Samenvatting ALLE tentamenstof functieleer (zelf 9 gehaald)
238 vues 25 fois vendu
Cours
Functieleer (530000B3)
Établissement
Tilburg University (UVT)
Dit is een samenvatting van alle tentamenstof voor het vak functieleer. Ik heb dit vak afgerond met een 9. Als je deze samenvatting leert ben je goed voorbereid voor het tentamen (hierbij hoef je niet het boek erbij te leren).
Functieleer
Functieleer houdt zich bezig met de studie van psychologische functies zoals waarnemen,
aandacht, leren, onthouden, taal, redeneren en beslissen.
Deze functies hebben een structuur/correlaat in het brein.
o Hoorcolleges (multiple choice examen)
o Practica Experimentele vaardigheden: verslag
Werkboek op canvas: 6 weken, 6 tutorials
H1 t/m H10 (behalve H2)
Slides zijn het belangrijkste
Hoofdstuk 1 – Introductie psychologie
Psychologie = een wetenschap die gedrag bestudeerd om de interne processen te begrijpen
die aan dat gedrag ten grondslag liggen.
Belangrijke personen:
o Hermann von Helmholz: hij leverde belangrijke inzichten op het gebied van zien en
horen. Hij mat als eerste de snelheid van zenuwimpulsen in zenuwvezels (door het
verschil van reactiesnelheid in de voet en schouder te meten).
o Fransiscus Donders: hij mat de tijd van mentale processen door de structuur van de
geest te begrijpen (mentale chronometrie). Via additieve factoren logica: je voegt
steeds een taak toe om de taak complexer te maken en meet de additieve reactietijd:
je hoort alleen “ki” en herhaalt “ki” zo snel mogelijk = 197 ms je hoort “ka, ke, ki, ko,
ku” door elkaar en herhaalt dit = 285 ms je hoort “ka, ke, ki, ko, ku” door elkaar
maar herhaalt alleen ki = 243 ms.
Discriminatie van klanken = 243-197 = 46 ms
Keuzen voor articulatie = 285-243 = 42 ms
o Charles Darwin: evolutietheorie, natuurlijke selectie, ´survival of the fittest´. Dit
betekent dat menselijk gedrag op dezelfde manier kan worden bestudeerd als
diergedrag.
o Wilhelm Wundt: opende het 1e laboratorium voor experimentele psychologie en
staat zo aan de basis van wetenschappelijke psychologie. Structuralisme:
onderzoek in psychologie moest zich gaan richten op ´onmiddellijke ervaring´ oftewel
patroonherkenning. Waarom herken je een telefoon meteen als telefoon? Dit hangt af
van: sensaties, mentale beelden/herinneringen en gevoelens. Hij gebruikte hiervoor
introspectie (naar binnen kijken, wat voel je bij het zien van deze telefoon?) maar
deze methode bleek zeer onbetrouwbaar.
o Alfred Binet en Theodore Simon: eerste bruikbare intelligentietest, belangrijk omdat
dit de psychologie status gaf.
o William James: functionalisme, wilde psychologie meer functioneel maken.
Psychologie diende om onderwijs te optimaliseren, gevaarlijke afwijkingen opsporen
en behandelen, bevorderen van industriële productie. William James wilde
psychologie dus nuttiger maken.
o John Watson: behavioristen: we moeten ons gaan focussen op observeerbaar
gedrag, dit om psychologie wetenschappelijker te maken.
o Skinner (operante conditionering): leerprocessen bij dieren.
, o Sigmund Freud: psychoanalyse: bewustzijn en gedrag zijn slechts oppervlakkig.
Onbewuste krachten zijn juist de oorsprong van ons gedrag.
Gestalt psychologen: Wertheimer, Köhler en Koffka
Zij verzette zich tegen Wund´s structuralisme (perceptie is meer dan sensatie) en tegen
behaviorisme (complex gedrag is meer dan de som der componenten).
Kerngedachte: het geheel is meer dan de som der delen: als je fietsonderdelen niet juist
combineert dan is het geen fiets. Het geheel overstijgt dus de onderdelen.
De Gestalt psychologen hielden zich bezig met schijnbare/apparente beweging als bewijs
voor hun stelling: twee lampjes die op de juiste timing/afstand oplichten lijken te bewegen als
één lampje dat beweegt als hoog-laag of links-rechts. De manier waarop je dit waarneemt
kun je beïnvloeden met de wil.
We hebben specifieke gebieden in ons brein die beweging maken wanneer het er dus niet
echt is. Dit was cruciaal want ook al blijft de stimulus hetzelfde, het percept verandert.
Perceptie (=waarneming) is een constructie die je maakt in je hoofd en dus geen
passieve reflectie van de sensatie.
o Ook in het auditieve domein is sprake van constructie: je kunt ´hoog-laag-hoog´ tonen
waarnemen als gallop of als een hoge/lage stroom.
Deze eigenschappen zitten ingebakken in onze brein.
De rol van de biologie in de psychologie:
1. Centrale zenuwstelsel (CZS): het CZS maakt gedragingen mogelijk. Aandoeningen
in het CZS hebben effect op psychologisch functioneren. Daarom kunnen
psychologische problemen ook behandeld worden door geneesmiddelen die
inwerken op het CZS.
2. Invloed van lichaam op geest: lichaam of de staat van het lichaam kan van invloed
zijn op het denken/gedragingen van mensen (denk aan honger, pijn).
3. Erfelijkheid: eigenschappen kunnen erfelijk zijn.
4. Evolutie: bepaalde gedragingen kunnen worden begrepen vanuit menselijke
evolutiegeschiedenis.
Cognitieve psychologie = menselijk gedrag begrijpen en voorspellen met informatie-
verwerkende cognitieve processen die zich in de hersenen afspelen.
Behavioristen (Watson) ontkenden het bestaan van ´cognities´ (=het vermogen tot
kennisverwerving), ze zeiden dat dit niet te bestuderen was.
Maar Tolman deed onderzoek naar ratten: ratten leren meer dan simpele S-R relaties en
gebruiken inzicht (mentale kaart) bij een doolhof. Bewijs voor het bestaan voor cognities.
Sociale factoren: de mens is een sociaal wezen dat deel uitmaakt van allerhande sociale
netwerken. Culturele verschillen ontstaan omdat mensen zich vooral binnen één bepaalde
sociale groep te vinden.
Geert Hofstede onderscheidde 5/6 dimensies waarop culturen van elkaar verschillen:
1) individu – collectief
2) macht – egalitair
3) zekerheid – laissez-faire
4) man-vrouw verschillen
5) korte- lange termijn denken
Deze dimensies geven een achtergrond in hoe mensen zich gedragen.
WEIRD people: merendeel van psychologisch onderzoek is gebaseerd op blanke personen
uit de westerse wereld. De vraag is hoe generaliseerbaar dit onderzoek is.
,Nature-nurture debat: veel onderzoek is gewijd aan het relatieve belang van biologische
(aangeboren) en sociaal-culturele factoren (aangeleerd) voor het verklaren van gedrag.
Man-vrouw verschillen: overschatting van biologische factoren en onderschatting van sociaal
culturele invloeden. Bijvoorbeeld mannen kunnen beter kaartlezen dan vrouwen. Komt dit
door breinstructuur, evolutie, school, interesses, gewoontes?
Al deze factoren spelen een rol: biopsychosociale model: biologische, psychologische en
sociale factoren spelen een rol bij elke menselijke activiteit.
Interactie tussen factoren: sommige genen worden slechts actief binnen een bepaald
sociaal milieu. Bijvoorbeeld bij kindermishandeling vertonen alleen kinderen met een defect
MAOA gen later agressief gedrag.
Verschillende onderzoekstechnieken:
1. Beschrijvend onderzoek (decriptief): correcte informatie verzamelen over een
onderwerp. Denk aan naturalistische observatie, vragenlijst, opiniepeiling, interview,
archiefdata, gestandaardiseerde psychologische test, gevalsstudie, kwalitatief
onderzoek.
Naturalistische observatie = gedrag systematisch observeren in natuurlijke context.
Zo kun je gedrag systematisch observeren in natuurlijke context. Het nadeel hiervan
zijn reactieve gedragingen (invloed van een aanwezige onderzoeker). Of gebruik
maken van een vragenlijst of al bestaande data
2. Correlatie onderzoek: beschrijven van verbanden tussen gegevens van een
onderzoek. Je gaat twee factoren tegelijk meten en onderzoekt of er een samenhang
bestaat. In hoeverre gaan wijzigingen in de ene variabele gepaard met wijzigingen in
andere variabele? Denk bijvoorbeeld aan de samenhang tussen lengte en gewicht.
Je kunt een positieve, nul of negatieve correlatie hebben. Hoe sterker het getal afwijkt
van 0, hoe sterker het verband is. Correlatiecoëfficiënt: getal tussen -1 en +1.
Het probleem met correlatieonderzoek is dat je oorzaak en gevolg niet kan
onderscheiden (geen causaliteit). Bijvoorbeeld: hoe zwaarder een vrouw is, hoe
meer loon ze krijgt maar dit is natuurlijk niet oorzakelijk. Is er een mogelijke 3e factor?
(cofound) Je weet dus nooit of het ene het oorzaak is van het andere.
3. Experimenteel onderzoek: onderzoekers manipuleren één of meerdere variabelen
en kijken of dit effect heeft op een andere variabele (al het andere blijft gelijk).
Bij experimenteel onderzoek varieert de onderzoeker één aspect van de situatie
terwijl de rest constant blijft. Het effect van deze variatie op het gedrag wordt
gemeten. Deze methode laat het wel toe om een causaal verband te trekken. Hierbij
maak je een experimentele groep en een controle groep (normale situatie).
Vervolgens wordt er gekeken wat het effect is op de experimentele groep.
-De onafhankelijke variabele: datgene wat de onderzoeker varieert/manipuleert.
-De afhankelijke variabele: datgene wat gemeten wordt.
-Controle variabelen: aspecten van experiment die gelijk zijn voor experimentele en
controle groepen (bijv. tijdstip).
-Persoonsvariabelen: manier waarop groepen worden samengesteld (leeftijd,
geslacht).
Evaluatie, hypothese(=een voorspelling op basis van een theorie die in een proef getoetst
wordt) en theorie. Als de predictie uitkomt dan is er een confirmatie van theorie. Dit
onderzoek kan mogelijk gepubliceerd worden.
Als de predictie niet uitkomt zijn er vele mogelijkheden: theorie klopt niet (falsificatie), maar
kan ook zijn dat het onderzoek niet goed geoperationaliseerd(=het omzetten van variabelen
in concrete en meetbare handelingen) is maar de theorie wel klopt. Dat is het onderzoek dat
, typisch in de la verdwijnt. In de sociale wetenschappen is dit de overgrote meerderheid.
Dit leidt tot publicatiebias: alleen onderzoek dat in overeenstemming is met de theorie wordt
gepubliceerd.
Veel voorkomend kritiek op experimenteel onderzoek:
1. Interne validiteit: wordt verschil inderdaad veroorzaakt door het verschil in de
onafhankelijke variabele?
2. Externe validiteit: in hoeverre is het resultaat te generaliseren naar de ‘gewone’
wereld en andere personen?
Hoofdstuk 3 – Gewaarwording
Gewaarwording: perifere (shortcut) verwerking door de zintuigelijke receptoren (sensatie)
Waarneming: hogere orde interpretatie en het begrijpen van de gewaarwording
(perceptie).
Gewaarwording wordt dus pas waarneming op het moment dat je er een interpretatie aan
toevoegt. Dit gebeurt binnen fracties van seconden.
Gewaarwording = sensatie (neurale signalen, zonder interpretatie)
Waarneming = perceptie (interpretatie van neurale signalen)
Vijf traditionele zintuigen: zicht, gehoor, reuk, smaak, tast
Ward’s tien zuintuigen: het gezichtsvermogen, het gehoor, de geur, de smaak, de tastzin,
pijngewaarwording, temperatuurgewaarwording, evenwichtsgevoel, kinesthesie (=positie en
beweging van gewrichten en spieren) en interoceptie (=interne sensaties zoals honger,
hartslag, blaas)
De criteria voor deze zintuigen: een zintuig heeft een eigen reeks van receptoren waarvan de
prikkels in een apart deel van de hersenen worden verwerkt.
Het visuele systeem:
Licht = vorm van elektromagnetische straling, beweegt zich voort in golven
De afstand tussen twee golven = de golflengte (in nanometer, nm)
Zichtbaar licht = 400-700nm
Lichtintensiteit: aantal fotonen (energiepakketjes) die per tijdseenheid een oppervlakte
bereiken. Hoe sterker de lichtbron, hoe meer fotonen.
Het oog: licht valt binnen op het hoornvlies (cornea), deze zorgt ervoor dat het licht op een
bepaalde manier breekt. Daarna komt het door het kamervocht en vervolgens naar het
pupil, hieromheen zit de iris en deze past zich aan aan de hoeveelheid licht. De pupil
vergroot en verkleint ook met de hoeveelheid aandacht. De lens (ciliaire spier) van het oog
zorgt voor de accommodatie, deze bolt zich en wordt hol voor dichtbij en veraf. Op het
netvlies (=retina) komt het beeld, de fovea (een heel klein deel van het netvlies) zorgt er
voor dat je scherp kunt zien.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur ingridvmeurs2. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,16. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.