Pedagogie Samenvatting
H1: Begripsomschrijving
Rood = definitie/ begrip groen = voorbeeld
Begrippenlijst:
- Afgrenzingsprocesesen binnen het gezin: de regels die in het gezin gelden
met betrekking tot wie wel of niet aan een bepaalde interactie mag
deelnemen en op welk wijze.
- Alliantie: hiermee geven we aan welke gezinsleden een interesse delen, en
wie erbuiten valt.
- Circulair: Ouders en kinderen werken op elkaar in: de ouders beïnvloeden
de ontwikkeling en het gedrag van het kind, de ontwikkeling en het gedrag
van het kind beïnvloeden het opvoedingsklimaat en de wijze van
situatiehantering:
- Coalitie: Een gezinsconstellatie waarbij door een aantal gezinsleden
gezamenlijk actie gevoerd wordt tegen een derde partij.
- Complementair: Opvoeder en kind dragen bij aan de opvoeding en
veronderstellen elkaar daarin.
- Detouring: Een coalitie van beide ouders ten aanzien van het kind.
- Draaglast en draagkracht: Draagkracht van ouders, de mate waarin zij de
opvoeding aankunnen en de manier waarop ze de opvoeding beleven,
zorgen ervoor dat het proces van de opvoeding positief verloopt. De mate
van de draagkracht maakt dat het proces meer of minder zwaar is. Het
evenwicht tussen draagkracht en draaglast bepaalt of ouders het
opvoeden aankunnen.
- Gezinscultuur: Is het kader van opvattingen, expressieve symbolen en
waarden op basis waarvan de gezinsleden hun situatie, zichzelf en hun
onderlinge betrekking definiëren, hun gevoelens uitdrukken en meningen
geven.
- Gezinsdynamiek: Het gezin is geen statisch systeem. Zowel de organisatie
als de cultuur zijn aan veranderingen onderhevig.
- Gezinsorganisatie: Dit zijn de interactieprocessen in het gezin en
gezinsstructuur.
- Impliciete opvoeding: Dit is impliciete of onbewuste opvoeding. Het is de
dagelijkse omgang tussen ouders en kinderen.
- Interdependente asymmetrie: concept om de invloeden binnen de ouder-
kindrelatie aan te duiden: hoewel ouders een grotere invloed hebben
binnen de relatie dan kinderen en oudere kinderen meer invloed hebben
dan jongere kinderen, kunnen kinderen toch een zeer grote invloed
uitoefenen op hun ouders.
- Kluwengezin: Binnen dit gezin zijn de grenzen te vaag. Het verhoogde
gevoel van samenhorigheid gaat ten koste van de autonomie van de
individuele gezinsleden.
, - Los-zand-gezin: De grenzen binnen het gezin zijn te star: de leden hebben
een overdreven gevoel van zelfstandigheid en een gebrek aan
samenhorigheid.
- Opvoedingscontext: De opvoedingscontext bevat de sociale en materiële
omstandigheden waarin de opvoeding gestalte krijgt.
- Opvoedingsmodel: De manier waarop verschillende opvoedingsvariabelen
zich tot elkaar verhouden en elkaar beïnvloeden wordt weergegeven in
een opvoedingsmodel.
- Parentificatie: Het kind moet de ouderrol voor een of beide ouders
vervullen. Daarbij moet het zijn eigen gevoelens etc. opzijzetten. En de
eisen van de ouders botsen met de behoeften van het kind dat overbelast
is.
- Pedagogisch besef: Term van Baartman. Hieronder wordt verstaan hoe
ouders betekenis geven aan het gedrag van hun kind en hoe ze hun eigen
handelen daarnaar richten en vormgeven.
- Protectieve factoren: Factoren die de opvoeding goed laten verlopen,
kunnen hun oorsprong vinden in het kind zelf, in de ouder of in de
omgeving.
- Risicofactoren: Opvoedingsfactoren die de kans op het ontstaan van
stoornissen zoals gedragsproblemen en ontwikkelingsproblemen
vergroten, worden bedreigende factoren of risicofactoren genoemd.
- Siblinggroep: De half/ stief broers en zussen binnen een gezin.
1.1 Wat verstaan we onder de term opvoeden
‘Opvoeden is een complex fenomeen dat verweven is met vele andere aspecten
van het dagelijkse leven. De kern van het opvoeden bestaat uit de veelvuldige
interacties tussen een kind en een opvoeder. Een opvoeder beschouwen we
iemand die gedurende langere tijd dag in en uit met een kind samenleeft en
verantwoordelijkheid neemt voor dit kind.’
- Opvoeders: Ouders, pleegouders en adoptieouders. Maar ook
onthaalmoeders, leerkrachten, verzorgsters.
- Zich verantwoordelijk voelen betekend niet dat ze verantwoordelijk
handelen. Door problemen, niet het pedagogisch besef en externe
situaties kan het dat ze zich schuldig voelen omdat een opvoeder weet dat
ze tekortschieten.
- Opvoeding is een complementair en circulair proces.
- Onbewuste (impliciete) opvoeding speelt een grote rol. Ouders zijn een
model. Kind doet vaak de ouder na bv. agressief gedrag.
- Bewuste/ intentionele opvoeding is daarom belangrijk.
- Bij problematische situaties moet er aandacht aan beide vormen van
opvoeding gedacht worden.
1.2 Opvoeding als wetenschap
, - Opvoeding is gelijk aan een systeem. Een samenhangend geheel van
verschillende factoren.
- Belangrijkste variabelen in opvoedingssituatie:
- Opvoedeling: kind
- Opvoeder: ouder
- Opvoedingscontext
- Deze variablen verhouden zich tot elkaar en beïnvloeden elkaar. Dit wordt
weergegeven in een opvoedingsmodel.
1.2.1 Het kind
- Kind komt niet als onbeschreven blad op wereld. Een gedeelte van ons
gedragsrepertorium is al aanwezig in onze genen.
- Hierdoor is het ene kind makkelijker om op te voeden dan het andere.
- Temperament kenmerken: hyperactief of rustig, opgewekt zijn, mate
concentratie.
- Temperament wijst naar de emotionele huishouding en hoe actief/ passief
iemand is.
- Moeilijk temperament: huilen veel, slapen en eten moeilijk,
onregelmatige stoelgang, afwerend reageren op nieuwe situaties,
driftbuien.
- Gemakkelijk temperament: helemaal anders. Reageren positief, huilen
minder, passen zich makkelijk aan, eten en slapen makkelijk.
- Langzame starters: combinatie van beide. Biologische functies zijn
regelmatiger dan eerste groep. Het zijn afwachtende kinderen.
- Fysieke kenmerken: kunnen impact hebben op opvoedingsrelatie en
situatie. Zijn ze klein of dik, geslacht, leeftijd.
1.2.2 De opvoeder of ouder
1.2.2.1 Persoonlijkheidskenmerken van de opvoeder
- Belsky: zegt dat de persoonlijkheid van opvoeder de belangrijkste factor is
van pedagogisch handelen.
- Ouders hebben ook temperament en hun persoonlijkheid. (bv. drukke/
stressvolle moeder zal anders met kind omgaan dan een rustige)
- Persoonlijkheidskrakteristieken worden in zekere mate overgeërfd en
spelen belangrijke rol hoe ouders omgaan met kind.
1.2.2.2 Opvoedingsgeschiedenis van de opvoeder
- Ouders blijven hun opvoeding meedragen: ze zullen als ware hun
opvoeding repliceren of andersom. (bv. kinderen die zijn mishandeld
hebben grotere kans om hun eigen kinderen later te mishandelen)
- Intergenerationele overdracht: patronen uit eigen jeugd die zich
voortzetten in eigen opvoeding van kinderen.
- Pedagogisch besef: hoe ouders betekenis geven aan het gedrag van hun
kind en hoe ze hun eigen gedrag vormgeven of richten. (bv. als hun kind
huilt dan denken ze ze hebben honger ofzo )
, - De ouder moet zijn of haar belang aan de kant schuiven om de noden van
het kind tegemoet te komen.
- Belangenconflicten: belang van kind vs. belang van ouder.
- DUS door de eigen opvoedingsgeschiedenis van de opvoeder kan het zijn
dat sommige aspecten moeilijk zijn of ongemakkelijk. Bv liefde geven, als
ze het niet in hun jeugd hadden gaat het moeilijk zijn om affectief te zijn.
1.2.3 De opvoedingscontext
- De variabelen van de opvoedingscontext: subsysteem en
gezinskenmerken, en de materiële en sociale context waarbinnen een
gezin leeft.
1.2.3.1 Subsysteem- en gezinskenmerken
- Subsysteem: partnerrelatie en de siblinggroep
- Kwaliteit van partnerrelatie speelt rol.
Goede partnerrelatie = goed opvoeden. Goed communiceren, liefde
etc.
Bij conflicten en strijd is kind van speelbal.
Slechte partnerrelatie = leidt tot isolement van een van de ouders
Problemen tussen opvoeders: kan zorgen voor ingeperkte groeiruimte
- Siblinggroep: interactie tussen broers en zussen. Aantal kinderen,
plaats in de kinderrij, leeftijdsverschillen en geslachten bepalen het
vervullen van opvoedingsfunctie.
- Algemene gezinskenmerken: gezinsorganisatie, gezinscultuur en de
gezinsdynamiek
1. Gezinsorganisatie: afgrenzingsprocessen. Wordt bedoeld de regels die
gelden met betrekking tot wie wel of niet aan bepaalde interactie mag
deelnemen en hoe.
Ruimtelijk territorium belangrijk = plaats waar je je kunt
terugtrekken.
Psychisch territorium belangrijk = mate waarin gevoelens etc.
geaccepteerd worden door gezinsleden.
Handelingterrein = mate waarin men als gezinslid zelfstandig kan
opereren.
Bij kluwengezinnen zijn grenzen vaag. Samenhorigheid staat
bovenop autonomie van individu. Ouders mengen zich voortdurend
en kinderen bemoeien zich met ouderlijke onderwerpen. Er is sprake
van emotionele fusie. Grenzen vervagen snel. Samen ontspannen,
samen slapen, ouders doen niets zonder kinderen. Ouders zien kind
dat zich hieruit terugtrekt als problemen kind. Dit houdt
autonomische ontwikkeling kind tegen.
Bij los-zand-gezinnen zijn grenzen te star. Zelfstandigheid gaat
boven samenhorigheid. Iedereen gaan zn eigen weg. Kind heeft
hierdoor onvoldoende structuur.
- Deze 2 soorten gezinnen zijn de extreme situaties. Meeste gezinnen
zitten ergens in het midden van het spectrum.