H1: Pathofysiologie van infectieziekten
1. DEFINITIES
Een infectieziekte is een klinisch waarneembare toestand van schade of verandering in de normale
fysiologie van de gastheer die gepaard gaat met een ontstekingsreactie (inflammatie), veroorzaakt door
de besmetting met een ziekmakend micro-organisme.
Besmetting gaat infectie vooraf maar leidt niet noodzakelijk tot infectie. Soms is er louter kolonisatie/
dragerschap (micro-organismen handhaven en vermenigvuldigen zich op of in de gastheer, echter zonder
inflammatie of schade te veroorzaken en dus geen kliniek).
2. PATHOFYSIOLOGIE
Infectie ontstaat als het pathogeenvermogen van het micro-
organisme (virulentie) de overhand haalt op de afweermechanismen
van de gastheer
Ø Piramide van infectieziekten:
Ø Klinisch beeld: gevolg van ziekmakend vermogen van het
micro-organisme en de infectiefocus enerzijds en de
inflammatoire reactie van de gastheer anderzijds
o opm: sommige geraken bovenop sepsis, anderen niet
opm: commensaal vaak deels regiogebonden
3. MICROBIËLE VIRULENTIE
Onderscheid o.b.v. ziekmakend vermogen
Ø belang voor inzichten die zij geven i.v.m. besmettingsroute en aangrijpingspunten van preventie
• Primair/Obligaat pathogene micro-organismen
- Besmetting leidt in vele gevallen tot ziekte, ten minste bij een min of meer groot deel van een
gevoelige maar overigens gezonde populatie, onmiddellijk na besmetting of veel later
- Kenmerken: exogene infecties, overdraagbaar, kunnen epidemies geven
- Voorbeelden: Salmonella typhi, Mycobacterium tuberculosis (10% ontwikkelt ziekte), HIV (99%
krijgt AIDS), influenza (30% wordt ziek), SARS-CoV2, mazelen, Plasmodium falciparum (malaria)
- Preventie: blootstelling vermijden, reservoir of vector eradiceren, vaccinatie, chemoprofylaxe
• Potentieel pathogene micro-organismen
- Besmetting leidt meestal tot kolonisatie (dragerschap)
- Voorbeeld: commensale flora
- Infectie ontstaat bij de gastheer indien
• lokale of algemene voorbeschiktheid
§ Coagulase-negatieve stafylokokken → bacteriëmie door IV katheterinfectie
§ Candida infecties in mond of vulvovaginaal treden vaker op bij diabetici en bij
patiënten na een antibioticumkuur
• micro-organismen toegang krijgen tot steriele lichaamscompartimenten
§ De darmcommensaal E. coli in de urine → blaasinfectie
- Kenmerken: endogene infecties (veroorzaakt door eigen (koloniserende) flora), weinig of niet
overdraagbaar, geven geen epidemies
- Preventie: vermijden of corrigeren van voorbeschikkende gastheerfactoren en hygiëne/asepsie
- Bijzondere categorie: nosocomiale infecties (verworven in het ziekenhuis).
- op ICU vaak: door de agressie (sonde, catheter, intubatie, manipulaties) op de gastheer &
lokale en algemene voorbeschiktheid kan de initiële kolonisatie evolueren naar ernstige
infecties (ICU-flora) met micro-organismen die vaak (multi-)resistent zijn tegen AB
1
, - Preventie
§ vermijden voorbeschikkende gastheerfactoren (bv. IV katheter en urinesonde
verwijderen indien niet meer nodig)
§ hygiëne/asepsie: strikte handhygiëne door de zorgverleners (alcohol – gel op de
handen !, omp: helpt niet voldoende bij c. dificile; handschoenen, water en zeep,
pak) om verspreiding van nosocomiale kiemen tussen patiënten te voorkomen.
§ bronisolatie
• Opportunistisch pathogene micro-organismen
- Besmetting leidt tot (voorbijgaande) kolonisatie bij gezonde personen, maar niet ziekmakend.
Infectie enkel bij ernstige stoornis in humorale of cellulaire afweermechanismen
- Kenmerken: exogeen, niet overdraagbaar naar gezonden en dus geen bron van epidemies
- Preventie: voorbeschikte patiënten soms in protectieve isolatie
- Voorbeelden: Pneumocystis jiroveci pneumonie bij AIDS patiënt en Aspergillus pneumonie bij
langdurig neutropene patiënt na chemotherapie
4. PATHOGENESE
Infectie vereist: micro-organismen expresseert virulentiefactoren + inflammatoire respons van gastheer
Ø bepalen ernst van de symptomen, genezing, chroniciteit, blijvende schade of dood
OPPERVLAKKIG
1. Adherentie: stabiele binding micro-oranisme lichaamsoppervlak
2. Proliferatie (kolonisatie): aan het lichaamsoppervlak
3. Exotoxines afscheiden → inflammatie en ziektesymptomen (bijv. tetanospasmine van
Clostridium tetani, enterotoxines van E. coli of Vibrio cholerae)
INVASIEF
1. Overschrijden huid- en mucosabarrière
2. Weerstandig aan spontane (vnl. niet-antigeenspecifieke) afweermechanismen van gastheer
(innate immunity) → verspreiden in het lichaam naar het doelwitorgaan
3. Ontstekingsreactie gemedieerd door celwandbestanddelen van het micro-organisme
§ lipopolysacchariden (LPS) van gram-negatieve bacteriën = endotoxines
§ teichoinezuur en lipoteichoinezuur van gram-positieve bacteriën = celwandbestanddelen
§ celwandbestanddelen van fungi en parasieten
4. Ontwikkelen immunologisch antwoord (adaptive/acquired immunity) → kunnen niet meer aan
deze verdediging te ontsnappen
5. AFWEERMECHANISMEN VAN GASTHEER
NIET ANTIGEEN - SPECIFIEK ANTIGEEN - SPECIFIEK
INTACTE HUID EN mechanische barrière secretoir IgA (doet niet veel)
MUCOSA secreties (maagzuur, talg, zweet, mucus)
motiliteit (peristaltiek, afschilferen huid:
verminderen adherentie)
kolonisatie-resistentie (eigen flora:
verhindert adherentie en proliferatie)
HUMORALE AFWEER lactoferrine, lysosyme immuunglobulines (verworven
complementfactoren (helpt bij immuniteit, IgG en IgM;
inflammatie, opsonisatie) neutraliseren toxines, adhesie
voorkomen, opsonisatie)
CELLULAIRE AFWEER
FAGOCYTEN granulocyten (neutro-, baso-, eosinofiel) /
monocyten-macrofagen
LYMFOCYTEN T-lymfocyten
2
, • Huid en mucosa barrière
Stoornissen in de huid- en mucosa-barrière: zeer frequent in klinische praktijk; postop wondinfecties,
intravasculaire kathetersepsis, urineweginfecties op blaassonde, ventilator-geassocieerde pneumonie, …
• Humorale afweer
Aangeboren of verworven stoornissen in de aanmaak van immuunglobulines: voorbeschikking tot virale
luchtweginfecties en infecties met omkapselde bacteriën (bv. pneumokokken)
• Cellulaire afweer
* Fagocyten = soldaten (fagocyteren)
· granulocyten (vnl. neutrofiele granulocyten): voornaamste cellulaire verdediging
· monocyten macrofagen (MPS): gesofisticeerder, geactiveerd door cytokines T-
helpercellen
o fagocyteren klaargemaakte micro-organismen (geopsoniseerd:
complementfactoren, immuunglobuline)
o antigenpresentatie
o cytokines produceren: versterkt cellulaire immuunrespons (bijv. TNF-𝛼)
Gevolg: colletaral damage = weefselschade = etter → afgekapseld: abces
Ernstige stoornissen: in fagocyten-aantal (leukocytopenie) of -functie maakt patiënt
bijzonder vatbaar voor ernstige bacteriële infecties (bv. neutropene sepsis o.a. door
Pseudomonas aeruginosa of Staphylococcus aureus) en invasieve fungale infecties (bv.
invasieve pulmonale aspergillose) → preventie: protectieve isolatie (filters)
* Lymfocyten = bevelgevers
· T-helper inducer cellen (CD4+) secreteren cytokines voor activatie van de MPS-
cellen (T helper 1 antwoord) en voor proliferatie en differentiatie van B-cellen en
antistofproductie (T helper 2 antwoord)
· T-cytotoxische/suppressor cellen (CD8+)
Stoornissen in de T-cel gemedieerde cellulaire afweermechanismen zijn goed bekend in
de kliniek van infectieziekten (bv. AIDS, orgaantransplantatie (geïnduceerd))
H2: Epidemiologie van infectieziekten
1. BESCHRIJVENDE EPIDEMIOLOGIE
1.1 Epidemiologie
- bestudeert vóórkomen en verspreiding van ziekten in populatie
- tracht determinanten van ziekte op te sporen door verzamelen van kwantitatieve gegevens en
vergelijking van gegevens van personen met ziekte t.o.v. personen zonder ziekte
Let op: rekening houden met besmette patiënten die nog niet ziek zijn of niet ziek en wel besmettelijk
kunnen zijn voor anderen, ook na klinische genezing kan besmettelijkheid soms blijven bestaan onder
vorm van asymptomatische dragerschap en uitscheiding van het micro-organisme = belangrijke bron van
verspreiding voor infectieziekten: ijsbergfenomeen
1.2 Maten
- incidentie: aantal nieuwe ziektegevallen binnen een populatie gedurende een bepaalde tijd
o toep: attack rate = aantal nieuwe ziektegevallen tijdens hospitalisatieduur (merk op: deze is
niet dezelfde voor alle patiënten) = aantal nieuwe ziektegevallen per 100 of 1000
opgenomen patiënten
Om invloed van een ongelijke hospitalisatieduur te beperken: aantal nieuwe ziektegevallen
soms uitgedrukt per 100 of 1000 hospitalisatiedagen of expositiedagen (katheter,
beademingstoestel, …)
3
, - prevalentie: totaal aantal ziektegevallen binnen een populatie op een bepaald moment
o toep: hoeveel met ziekenhuisverworven infectie; ong. 6%
1.3 Epidemie vs. endemie
Endemisch: infectieziekte over langere tijd in bevolkingsgroep in vrijwel constante frequentie voorkomt
Epidemie: plotse en sterke toename van het aantal ziektegevallen in een gemeenschap, verloop o.b.v.
- besmettelijkheid van het micro-organisme (hoog/laag)
- duur van de besmettelijkheid (kort/lang)
- incubatietijd van de ziekte (kort/lang)
- grootte van de vatbare populatie
Ø Bestrijden: bron elimineren (behandelen patiënten en dragers), transmissie routes onderbreken
(hygiënemaatregelen en isolatie, vectoren eradiceren), het aantal vatbare personen in de
populatie te verminderen (bv. medicamenteuze profylaxe, vaccinaties)
1.4 Reservoir
Reservoir: vanwaar infectie vertrekt
- dier (zoönose) of besmettingsbron in omgeving: dan zeer moeilijk tot onmogelijk om uit te roeien
- beperkt tot de besmette mens: kan wel geëradiceerd worden (bv. pokken, poliomyelitis, mazelen)
1.5 Transmissie
Transmissie: overdracht
- via directe weg (bv. via druppelinfecties of via direct contact met lichaamsvochten: bloed,
speeksel, sperma, vaginale secreties)
- via indirecte weg: met tussenorganisme; handen van de verzorgers, levende vectoren (muggen,
vliegen, teken, luizen) of besmet voedsel of drank
2. SURVEILLANCE
= bewaking van epidemiologie
Ook belang van epidemiologie van de verwekkers en de antimicrobiële resistentieprofielen
→ bronnen voor surveillance
Ø In ziekenhuis labo microbiologie + dienst ziekenhuishygiëne surveillance-gegevens → clinici →
preventiebeleid en richtlijnen voor empirische behandeling aangepassen
Ø Peilpraktijken en de (referentie-)laboratoria → Sciensano
Ø Wettelijke aangifteplicht voor bepaalde infecties → arts infectieziektenbestrijding van Zorg en
Gezondheid → maatregelen om uitbreiding van de ziekte te voorkomen
· legionella, meningokokken meningitis, …
H3: Klinische aspecten van infectieziekten en aanvullende diagnostiek
1. KLINISCHE ASPECTEN
Klinische diagnostiek van infectieziekten
- Anamnese en klinisch onderzoek → differentieel diagnose (met waarschijnlijkheidsdiagnose) →
aanvullend onderzoek (labo, beeldvorming, microbiologie, …) + initiële therapie
- Opvolgen aard en verloop van klachten en symptomen van infectieziekte & weerslag op de
algemene toestand van de patiënt (+ inschatten van risico's op verwikkelingen)
2. KOORTS
→ koorts is geen bewijs van infectie en koorts is niet obligaat aanwezig bij infectie
4 grote oorzaken:
- Infecties
- Tumor
- Inflammatie (maar niet infectieus): auto-immuunziekten, weefselnecrose, pancreatitis (galsteen)
- Geneesmiddelen: drug-fever, anti-epileptica bijv.
4