Inhoud
Samenvatting politiek staatsrecht...............................................................3
WC 1 – De Koning......................................................................................3
WC 2 – Ministerraad, minister-president, minister en staatssecretaris.....6
WC 3 – De Staten-Generaal....................................................................10
WC 4 – Kamerlid en politieke partij.........................................................14
WC 5 – Ministeriële verantwoordelijkheid...............................................16
WC 6 – Controle op de regering door het parlement...............................19
WC 7 – Vertrouwensregel, ontbinding en kabinetsformatie....................22
Samenvatting rechterlijke macht...............................................................26
HC 1 – De rechter in de rechtsstaat........................................................26
HC 2 en 3 – Rechterlijke onafhankelijkheid.............................................28
HC 4 – Rechterlijke onpartijdigheid.........................................................33
HC 5 en 6 – Inrichting rechterlijke macht................................................35
HC 7 – Ontwikkeling bestuursrechtspraak en het OM.............................39
HC 8 – Rechtspositie van rechters...........................................................42
HC 9 – Bestuursstructuur rechterlijke macht..........................................45
HC 10 – Rechtspraak...............................................................................47
HC 11 – Rechtsvorming door de Hoge Raad............................................50
HC 12 – Toegang tot de rechter...............................................................53
Samenvatting wetgeving en decentralisatie..............................................55
WC 8 – Het Statuut..................................................................................55
WC 9 – De Grondwet...............................................................................57
WC 10 – Wet in formele zin en zelfstandige AMvB..................................60
WC 11 – Delegatie van wetgevende bevoegdheid..................................62
WC 12 – Binding van het Koninkrijk aan verdragen................................64
WC 13 – Doorwerking internationaal recht en EU-recht..........................66
WC 14 – Normenhiërarchie en rechterlijke toetsing................................68
WC 15 – Discussie omtrent constitutionele toetsing...............................70
WC 16 – Algemene aspecten van decentralisatie...................................73
WC 17 – De raad en het college: verordende bevoegdheden.................76
WC 18 – De burgemeester......................................................................79
,Samenvatting grondrechten......................................................................83
WC 19 – Grondrechten: algemene inleiding............................................83
WC 20 – Beperking van grondwettelijke grondrechten...........................85
WC 21 – EVRM.........................................................................................87
WC 22 – EU-Handvest.............................................................................89
WC 23 – Uitingsvrijheid & vrijheid van vergadering en betoging............90
WC 24 – Vrijheid van godsdienst & vrijheid van onderwijs.....................93
WC 25 – Het gelijkheidsbeginsel en het recht op privacy.......................96
Samenvatting vergelijkend staatsrecht......................................................99
HC 1 – Staatsvormen..............................................................................99
HC 2 – EU: bondsstaat of statenbond?..................................................101
HC 3 en 4 – Staatshoofden....................................................................104
HC 5 – De Britse regering......................................................................109
HC 6 – De Duitse Bondsregering...........................................................112
HC 7 – Tweekamerstelsels.....................................................................115
HC 8 – Amerikaanse tweekamerstelsel.................................................118
HC 9 – Parlementair stelsel...................................................................121
HC 10 – Presidentieel stelsel.................................................................124
HC 11 – Constitutionele toetsing...........................................................127
,Samenvatting politiek staatsrecht
WC 1 – De Koning
Staatsrecht en haar functies
Het Staatsrecht is een bijzonder rechtsgebied. Er is nauwelijks jurisprudentie, weinig gewone
wetgeving en amper doorwerking van internationaal en Europees recht. De voornaamste bronnen
zijn daarom de grondwet, het statuut, reglementen van orde, enkele organieke wetten en vooral
ongeschreven recht.
Het staatsrecht heeft drie functies:
1. De constituerende functie = stelt ambten in en bepaald hoe die zijn samengesteld
Bv. art. 42, dit artikel constitueert het ambt de regering (koning + ministers)
NB: 42 lid 2 heeft een regulerende functie, parlement kan hierdoor controleren
2. De attribuerende functie = geeft de ambten bevoegdheden
Bv. art. 97 lid 2, dit artikel schept een bevoegdheid voor de regering
3. Regulerende functie = stelt grenzen aan die bevoegdheid
Bv. 100 lid 1, de geattribueerde bevoegdheid wordt aan banden gelegd
4. (legitimerende functie = bereidheid van onderdanen tot aanvaarding van machtsuitoefening)
Dit is geen juridisch maar feitelijk verschijnsel, bv. door grondrechten en democratie
NB: zie art. 9 lid 2 Gw
Art. 81 Gw geeft de bevoegdheid aan de regering en SG wetten te maken
Art. 9 lid 2 stelt echter ‘dat de wet regels kan stellen’
Hoewel 9 lid 2 een attribuerende functie lijkt te hebben, volgt dit toch uit artikel 81. 9 lid 2 is
dus een uitzondering op de regulering, maar behoort daarmee wel tot de regulerende
clausule
De constitutionele uitgangspunten zijn de democratie en de rechtsstaat. De zes onderdelen van de
rechtsstaat zijn 1) het legaliteitsbeginsel, 2) een voorafgaande algemene regel t.a.v. burgers belastend
overheidsoptreden, 3) regelgeving en uitvoering dienen niet in één hand gelegd te worden, 4) het
democratieprincipe, 5) onafhankelijke rechter en 6) klassieke grondrechten. Het democratieprincipe
en de rechtsstaat kennen een zekere spanning: het toetsingsverbod toont deze strijd.
Machtenscheiding volgens Montesquieu was het waarborgen van de vrijheid van burgers tegen
machtsconcentratie en willekeur:
Organisatorische/rechtspositionele machtenscheiding
o = verdeling van de overheid in drie aparte machten/organisaties
Functionele machtenscheiding
o = elk der machten heeft zijn eigen bevoegdheden en functies
De Koning
Nederland is in 1814 na de Franse overheersing pas een constitutionele monarchie geworden. Dit
gebeurde in de periode van de restauratie. De Koning bleek een autocraat te zijn, wat aanvankelijk
wel goed ging tot de onafhankelijkheid van de Belgen in 1830. Willem I was het daar niet mee eens
en wilde dit heel lang tegenhouden, wat zorgde voor een lege schatkist. In 1840 ontstond daardoor
de grondwetswijziging met het contraseign, dat gekoppeld was aan de strafrechtelijke ministeriële
,verantwoordelijkheid. In 1848 volgde de politieke ministeriële verantwoordelijkheid. De koning had
daarna nog best wel wat macht, maar door de jaren heen en de ontwikkelingen die daarbij hoorden,
zoals het arrest Meerenberg, had de koning steeds
De Koning wordt als term vaak gebruikt in de Grondwet, maar de term heeft niet altijd dezelfde
betekenis. In 1983 is er enige duidelijkheid gekomen: koning zou koning persoonlijk, regering zou
regering en KB zou besluit van de regering betekenen. Dit is echter niet heel consequent
doorgevoerd: zie 36, waarbij met ‘koning’ de koning persoonlijk wordt bedoeld en ‘door of vanwege
hem’ de regering.
NB: In het Statuut worden oude staatsrechtelijke termen gebruikt. Dit verschil is te herleiden naar de
datum van inwerkingtreding van het Statuut: 28 oktober 1954. Het Statuut is, in tegenstelling tot de
Grondwet, niet meer aangepast sinds die tijd.
De twee functies van de Koning:
1. De Koning als staatshoofd
De functie staatshoofd staat niet expliciet in de Grondwet; sommigen leiden het af uit art. 24
Gw in samenspel met art. 1a Statuut. Anderen leiden het af uit art. 2 lid 1 Statuut, hiervoor is
iets meer te zeggen. Het is echter vanzelfsprekend en hoeft daarom niet opgenomen te
worden
Bevoegdheden:
o 41 Gw: inrichting van zijn Huis
o 39 Gw: wie is lid van het koninklijk huis
o 74 Gw: Voorzitter Raad van State (i.i.g. niet als onderdeel van regering, want Raad
van State geeft advies aan de regering)
o Voorheen: kabinetsformatie via informatiewinning, benoeming (in)formateur
o Symboolfunctie: eenheid van staat, koningsdag, werkbezoeken (vergelijkbaar België)
NB: niet ceremonieel, want daarvoor moeten 42 en 47 geschrapt worden
2. De Koning als lid van de regering
Een vlugge rechtsvergelijkende blik leert ons dat dit NIET vanzelfsprekend is, daarom
opgenomen in artikel 42 lid 1 Gw. Volgens 47 Gw moeten koning en ministers beide tekenen,
hetgeen duidt op een wederzijdse afhankelijkheid.
Bevoegdheden:
o De Koning moet als Staatshoofd de Raad van State voorzitten
o De Koning moet als deel van de regering wetten en KB’s ondertekenen
o De Koning moet als deel van de regering de troonrede voorlezen
Is de Koning verplicht te tekenen bij KB?
o Volgens de grondwet niet: 47 suggereert een wederzijdse afhankelijkheid
o Volgens grondwetgever wel: Koning moet zich passief opstellen
o Volgens de praktijk: geheim van Noordeinde = communicatie tussen Koning en
regering blijft geheim, omdat de Koning daar geen verantwoording over hoeft af te
leggen. De Koning mag overigens ook geen verantwoording afleggen, want 42 lid 2.
Zou de Koning uit de regering moeten?
o Tegen: ministeriële verantwoordelijkheid zou dan niet meer werken, klopt niet
o Voor: onduidelijk hoeveel invloed de Koning heeft en niet democratisch
gelegitimeerd
Maar: geheim van de Kroon is niet erg, want vaak deelt een minister de
mening
Maar: Koning is in 1983 in Gw gelaten, dus wel democratische legitimatie
De Koninklijke onschendbaarheid:
,o Achterliggende gedachte vroeger was dat de Koning het hoogste gezag en het laatste
woord heeft, inmiddels achterhaald vanwege het contraseign in 1840.
o = geen enkele overheidsinstelling kan dwingend gezag over de Koning uitoefenen,
behalve de burgerlijke rechter in bepaalde aansprakelijkheidszaken.
Maar de koning legt verder geen verantwoording aan wie dan ook af
o Kan hij dan doen of laten wat hij wil?
Nee: 32 Gw, Koning zweert trouw aan de wet
Nee: 35 Gw, buiten staat stelling door de ministerraad, RvS en Staten-
Generaal
NB: niet bij wet, want dan zou de Koning zelf moeten ondertekenen
o De ministers (lees minister-president) zijn verantwoordelijk want koning
onschendbaar
Verantwoordelijk voor Koning in al zijn hoedanigheden, óók privé
Afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid voor leden Koninklijk huis, want
ook deze leden kunnen de staatsrechtelijke positie van het staatshoofd raken.
,WC 2 – Ministerraad, minister-president, minister en staatssecretaris
Ministerraad
De ministerraad is van oudsher een adviescollege van de Koning. Tussen 1840-1850 werd de minister
belangrijker, waardoor de rol van de ministerraad ook verandert:
De ministerraad blijft een adviescollege, waar dus nauwelijks besluitvorming plaatsvindt
De ministerraad krijgt wel meer invloed: de ministers moeten in de raad een gezamenlijk
standpunt innemen voor het contraseign, waardoor overleg belangrijker wordt
De huidige rol en samenstelling van de ministerraad vanaf 1850 is:
Reglement van Orde voor de Ministerraad
o Ministerraad besluit bij meerderheid
o Geen van de leden mag in strijd met besluiten handelen
o Homogeniteitsbeginsel: ministerraad spreekt met één mond
o Als er onenigheid is tussen ministers, beslist de ministerraad daar zelf over
Sinds 1983 in art. 45 Gw
o De ministers vormen tezamen de ministerraad
o De minister-president is voorzitter van de ministerraad
o Zie ook 2 RvOMR: ministers, ministers zonder portefeuille, voorzitter mp
3 – 1b RvOMR: Staatssecretarissen dus niet, gevolmachtigde ministers zijn
ook géén lid (wel van de ministerraad van het Koninkrijk)
Taak en bevoegdheden ministerraad
De ministerraad heeft op zichzelf geen exclusieve bevoegdheden gekregen, de Grondwet attribueert
deze bevoegdheden eigenlijk altijd aan de regering gezamenlijk of aan ministers. Art. 45 lid 3:
beraadslagen en besluiten (bevoegdheden) over algemeen regeringsbeleid (taakstelling).
Art. 4 lid 2 RvOMR: opsomming van verschillende onderwerpen, alle wetsvoorstellen/AMvB’s
o NB: niet limitatief, dit zijn slechts onderwerpen die de ministerraad MOET
behandelen
Algemeen regeringsbeleid = belangrijkste politieke en financiële aspecten van
regeringsbeleid, of anders gezegd de hoofdlijnen van dat beleid (Troonrede,
regeringsakkoord)
Omdat de ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid, en daarom geldt
ook het uitgangspunt van homogeniteit van het kabinetsbeleid. Homogeniteit wil zeggen dat de
ministerraad spreekt met één mond, de ministers treden naar buiten als eenheid op. Deze eenheid
valt af te leiden uit art. 42 en 45 lid 3 Gw, en art. 4 lid 1 RvOMR. Er zijn twee soorten homogeniteit:
I. Formele homogeniteit
o Art. 26 lid 1 RvOMR: geheimhoudingsplicht vergadering van de ministerraad
o Art. 26 lid 2 RvOMR: tenzij, 1) ontheffing, 2) aard zich ertegen verzet
o 272 Sr: strafrechtelijke handhaving van de geheimhoudingsplicht
II. Materiële homogeniteit
o Art. 11 RvOMR: de ministerraad besluit bij meerderheid
o Art. 12 RvOMR: als de minister het er niet mee eens is, dan moet hij de raad in kennis
stellen/zich erbij neerleggen/aftreden. De minister handelt NOOIT tegen besluit (lid
2).
i. NB: dit is wat Mona Keijzer deed
Hoewel de raad een zeer belangrijke rol speelt in de besluitvorming, doet de ministerraad als zodanig
geen voorstellen. Het zijn de individuele ministers die voorstellen doen of besluiten nemen. Er is dan
,ook een individuele ministeriële verantwoordelijkheid. Toch wordt er soms gesproken van een
collectieve ministeriële verantwoordelijkheid = minister legt verantwoording af over besluit van raad.
de ministerraad legt dus zelf geen verantwoording af, het is dan de individuele minister die ofwel
voor zichzelf verantwoording aflegt, ofwel voor besluiten die in de ministerraad zijn genomen.
Minister-president
De geschiedenis van de mp hangt nauw samen met de geschiedenis van de minister. Van 1823-1842
was de vice-president van de RvS voorzitter van de ministerraad, van 1842-1850 wisselen de ministers
maandelijks de functie. Vanaf 1850 is er een wisselende praktijk: soms rouleren, soms kiezen.
Doordat Kuypers in 1901 voor vier jaar voorzitter werd, is de huidige praktijk ontstaan:
Na 1908: vaste voorzitter, mp wordt een ambt maar is nergens expliciet vastgelegd
1945: vermelding van de mp voor het eerst in het RvOMR
1983: vermelding in de grondwet: art. 45 lid 2
Taken en bevoegdheden
I. Bevoegdheden binnen de ministerraad
o 45 lid 2 Gw jo. 2 lid 2 RvOMR: minister-president is voorzitter van de ministerraad
o 4 lid 2 RvOMR: voordrachten tot benoeming en ontslag
o 5 RvOMR: over aangelegenheden die bij het algemeen regeringsbeleid horen, maar
niet onder artikel 4 vallen, moet de minister met de mp overleggen
o 6 RvOMR: in gevallen waarin het niet duidelijk is welke minister in de eerste plaats
verantwoordelijk is, beslist de mp over die verantwoordelijkheid
o 9 RvOMR: agenda vaststellen (NB: dit betreft slechts de volgorde)
o 7: toevoegen van onderwerpen aan de agenda, als minister dat niet heeft gedaan
o 16 RvOMR:
i. Lid 1: totstandkoming van een samenhangend regeringsbeleid
ii. Lid 2: uitvoeren
iii. Lid 3: i.o.m. het gevoelen van de raad en werkwijze van de raad
II. Overige bevoegdheden
o Leidende rol in de kabinetsformatie, formateur is de toekomstig mp
o Verwoordt standpunten van de ministerraad
o Ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning
o Regeringsleider in de Europese Raad (art. 15 VEU)
o Media
Conclusie: geen uitzonderlijk sterke positie binnen de ministerraad, hij is een primus inter pares. De
bevoegdheden zijn echter veel breder dan de bevoegdheden binnen de ministerraad, hoe sterk de
positie van de mp is dus ook afhankelijk van de persoon van de mp. Als mp sterk persoon is, dan
begint het toch meer op een regeringsleider dan primus inter pares te lijken:
Denk aan Bondskanselier Duitsland: bepaalt algemeen regeringsbeleid en gaat over
benoeming en ontslag van de ministers, vertrouwensregel alleen gericht op bondskanselier
Denk aan PM Verenigd Koninkrijk: bedenkt algemeen regeringsbeleid en kan andere
ministers passeren bij het nemen van besluiten.
Een aantal van de kenmerken van een echt sterke regeringsleider past echter niet in het Nederlandse
stelsel: benoeming en ontslag van ministers is beperkt door de coalitieverhoudingen en het geven
van aanwijzingen daarmee ook, ook de vertrouwensregel ziet slechts op alle individuele ministers.
Directe verkiezingen van de mp zouden voor meer democratische legitimatie kunnen zorgen,
waarmee de bevoegdheden ook uitgebreid kunnen worden. Dit is echter moeilijk te verenigen met
,een stelsel van evenredige vertegenwoordiging vanwege het spreiden van stemmen. We zouden
daarom dan terug moeten naar districtenstelsel zonder vertrouwensregel, maar dat gaat ten koste
van de kamer.
Ontslag Mona Keijzer
Extern:
o Volgens 48 jo. 47 Gw moeten besluiten waarbij ministers worden benoemd of
ontslagen getekend worden door de koning en door de minister-president
o Extern gezien mocht de minister-president dit dus doen, hij moet tekenen.
Intern:
o Volgens 4 lid 2 RvOMR beraadslaagt de ministerraad over o.a. benoeming en ontslag
van ministers. De ministerraad had hier dus over moeten besluiten.
o Intern gezien had de minister-president dit dus moeten voorleggen aan de raad.
Minister
Het ministerambt is ontstaan door een vierdelige ontwikkeling:
1. Absoluut vorst: Koning omringt zich met personen die zijn bevelen uitvoeren
2. Constitutionele monarchie: dominante positie Koning, ministers waren hoofd van een
departement maar ondergeschikt en bevoegdheden enkel afgeleid van de koning
3. Ontwikkeling naar een parlementair stelsel
a. 1839: ministers treden af n.a.v. verwerpen begroting SG begin vertrouwensregel
b. 1840: strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid én contraseign
i. DUS: inperking macht Koning: niet zelfstandig meer handelen
ii. DUS: wederzijdse afhankelijkheid en nevenschikking Koning en Ministers
c. 1848: politieke ministeriële verantwoordelijkheid
d. 1866/68: Kwestie Meijer en kwestie Luxemburg
i. Totstandkoming modern parlementair stelsel met vertrouwensregel
4. Nu relevant:
a. Art. 42: regering bestaat uit koning en ministers, ministers verantwoordelijk
i. Extern: afhankelijk van de regering en verantwoording kamer (42 en 47 Gw)
b. Art. 47: seign en contraseign van wetsvoorstellen en KB’s
c. Art. 44 lid 1: hoofd ministerie en ministers zonder portefeuille (lid 2)
i. Intern: hoofd van een ministerie/departement
d. Art. 45 lid 1: de ministers zijn lid van de ministerraad
e. Art. 46 lid 2: staatssecretaris aanvragen en aanwijzingen geven
f. Art. 68: zij zijn inlichtingen verschuldigd aan de kamers
g. Art. 69: zij kunnen deelnemen aan de beraadslaging in de kamer
Staatssecretaris
In 1948 wordt de staatssecretaris geïntroduceerd als gevolg van de sociale verzorgingsstaat, waarbij
de minister ontlast moest worden. Via art. 46 Gw kon vanaf toen een staatssecretaris (van eigen
partij) worden aangenomen. Tegenwoordig is de functie, naast ontlasting van de minister, een
politieke:
Politieke waakhond: grote ministeries laat men liever niet aan één politieke partij en daarom
wordt er als soort checks and balances een staatssecretaris van een andere partij aangesteld
Benoeming en ontslag wordt daarom tegenwoordig al tijdens de kabinetsformatie bepaald.
Art 46 lid 2 Gw
Een staatssecretaris 1) treedt in de gevallen waarin de minister het nodig acht en 2) met
inachtneming van diens aanwijzingen 3) in zijn plaats als minister op. 4) De staatssecretaris is uit dien
hoofde verantwoordelijk, 5) onverminderd de verantwoordelijkheid van de minister.
, A. Intern, d.w.z. naar de minister toe
1) In de gevallen waar de minister het nodig acht ondergeschiktheid aan de minister
2) Met diens aanwijzingen ondergeschiktheid aan de minister
B. Extern, d.w.z. naar de kamer toe
3) In de plaats van de minister naar buiten toe is hij dus gelijk aan de minister, hij
heeft dezelfde bevoegdheden en plichten en is ook lid van het kabinet daarmee (niet
de raad)
4) De staatssecretaris is uit dien hoofde (d.w.z. de minister) verantwoordelijk hij kan
dus door de kamer ter verantwoording worden geroepen
(5) De minister blijft daarnaast ook verantwoordelijk
Kan de staatssecretaris de minister vervangen? In de praktijk gebeurt dit wel eens, als de minister
lang wegblijft dan komt er vaak een waarnemend minister. De staatssecretaris kan in principe
vervangen, in de ministerraad kan de staatssecretaris dat niet, slechts raadgevende stem (3 – 1b
RvOMR).
Waarom al dan niet kiezen voor staatssecretaris/minister van/voor?
Minister van:
o Hoe meer portefeuilles, hoe minder doelmatigheid.
o Minister heeft wel eigen begroting en dus eigen ministerie, dit kost echter geld
Minister voor:
o Benadrukken van bepaald beleidsterrein
o Besluitvorming in de ministerraad wordt ingewikkelder
Staatssecretaris:
o Politiek evenwicht creëren binnen een ministerie, behoefte aan specialisatie,
ontlasten drukke minister, ministerraad wordt niet verder uitgebreid
o Bij uitvallen minister kan staatssecretaris zijn stem in de raad niet vertegenwoordigen
, WC 3 – De Staten-Generaal
Democratie en vertegenwoordiging
Het democratische element hangt nauw samen met de rechtsstaat, omdat door instemming van de
SG grondrechten kunnen worden ingeperkt of de bevoegdheid daartoe kan worden gedelegeerd. De
meerderheid respecteert niet altijd de fundamentele rechten van de minderheid. Dit democratische
element kun je waarborgen door ofwel directe democratie (raadgevend/bindend referendum,
petitierecht, volksvergadering, afzettingsprocedures), ofwel vertegenwoordiging.
Nederlandse vertegenwoordiging
Art. 50 Gw: de Staten-Generaal vertegenwoordigen het hele Nederlandse volk
Art. 67 lid 3 Gw: de leden stemmen zonder last
Historische ontwikkeling van deze tweetrapsraket:
Voor 1795 was Nederland een statenbond, waarbij de provincies hun eigen afgevaardigden
stuurden naar het algemene overleg, Staten-Generaal. Afgevaardigden vertegenwoordigden
alleen hun eigen provincie (vgl. 50 Gw) en hadden mandaat nodig van eigen Staat (67 lid 3
Gw).
Door de Franse overheersing ontstaat Nederland als eenheidsstaat. Om dit te benadrukken,
worden artikel 50 en 67 lid 3 Gw geïntroduceerd.
o DUS: De Staten-Generaal treedt op als centraal ambt binnen een eenheidsstaat
o DUS: De leden behartigen het algemeen belang, en niet het deelbelang.
Verkiezingen en kiesstelsels
Er zijn in theorie drie typen besluiten waarop kiezers invloed kunnen uitoefenen:
1) Het kiezen van de volksvertegenwoordiging
2) Het kiezen van politieke ambtsdragers, niet zijnde de volksvertegenwoordiging
o Nog niet van toepassing in NL, maar benoeming van de burgemeester is wel uit de
Gw gehaald en dat maakt de weg vrij voor een direct gekozen burgemeester
3) Het nemen van zakelijke besluiten via referenda en volksinitiatieven
o Het raadgevend referendum is in NL afgeschaft
o Art. 81-88 Gw laat geen ruimte voor een bindend referendum, omdat volgens 81 Gw
de SG en regering gezamenlijk de wetgevende macht zijn.
NB: bij wetsvoorstel 35729 wordt het aantal kiesgerechtigden dat
referendum kan aanvragen gelaten aan formele wetgever, want wijzigen is
dan makkelijker.
Voordelen referenda Nadelen referenda
Wil van het volk wordt beter gerepresenteerd, Framing ligt op de loer, gevaar van sterke nee-
soevereiniteit ligt écht bij het volk. stemmers et cetera.
Betrekken van het volk in de besluitvorming Referenda ondermijnen onze democratisch
zorgt voor meer participatie en daarmee een gelegitimeerde kamer, omdat wij onze eigen
hechtere gemeenschap. Democratische vertegenwoordigers kunnen terugfluiten: dan
legitimatie. kan de samenhang van het beleid in het geding
raken en de baan verstoren.
Betere besluitvorming omdat meer mensen zich Art. 50 Gw stelt dat de vertegenwoordigers het
over de wet hebben gebogen algemeen belang vertegenwoordigen. Dit lijkt
mij een ideaalbeeld, niet de werkelijkheid.
Kiesstelsels