bedrijfskrediet).
b. Voortbouwende overeenkomst: een hulpovereenkomst die afhankelijk is van een bestaande
rechtsverhouding. Een bestaande geldvordering kan bv. versterkt worden doordat de schuldenaar
ten behoeve van zijn schuldeiser een recht van hypotheek op een hem toebehorend goed vestigt.
Een voortbouwende overeenkomst is in principe vernietigbaar indien deze rechtsverhouding later
blijkt te ontbreken, art. 6:229 BW.
Opdracht: Wat is het verband en wat zijn de verschillen tussen de rechtsbegrippen rechtshandeling, overeenkomst en
verbintenis?
Een rechtshandeling is een handeling met een beoogd rechtsgevolg. Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg
gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard art. 3:33 BW. Een overeenkomst is een meerzijdige
rechtshandeling die tot stand is gekomen door de overeenstemmende en onderling afhankelijke wilsverklaringen van twee of
meer partijen, gericht op het teweegbrengen van een rechtsgevolg ten behoeve van een der partijen en ten laste van de
andere partij (niet-wederkerige of eenzijdige overeenkomst), of ten behoeve en ten laste van beide (of alle) partijen over en
weer (wederkerige overeenkomst) art. 6:261 BW. Kenmerkend voor het rechtsbegrip 'overeenkomst' is derhalve:
Een overeenkomst komt tot stand door samenwerking van twee of meer personen (zie voor de obligatoire overeenkomst:
art. 6:213 BW;
De wilsverklaringen van beide partijen zijn gericht op het tot stand brengen van bepaalde rechtsgevolgen (vgl. art. 3:33
BW;
Elk rechtsgevolg wordt teweeggebracht ten behoeve van de ene partij en ten laste van de andere partij (rechten en
verplichtingen over en weer indien het om een wederkerige overeenkomst gaat art. 6:261, lid 1 BW).
Het rechtsbegrip 'overeenkomst' is dus een speciales van het rechtsbegrip 'rechtshandeling'. Een verbintenis is een
vermogensrechtelijke betrekking tussen twee of meer personen, waarin de een (de schuldeiser) tegenover de ander (de
schuldenaar) aanspraak kan maken op een bepaalde prestatie. De begrippen rechtshandeling/overeenkomst en verbintenis
staan dus tot elkaar in verhouding als oorzaak tot gevolg. De overeenkomst is de belangrijkste bron van verbintenissen.
, 1.3 Beginselen van contractenrecht
Het contractenrecht wordt beheerst door een drietal grondbeginselen: de contractsvrijheid, de
vormvrijheid (het consensualisme) en de verbindende kracht van de overeenkomst (pacta sunt
servanda). Tezamen genomen leiden deze principes tot het uitgangspunt dat iedere overeenkomst, hoe
ook gesloten, rechtens als verbindend zal worden aangemerkt.
Contractsvrijheid: het staat partijen vrij een overeenkomst te sluiten met wie zij wensen, met de
inhoud die zij wensen, en op het moment dat zij wensen. De contractsvrijheid vindt haar grens,
waar de uitoefening ervan in een concrete situatie in conflict komt met een belang van hogere
orde. Art. 3:40 BW bepaalt dat de overeenkomst nietig wordt verklaard in geval van strijd met een
dwingende wetsbepaling, met de goede zeden of met de openbare orde.
Dwingend recht komt m.n. voor als de wetgever aan één van de partijen een bijzondere bescherming wil bieden, en
verder wanneer niet alleen de belangen van de contractanten, maar ook of juist die van derden in het geding zijn.
Consensualisme, art. 3:37 BW: tenzij anders is bepaald, kunnen verklaringen in iedere vorm
geschieden, en kunnen zij in een of meer gedragingen besloten liggen.
Voorbeelden van uitzonderingen zijn te vinden in de sfeer van de bijzondere overeenkomsten. Zo eist de wet een
geschrift voor de koop van woningen, art. 7:2 BW.
Pacta sunt servanda, art. 6:248 BW: een overeenkomst heeft de door partijen overeengekomen
rechtsgevolgen (belofte maakt schuld). Ook het principe van verbindende kracht kent
uitzonderingen. Zo verbindt een overeenkomst niet in zoverre zij nietig is of vernietigd wordt, en
zal een contractuele regel niet van toepassing zijn voor zover dit in de gegeven omstandigheden
naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, art. 6:248, lid 2 BW.
Partijen en hun hoedanigheid
Het feit dat de wet maar incidenteel gewicht toekent aan de hoedanigheden van de contractspartijen,
betekent niet dat de diverse denkbare contractanten bij de toepassing van de wet ook steeds in alle
opzichten gelijk zullen worden behandeld. In de rechtspraak heeft zich op verschillende terreinen een
tendens ontwikkeld om naar de hoedanigheid van partijen te differentiëren. Als een door een
professionele contractant opgesteld beding onduidelijkheden bevat, ligt het voor de hand dit beding in
het voordeel van diens (leek)wederpartij uit te leggen.
HR 13 maart 1981, NJ 1981/635 (Haviltex): uit het Haviltexarrest volgt dat een zuiver taalkundige
uitleg niet bepalend is voor de uitleg van contractsbepalingen, maar dat het aankomt op de zin die
partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten
toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij
kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke
rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Veel eerder dan de professionele
contractant zal de particulier (en zeker de weinig ontwikkelde) succes kunnen hebben met het
betoog dat hij, gemeten naar zijn eigen maatstaven, de overeenkomst mocht opvatten in de zin
waarin hij haar had begrepen.
Ook bij een beroep op de redelijkheid en billijkheid, art. 6:248, lid 2 BW, en de deskundigheid bij een beroep
op dwaling, art. 6:228 BW, geldt dat de (weinig ontwikkelde) particulier op meer clementie zal mogen rekenen
dan een professioneel opererende contractspartij.
1.4 Europees recht
Het overeenkomstenrecht wordt in toenemende mate beïnvloed door de Europese Unie. Met name een
betere bescherming van consumenten is de doelstelling van een toenemend aantal Europese
Richtlijnen. Zulke richtlijnen hebben geen directe horizontale werking: een burger kan zich in een
conflict met een andere burger niet rechtstreeks op beroepen, het werkt langs indirecte weg. Zij is
gericht tot de lidstaten als zodanig, en verlangt van hen de ontwikkeling van implementatiewetgeving,
waarmee hun bestaande wetgeving aan de in de richtlijn opgenomen eisen wordt aangepast. Op de
ontwikkelde nationale wet kan de burger zich uiteraard wel jegens anderen beroepen. Als een lidstaat
ontoereikend implementeert, dan schendt zij het unierecht, hetgeen haar schadeplichtig zal maken
jegens daardoor benadeelde burgers.