FILOSOFIE
1. INLEIDING
We moeten in de tijd terug gaan om ons hedendaags denken te kunnen begrijpen. Elke
vraag is te beantwoorden vanuit verschillende blikken, disciplines en wetenschappen.
Filosofie heeft geen eigen inhoud, maar vindt alles inhoud, het draait rond de
vraagstelling.
1.1 AARD VAN DE FILOSOFISCHE VRAAGSTELLING
1.1.1 WIE IS ‘DE MENS’? WAT IS ‘OPVOEDEN’?
We gaan uit van een bepaalde vanzelfsprekendheid, we hebben een bepaald beeld over
iets. We gaan ervanuit dat we weten over wat we het hebben ‘de mens’, filosofie zegt ‘ow
wat is dat eigenlijk de mens’. Sociale problemen terug te brengen naar
opvoedingsproblemen, bv. tegenwoordig minder grenzen, zou voor misdadig gedrag
zorgen. Opvoedingsproblemen houden de vraag in naar ‘de mens, zorg, het kind…?
SCHIJNBARE VANZELFSPREKENDHEDEN.
Hele maatschappelijke veld is een georganiseerde vorm van zorgen voor de mens. Alle
vraagstukken zijn dus terug te brengen naar ‘wie is de mens’. De aard van een
filosofische vraag = vraag naar het gekende.
1.1.2 DE VRAAG NAAR HET GEKENDE
Kennen we wel wat we menen te kennen, onderzoekt de vanzelfsprekendheid. Vragen
vloeien voort uit andere vragen, zoeken naar dieper inzicht, wat is ‘kennen/kennis’?
Lijken een aard te hebben die vastligt, wat een houvast heeft aan de mens wordt in vraag
gesteld.
Wetenschappers gaan in hun vraagstelling uit hoe dingen echt/ oorspronkelijk zijn.
Zij zoeken wetmatigheden, zekerheden, een axioma, basisstelling om het vast te
leggen.
o Bv. sociologie en psychologie zijn menswetenschappen, en dus
natuurwetenschappen met als object de mens, kijken vanuit de wiskunde.
Filosofen zoeken geen antwoorden, maar zoeken naar het punt van waaruit we
spreken, vandaaruit doen we die natuurwetenschappen… = fundament. Filosofen
rafelen alles uiteen om de vanzelfsprekendheden in vraag te stellen.
o Maar kan de mens zichzelf wel in vraag stellen, wat is er namelijk
menselijker dan de mens zelf?
1.1.3 DE VRAAG NAAR ZICHZELF
De mens stelt naast de vanzelfsprekendheid, ook zichzelf in vraag. Bij elke vraag stelt het
zich de vraag, waarom we ons nu eigenlijk die vraag stellen. De vraag van een
filosofische antropologie is een onderzoek naar het fundament van de mens en tegelijk
ook naar de mogelijkheid van zo’n onderzoek.
Is de mens wel wat ik onder het woord mens versta?
Is het niet te vanzelfsprekend dat ik het vanzelfsprekende in vraag stel?
,Filosofie is niet te vergelijken met andere wetenschappen. Het is gekenmerkt door haar
allesomvattende pretentie (stelt alles in vraag, antwoord kan over alles gaan en probeert
alles, als ook zichzelf te verklaren). Het is een manier van weten of als een voortdurende
invraagstelling van elke vorm van weten. Eigenlijk niet helemaal correct, ze verschilt in
de manier waarop ze ondanks haar eigen intentie in haar vraagstelling blijft steken. Ze
vraagt naar een fundament, Waarin ze blijft steken. Andere wetenschappen nemen hun
fundament aan en vanuit die aanname bouwt ze haar weten verder uit.
1.2 FILOSOFIE EN ORTHOPEDAGOGIE
1.2.1 BELANG VAN INZICHT IN HET BEGRIP
Zoeken naar de juiste begrippen en definities: wat verstaan we hier nu eigenlijk onder?
Begrippen zijn glibberig en historisch, de blik van vandaag was vroeger niet wat ze nu is,
we zien historische verschuivingen. = belang historisch bewustzijn
‘(betekenis)veranderingen geven aanleiding tot iets anders’
1.2.2 HISTORISCHE BLIK
HISTORISCH BEWUSTZIJN:
De hedendaagse blik op de opvoeding van het kind en de heropvoeding is helemaal
anders dan zoveel jaar geleden. Nu is niet perse beter, is gewoon omdat onze blik
veranderd is.
18de eeuw: ontwikkeling natuurwetenschappen, invloed op het idee van opvoeding.
Waarom zijn ze hier nu eigenlijk over bezig ‘wij kunnen de mens maken/naar onze hand
zetten door ze beter op te voeden’. Door meer kennis konden ze natuurrampen
voorkomen, leefde men langer en ontstond de re-integratie van gevangen.
Dit beheersbaar maken van de werkelijkheid en de mens, noemde Foucault het
‘normaliseringsproces’. ALLES WAT NIET NORMAAL IS, MOET NORMAAL GEMAAKT
WORDEN.
Ontstaan beeld van ‘de normale mens’ (mens als object van het denken).
Vb. borstvoeding zorgt voor minder problemen op latere leeftijd: men wordt
verdeeld in de normalen en de niet-normalen ‘zij die geen borstvoeding geven’
Hierdoor werd de disciplinaire macht over het individu steeds groter en werden
machtsstructuren versterkt en behouden = maatschappelijke stabiliteit. ~
disciplinering
De mens begrijpen als een maakbaar iets, betekent in onze hedendaagse tijd ‘de mens
begrijpen als iets dat zowel op fysiek als mentaal vlak gekneed kan worden door
opvoeding, onderwijs en technologie vanuit het idee dat we beter worden en dat de
wereld waarin de mens leeft volkomen beheersbaar kan worden.’
1.3 DE VRAAG NAAR HET FUNDAMENT (EN HET DOEL VAN DE
CURSUS)
Fundament/grond: onderliggende (onzichtbare) aannames
Filosofie gaat over wat we aanvaardbaar vinden. Wat we aanvaardbaar vinden en welke
betekenis we aan iets geven ligt niet vast en wijzigt zich doorheen de tijd. =
vooronderstelde redelijkheid
, Punt van waaruit we kijken naar de wereld, lijkt vanzelfsprekend en is moraliserend
(gestuurd vanuit vooroordelen). Dan gaan we ervan uit dat dit standpunt gegrond of
gefundeerd is, ‘de illusie van het bestaan van een vaste grond waarop wij steunen
wanneer wij uitspraken doen’.
De sociale werkelijkheid is niet goed of kwaad, het is wat de mens zegt dat ze is. MORAAL
is dus geen beschrijving van de werkelijkheid, maar een zeggen hoe het zou moeten zijn
of verlangt dat ze is. Vandaar het belang van een kritisch bewustzijn, waarbij twijfel
noodzakelijk is.
Filosoferen: kritisch denken is niet gewoon je eigen mening geven, maar afstand nemen
van de dingen die je gaat onderzoeken en de verschillende zaken/vanzelfsprekendheden
in vraag stellen. Ongelijkheden in aannames zorgen voor discussie.
1.4 HISTORISCH ONTSTAAN VAN FILOSOFIE
Ontstaan monotheïsme, staat haaks op alle andere religies.
Hoe komt het dat de nadruk is gaan liggen op de rationaliteit en taal? Men zoekt naar een
houvast om te kunnen begrijpen hoe de wereld in elkaar zit. Men begreep de wereld als
geordend door het bestaan van goden, gingen ten rade bij orakels (tempel van Apollo in
Delphi).
Soort cultusplaats, meestal voor Apollo, god van het licht, de orde, de maat,
muziek… Daar zit priesteres Pythia, bedwelmd in dampen, ademt de lucht in en uit
haar mond komt gebrabbel. De priesters interpreteren het, zetten het om in
verzen op hexameters. Antwoorden hebben dus niet dat eeuwige en
onveranderlijke, zijn niet eenduidig. Houvast buiten de mens, verandert naar een
houvast in de mens, ligt in de taal.
Koning Croesus raadpleegde het orakel voor zijn slaagkansen in de oorlog. “een
groot rijk zal verwoest worden, als je aan deze oorlog begint” Namelijk het zijne…
Ontstaan nieuw politiek systeem: (verschillende stadsstaten ‘polis’ met algemeen
bestuur, geen natie, als er beslissingen moesten genomen worden moesten ze
verzamelen, toen perzen zoveelste keer gingen aanvallen, machtshebbers namen foute
beslissingen, burgers ‘dèmos’ wilden heft in eigen handen nemen => ontstaan
DEMOCRATIE ‘het volk regeert’
Nu representatieve democratie, toen niet. Het volk, wat is dat nu juist: de burgers =>
vrije mannen met een bepaalde leeftijd (21j) en geld, onrechtstreeks heel veel belang
naar taal ‘moet je punt kunnen maken’
1.4.1 DE ANTIEKE GRIEKSE FILOSOFIE GEEFT VORM AAN DE WESTERSE
CULTUUR
We moeten naar het ontstaan, omdat we daar zien waarover het gaat. Er verandert iets
in het denken, er gebeurt iets dat we als beginpunt nemen. De filosofie, en daarmee ook
onze Westerse filosofie, ontstond in de 6de eeuw v.C. in Griekenland. Heeft onze cultuur
zijn fundamentele formele structuur gegeven. = rationaliteit, rede staat boven alles (lijkt
voor ons normaal, maar is het eigenlijk niet)
Filosofie ontstaat als men luistert naar de logos ‘de woorden neemt zoals ze zijn’. Ze
betekenen iets en niet iets anders.