Begrippenlijst CMT
Examen
- 4 termen/begrippen kort omschrijven op zo’n derde van een pagina →
uitleggen zodat iemand zonder voorkennis het zal begrijpen
o Twee termen/begrippen uit deel 1
o Twee termen/begrippen uit deel 2
o Bv. ‘wat is cultuurindustrie’
- 4 open vragen xxx
- Eén dobbelsteenvraag → 1/5de van de punten
o Staan op de slides met symbool van een dobbelsteen
o Er worden er vier gegeven waarvan je er één kiest om effectief te
beantwoorden
,HOOFDSTUK 1: INLEIDING
Cultuur Aangeleerd gedrag dat van generatie op generatie
wordt doorgegeven. Het is des mensen, de mens is
een cultuurwezen
Cultuur als domein Cultuur is een bepaald domein in het leven, net
zoals economie, zorg, transport,… dat zijn → het
menselijk leven/handelen is opgedeeld in
verschillende domeinen.
Cultuur houdt dan bv. in: literatuur, theater, musea,
…
Cultuur als dimensie Cultuur is niet een specifiek domein van het leven,
cultuur is overal en doordringt het leven → alles dat
je doet of meemaakt is op een manier door cultuur
aangeraakt.
Vb.: je kan je ’s ochtends op verschillende manieren
wassen, het onthouden van dromen, hoe we
communiceren,…
Cultuur als geheel van Cultuur is al datgene waar betekenis aan gehecht
betekenissen (nomisering) wordt, het is een verzameling/geheel van
betekenissen
Nomisering (< naam, norm) Cultuur betekent dat we dingen kunnen afbakenen
en herkennen → het ene voorwerp is een tafel en het
andere een stoel.
Naamgeving, aanduiding,… zorgt voor ordening,
mensen creëren zo hun betekenis en orde in de
chaos
Normatieve consequenties Als je iets een naam geeft, leg je ook vast hoe je met
van naamgeving dat ding moet verhouden
Cultuur als tweede natuur (A. Volgens Gehlen is cultuur biologisch onmisbaar
Gehlen) - De mens is in vergelijking met andere soorten
traag en lijdt aan vroeggeboorte → eenmaal
geboren heeft de mens nood aan
ondersteuning die onze biologische natuur
niet kan geven ↔ geboren aapje kan meteen
vastgrijpen aan de moeder
- Neotenie = het behoud van juveniele
kenmerken bij volwassen exemplaren van een
soort → een dier dat ouder wordt heeft minder
en minder jonge kenmerken, is niet zo bij de
mens
- Instinctarmoede → mens heeft geen echte
instincten zoals dieren die hebben
- Weltoffenheit = openheid van de wereld →
we leven in een open wereld met veel
mogelijkheden, mede door het gebrek aan
instincten → maakt ons ook kwetsbaar
- Mens is mängelwesen → gekenmerkt door
, instabiliteit en onzekerheid, is psychologisch
moeilijk om te verdragen → mens moet
stabiliteit in zijn leven brengen → via cultuur,
en specifiek sociale instituties
→ sociale instituties gaan als instinct-vervangend
mechanisme optreden, ze zijn de tweede natuur van
de mens
Sociale instituties Cultureel geproduceerde gedragspatronen die aan
het menselijk leven een stabiliteit geven die de
biologische constitutie niet kon geven. Het zijn
aangeleerde manieren van denken, voelen en
handelen.
Ze ontlasten de mens van het moeizaam en
onophoudelijk maken van keuzes.
Kenmerkend: ze vervullen levensbelangrijke functies
en de historische oorsprong ervan is moeilijk
achterhaalbaar
Vb.: taal, markt, onderwijs, gezin, religie, huwelijk,…
Cultuurperiode (volgens Gehlen) Er vond een explosie van cultuur
en culturele middelen plaats, waardoor de mens
plots floreerde.
Spätkultur De postcultuur-periode waarin cultuur op zijn laatste
benen loopt.
Desinstitutionalisering De stabiliteit van instituties verzwakt, ze zijn niet
meer vanzelfsprekend. Individuen leggen zich niet
langer gedachteloos neer bij wat instituties
voorschrijven, subjectivering neemt toe aangezien
men niet meer terugvalt op de objectiviteit van de
instituties
Hypothese van de We bevinden ons momenteel in de postcultuur-
desinstitutionalisering periode en er zou wel eens te veel cultuur kunnen
(Gehlen) zijn waardoor cultuur niet langer zorgt voor
oriëntering maar verwarring.
Cultuursociologische analyse Het cultureel proces van ordening en zingeving aan
het licht brengen
Verstehende benadering – zin Wat is ‘zin’? Wat is zingeving? Wat is betekenis?
(Dilthey, Rickert, Weber) Volgens deze benadering moet je cultuur analyseren
door te proberen begrijpen wat mensen doen → de
zin proberen vatten van de gebouwen waarin ze
leven, de straten die ze aanleggen,…
(valt samen met de hermeneutiek)
Semiotiek – teken (de Cultuur is betekenisgeving, de analyse van tekens
Saussure, Peirce) staat daarom centraal → zin komt niet uit de lucht
gevallen, het wordt gegeneerd door tekens die
betekenis dragen.
Tekens worden bestudeerd in de tekenleer.
, Analyse van culturele Is naast de verstehende benadering en de semiotiek
praktijken een cultuursociologische benadering om het proces
van ordening en zingeving te bestuderen.
Het gaat niet om de betekenis zelf of hoe het wordt
gegenereerd, wel wat ermee wordt gedaan in de
praktijk → bv. lichaamstechnieken, rituelen, feesten,
veldanalyse,…
Aspecten van cultuur Iedere culturele uiting bevat verschillende aspecten
→ cognitief, expressief, normatief, evaluatief(,
constitutief)
Cognitief aspect Heeft te maken met wetenschap, technische kennis,
wereldbeelden.
Vb.: naamgeving → je voegt kennis toe aan iets
Vb.: schilderij Lamgods → het verhaal dat vertelt
wordt zegt iets over de kennis over religie (wie is
wie,…). Het is een bron voor theologen, maar ook
bv. plantkundigen want het schilderij zegt iets over
de planten van die tijd
Expressief aspect Heeft te maken met beeldende kunsten, muziek,
poëzie, erotiek.
Vb.: naamgeving → je drukt jezelf uit
Vb.: schilderij Pollock → nauwkeurigheid is niet
belangrijk, je mag je expressief uiten → hier is een
groot expressief gehalte en misschien een eerder
gering cognitief gehalte
Normatief aspect Heeft te maken met rituelen, normen, zeden en
gewoonten, recht.
Vb.: naamgeving → er is een norm aan gebonden,
normatieve consequentie, je weet hoe je je ertegen
moet gedragen
Vb.: schilderij Lamgods → het belang van het
goddelijke, het serieuze van religie, ook het
nauwkeurig en correct moeten schilderen
Evaluatief aspect Heeft te maken met waarden en moraal.
Vb.: naamgeving → drukt een waarde uit
Vb.: schilderij Lamgods → is opgenomen in het
Vlaamse canon
Constitutief aspect / wat met Taal is een geval apart, het vormt de grondslag van
taal? de culturele orde en constitueert het betekenisveld
waarbinnen al de andere culturele elementen en
aspecten werkzaam kunnen zijn.
Taal belichaamt het constitutieve aspect van cultuur
→ pas als je de naam van iets kent laat je het
volledig bestaan, taal kan dingen in het leven
roepen
Vb.: naamgeving → iets constitueren dat er nog niet
was