2.4.1 de psychoanalytische theorie van Freud
Vroegere jeugdervaring bepalen voor een groot deel je persoonlijkheid.
Drifttheorie: denken en handelen bepaald door seksuele en agressieve driften die
aangeboren zijn (Es). Libido =seks en lichamelijk een prettige sensatie oplevert (plassen).
Het Ego of Ich: psycho van het kind.
1e jaar acceptabele manier uiting geven aan driften d.m.v. uitstellen of omzetten in
aanvaardbaar gedrag
2e jaar ervaring van de regels waar hij zich aan moet houden
5e jaar überich of superego: verbiedend. Dit en de driften komen in conflict. Het Ego zoekt
naar oplossingen, hierbij kunnen frustraties ontstaan.
Genetisch gezichtspunt = vroegere conflicten zijn bepalend voor latere persoonlijkheid.
Sublimeren = instinctieve impulsen (onbewust) kunnen omgebogen worden tot acceptabele
uitingen.
Afweermechanismen = iets willen vergeten/weghouden, ontkennen, dingen goedpraten.
Ontwikkeling persoonlijkheid in 5 stadia volgens Freud gebaseerd op psychoseksuele
ontwikkeling:
1. Orale fase (0 -1,5) lustbevrediging d.m.v. voeding en duimzuigen.
2. Anale fase (1,5-3) koppigheidsfase, zelfstandigheid en autonomie spelen grote
rol. ‘zelf doen’ is dé kreet in deze fase.
3. Fallische fase (3-7) ontdekking geslachtverschil. Jongens bang dat ze hun penis
verliezen, aangetrokken voelen tot de moeder (oedipuscomplex). Meisjes moeten
leren zich te richten op de vader (elektracomplex).
4. Latentiefase (7-11) driftbuien worden minder, meer energie voor leren en sociale
contacten
5. Genitale fase (vanaf 11) seksuele gevoelens gericht op andere personen.
2.4.2 Piagets theorie over de cognitieve ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling = ontwikkeling van denken (verstandelijke ontwikkeling), taal en
andere functies zoals aandacht en geheugen.
Een kind doet nieuwe kennis op door interactie. Een kind heeft aangeboren reflexen en
vanuit die reflexen ontstaan er steeds complexere cognitieve vaardigheden.
Het hoofddoel van het menselijk denken is adaptie verandering in wijze van denken, om
effectief te kunnen functioneren in relatie tot de omgeving. Men heeft ook neiging tot
organisatie nieuwe aanpassingen integreren in bestaande systemen.
Adaptie bestaat uit twee processen:
1. Assimilatie proces waarmee bestaande kennis en vaardigheden worden gebruikt
in nieuwe situaties. Er is sprake van aanpassing denkschema.
2. Accommodatie proces van aanpassing van bestaande vaardigheden of kennis om
met een nieuwe situatie om te kunnen gaan. Er is sprake van uitbreiding
denkschema.
Door continue proces tussen assimilatie en accommodatie ontwikkelt een kind steeds groter
aantal vaardigheden dat in allerlei situaties gebruikt kan worden.
2.4.3 Erikson en de psychosociale ontwikkeling
De ontwikkeling verloopt volgens ontwikkelingswetten en ontwikkelingsplan, waarbij
veiligheid en geborgenheid van groot belang zijn (hetzelfde als Freud). Anders dan Freud
heeft ‘identiteit’ meer invloed gehad.
Eigen identiteit eigen unieke persoonlijkheid wat tot uiting komt in de manier van kijken
naar de zichzelf en de wereld.
1
, In elke fase van de psychosociale ontwikkeling speelt er een specifiek conflict. De oplossing
voor het conflict is de basis voor de oplossing voor het conflict in de volgende fase.
Fases waarin je een proces doorloopt om je je leert aanpassen in je omgeving:
1. 0-1 vertrouwen tegen wantrouwen; je kan het gevoel van vertrouwen krijgen bij je
ouders en omgeving. Maar je kan ook verwaarloost worden en dan bouw je
wantrouwen op.
2. 2-3 autonomie tegen schaamte en twijfel; opvoeders en omgeving leggen de basis
voor het gevoel van eigenwaarde en zelfcontrole. Wanneer dit niet zo is, ontstaan er
twijfels en schaamte.
3. 3-6 initiatief tegenover schuldgevoel; kinderen ontplooien zichzelf met gretigheid
en nemen steeds meer initiatief. Dit kan ruzie opleveren met vriendjes, zusjes enz. dit
levert dan weer een schuldgevoel op. Ze moeten leren om gretigheid en eisen van de
omgeving op elkaar af te stemmen.
4. 7-12 ijver tegenover minderwaardigheid; kinderen leren hier veel vaardigheden en
willen laten zien hoe goed ze dat kunnen (bevestiging). Gedragsproblemen of
emotionele problemen kunnen hieruit ontstaan wanneer er te langdurig overvraagd
wordt.
5. 12-18 identiteit tegenover rolverwarring; er worden keuzes gemaakt voor
identiteitsvorming (opleiding, sport, beroep enz.). Als het niet lukt om de keuzes te
maken die van hun verwacht wordt, ontstaat er identiteitsverwarring.
6. 20er aansluiting bij anderen tegenover isolement; ontwikkelen van eigen identiteit
en vanuit je eigen identiteit kan je relaties met anderen aangaan.
7. 20-50 voorplanting tegenover alleen blijven
8. 50+ zelfvertrouwen tegenover wanhoop en walging; periode van het terugkijken op
je leven. Heeft je leven zin gehad?
2.4.4 Bronfenbrenner en de ecologie van de menselijke ontwikkeling
De grondlegger van de ecologische pedagogiek. Hij stelt dat de mens andere mensen om
zich heen nodig heeft, dat hij deel uit maakt van een gemeenschap, oftewel de ontwikkeling
wordt niet zozeer bepaald door wat aangeboren is. Het totaal van omgevingsfactoren noemt
hij ‘het systeem’. Er zijn vijf ‘systemen’, netwerken van relaties:
1. Mesosysteem het gezinsleven wordt beïnvloed door wat kinderen buiten het gezin
beleven. Een kind is veel op school en speelt met vriendjes, daarom is het ook zo’n
invloedrijk mesosysteem.
2. Exosysteem het gaat om de kringen waarin de ouders verkeren en dus een
stempel op het gezin drukken: werkkring, vriendenkring. Het positieve en negatieve
wordt in het gezinsleven gebracht.
3. Chronosysteem de veranderingen in levensomstandigheden die blijvende sporen
achterlaten: scheiding, verhuizing, sterfgeval enzovoort.
4. Macrosysteem religie, politiek, cultuur, de plaats van media in de samenleving
5. Microsysteem het gezin zelf
De systemen van de geinsecologie werken niet alleen door op het microsysteem van het
gezin, maar ook op elkaar. Om de ontwikkeling te bevorderen moet de opvoeder volgens
Bronfenbrenner vooral letten op:
- De activiteit van het kind het is niet alleen belangrijker wat het kind doet, maar ook
wat het impact daarvan op het kind is
- Interactie van het kind met wie gaat het kind om en hoe verlopen die interacties?
Dit geldt ook voor de omgang tussen opvoeder en kind over en weer positief is
- De rol van het zich ontwikkelende kind in interacties zich kunnen verplaatsen in
een ander wordt ontwikkeld als het kind de kans krijgt om vertrouwd te raken met de
verschillende rollen die het speelt.
Hoe intenser,sensitiever en directer de interactie, des te effectiever de ontwikkelingskansen.
2
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur s1104895. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €2,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.