Kennis maken: methodologie
voor sociale wetenschappers
Prof. Dr. Henk Roose & Bart Meuleman
Academiejaar 2023-2024
1
,Inhoudsopgave
Deel 1: Algemeen: basisbegrippen..................................................................3
Hoofdstuk 1: Waarom sociaalwetenschappelijk onderzoek?...........................................4
Inleiding...................................................................................................................... 4
Enkele voorbeelden..................................................................................................... 4
De wetenschappelijke aanpak.....................................................................................5
Wat te verwachten van methodologie?.......................................................................5
Hoofdstuk 2: Bouwstenen en soorten sociaalwetenschappelijk onderzoek.....................5
Inleiding...................................................................................................................... 5
Bouwstenen van sociaalwetenschappelijk onderzoek.................................................5
Evaluatiecriteria voor wetenschappelijke kennis.........................................................8
Soorten sociaalwetenschappelijk onderzoek.............................................................10
Hoofdstuk 3: Filosofische achtergrond: epistemologische beginselen..........................12
Inleiding.................................................................................................................... 12
De ontwikkeling van de epistemologie van de wetenschappen.................................12
Wat met de sociale wetenschappen?........................................................................16
Hoofdstuk 4: Ethiek in sociaalwetenschappelijk onderzoek..........................................19
Inleiding.................................................................................................................... 19
Hoe omgaan met deelnemers aan onderzoek?.........................................................19
Professionele standaarden en deontologie................................................................20
Deel 2: Planning en voorbereiding van empirisch onderzoek..........................21
Hoofdstuk 5: Onderzoek ontwerpen: strategie en doelstellingen..................................21
Het onderzoeksplan................................................................................................... 21
Probleemformulering en probleemstelling.................................................................21
Onderzoeksopzet of (onderzoeks)technisch ontwerp................................................23
Hoofdstuk 6: Kwantitatieve en kwalitatieve meting......................................................25
Inleiding.................................................................................................................... 25
Meten: enkele basisbegrippen...................................................................................25
Kwantitatief meten (omzetten naar getalscore)........................................................27
Kwalitatieve meting (gebruikmaken van tekst, beelden of geluid)............................36
Hoofdstuk 7: Selectie van onderzoekseenheden: steekproeven...................................39
Inleiding.................................................................................................................... 39
Toevalsteekproeven................................................................................................... 41
Theoretische steekproef (<-> toevalsteekproef).......................................................49
Deel 3: Kwantitatieve methodes...................................................................51
Hoofdstuk 8: Experimentele ontwerpen........................................................................51
Inleiding.................................................................................................................... 51
Onderdelen van het klassieke experimentele ontwerp..............................................51
Bedreigingen van de interne validiteit.......................................................................55
Bedreigingen van de externe validiteit......................................................................57
Alternatieven op de klassieke experimentele ontwerpen..........................................57
Samenvattende tabel................................................................................................ 60
Ethische bekommernissen......................................................................................... 60
Hoofdstuk 9: Surveyonderzoek.....................................................................................60
Inleiding.................................................................................................................... 60
2
, Stappenplan.............................................................................................................. 61
Foutenbronnen.......................................................................................................... 62
Over vragen en antwoorden......................................................................................62
Het ontwerp van vragenlijsten..................................................................................63
De keuze voor een surveymodus..............................................................................68
Hoofdstuk 10: Niet-reactief onderzoek en secundaire data-analyse.............................70
Inleiding.................................................................................................................... 70
Soorten niet-reactieve gegevens...............................................................................70
Secundaire analyse van onderzoeksdata..................................................................73
Voor- en nadelen van niet-reactieve en secundaire data...........................................74
Deel 4: Kwalitatieve methodes......................................................................75
Hoofdstuk 11: Veldonderzoek en participerende observatie.........................................75
Inleiding.................................................................................................................... 75
Types veldonderzoek................................................................................................. 76
Het verloop van veldonderzoek: 4 stappen...............................................................78
Veldwerknotities........................................................................................................ 80
Voor- en nadelen van veldonderzoek.........................................................................80
Illustratie................................................................................................................... 81
Hoofdstuk 12: Diepte-interviews en focusgroepen........................................................81
Inleiding.................................................................................................................... 81
Epistemologische achtergrond van diepte-interviews...............................................81
De interviewsituatie.................................................................................................. 83
Focusgroepen............................................................................................................ 85
Van gesproken woord naar geschreven tekst............................................................85
Analyseren en interpreteren......................................................................................86
Kwaliteit?................................................................................................................... 88
Hoofdstuk 13: Historisch-vergelijkend onderzoek.........................................................88
Inleiding.................................................................................................................... 88
De oorsprong van vergelijkende methodes: John Stuart Mill......................................88
Specifieke kenmerken van historisch-vergelijkend onderzoek...................................90
Problemen bij historisch-vergelijkend onderzoek.......................................................93
Deel 1: Algemeen: basisbegrippen
Zie begrippenlijst achteraan boek
3
,Hoofdstuk 1: Waarom sociaalwetenschappelijk onderzoek?
Inleiding
Methodologie verwijst naar de wijze waarop het sociale proces van wetenschapsbeoefening
functioneert, en houdt dus niet alleen de kennis en beheersing van methoden en technieken
in. <-> Methode verwijst naar het geheel van specifieke methoden die in wetenschappelijk
onderzoek gebruikt worden om onderzoekseenheden te selecteren, gegevens te verzamelen
en te analyseren en resultaten te rapporteren.
Enkele voorbeelden
1. De opwarming van de aarde: ‘An inconvenient truth’ versus ‘The great global
warming swindle’
2. ‘War against crime’ in New York in jaren ‘90
a. Giuliani (voormalig burgemeester) beweerde dat zijn aanpak zorgde voor een
daling in de criminaliteitscijfers van New-York. Gedurende het
burgemeesterschap van Giuliani is de crime index effectief naar beneden
gegaan. Dit bleek ook zo te zijn bij alle plaatsen die weergegeven werden op
de grafiek, maar die plaatsen hebben de broken windows theory niet
toegepast. Bovendien daalde de crime indix al voor Giuliani burgemeester
was.
b. Inspiratie uit broken windows theory van Wilson en Kelling (1982): crimineel
gedrag als gevolg van gebrek aan sociale normen en sociale controle kleine
criminaliteit en onhoffelijkheden moeten worden aangepakt i.p.v. politie
massaal in te schakelen.
3. Botsende beschavingen of ‘Clash of civilizations’ van Samuel Huntington
4. Polls/peilingen bij verkiezingen: verteken(en)d?
a. Validiteit = meten wat ze willen meten; afwezigheid van
vertekening/foutenbronnen?
i. Foutenbron in vraagstelling: meetfout
ii. Foutenbron in steekproeftrekking: dekkingsfout, steekproeffout, non-
responsfout
b. Formule voor vertekening door non-respons:
Percentage non-respons Verschil tussen respondenten en non-respondenten
5. De wetenschapper als bokser: Loïc Wacquant en ‘observerende participatie’ in een
boksschool in Chicago
6. Verband tussen agressie en gamen via media-effectenonderzoek
4
,3 kenmerken van causaliteit of oorzakelijk/causaal verband (enkel mogelijk a.d.h.v.
experiment):
1. Aanwezigheid van een statistisch verband tussen gebeurtenis A en gebeurtenis B
2. Gebeurtenis A moet gebeurtenis B voorafgaan
3. Het statistisch verband tussen gebeurtenis A en B mag niet te wijten zijn aan een
derde gebeurtenis C, die dat verband weerlegt.
De wetenschappelijke aanpak
Wetenschap als specifieke benadering <-> alternatieve bronnen van kennis over de
werkelijkheid zoals persoonlijke ervaringen, populaire media en ideologische overtuigingen,
waarden of religie.
Wat te verwachten van methodologie?
Onderscheid tussen micro-, meso- en macroniveau
Hoofdstuk 2: Bouwstenen en soorten sociaalwetenschappelijk
onderzoek
Inleiding
Sociaalwetenschappelijk onderzoek = de productie van geldige en betrouwbare kennis over
de sociale realiteit door het combineren van theorie en empirie, waarbij methodologische
principes rigoureus worden toegepast.
Kenmerken wetenschappelijke kennis: systematische observatie van fenomenen volgens
methodologische spelregels, waarbij waarheid als enige criterium geldt om kennis te
evalueren.
Bouwstenen van sociaalwetenschappelijk onderzoek
1. Voortdurende wisselwerking tussen theorie en empirie
a. Theorie (denken als bron van kennis) = het geheel van samenhangende
uitspraken of proposities die bepaalde fenomenen beschrijven of verklaren.
Theorieën leggen terugkerende patronen of regelmatigheden uit en maken
het idealiter mogelijk om voorspellingen te doen.
i. Voorbeeld: job demand-control model van Karasek, waarbij autonomie
en werkdruk gecombineerd resulteren in 4 types jobs: slopende job,
zinloze job, actieve job en passieve job.
5
, ii. Theorieën bestaan uit:
1. Concepten of begrippen = een algemeen en abstract idee dat
als een label dient om concreet waarneembare zaken of
fenomenen te categoriseren; bv. autonomie, werkdruk,
werkstress en types jobs in JDC-model.
2. Proposities = veronderstelde relatie tussen concepten; bv.
relatie tussen een slopende job en werkstress in het JDC-
model.
iii. Kenmerken goede theorieën:
1. Logisch consistent: proposities mogen elkaar niet
tegenspreken, maar moeten logische samenhangen
2. Veralgemeenbaar: ruimer toepassingsgebied mogelijk?
3. Verklaringskracht
4. Spaarzaam op gebruik van concepten en proposities om een
fenomeen te verklaren
5. Empirisch toetsbaar: het moet mogelijk zijn om via observatie
theoretische aannames te toetsen aan de realiteit.
a. Verifieerbaarheid = de mogelijkheid om door observatie
te toetsen of theoretische aannames overeenstemmen
met de realiteit; wetenschappelijke uitspraken betreffen
waarneembare fenomenen of hebben op zijn minst
observeerbare gevolgen.
b. Falsifieerbaarheid of weerlegbaarheid = de
mogelijkheid om door observatie de eventuele
onjuistheid van kennis aan te tonen, om een theorie te
ontkrachten of te falsifiëren.
c. Toetsbare kennis vereist openheid en transparantie:
wetenschappelijke kennis heeft een gemeenschappelijk
karakter, wat repliceren (= herhalen van onderzoek om
na te gaan of je tot dezelfde conclusies komt) mogelijk
maakt.
iv. Soorten theorieën:
1. Formele theorie = een algemene theorie die ervan uitgaat dat
je allerhande sociale fenomenen los van de concrete inhoud
6
, kan verklaren vanuit enkele vormelijke basisprincipes; loutere
veralgemeningen uit empirisch materiaal.
a. Voorbeeld: rational choice theory van Becker, waarbij
hij ervan uitgaat dat mensen nutscalculerende wezens
zijn. Menselijk gedrag wordt gestuurd door rationele
kosten-batenanalyses, waarbij kosten geminimaliseerd
en baten gemaximaliseerd worden. Die theorie wordt
op allerhande beslissingen toegepast.
2. Grand theory (Mills) = een theorie die de volledige
maatschappij probeert te vatten vanuit één abstract
conceptueel kader; hoog abstractieniveau; pogen om
universele wetten te formuleren die van toepassing zijn op
verschillende domeinen van de samenleving.
a. Voorbeeld: structureel functionalisme van T. Parsons
b. Kritiek: moeilijk empirisch te testen wegens hoog
abstractieniveau
3. Middle range theory (R. Merton) = theorieën die berusten op
een reeks aannames over één bepaald sociaal fenomeen,
waaruit hypothesen kunnen worden afgeleid die op hun beurt
empirisch getoetst worden.
a. Voorbeelden: broken windows theory, types zelfdoding
Durkheim
b. Empirie (observeren als bron van kennis) = het ervaren van de wereld rondom
ons door waarneming. Enkele uitdagingen:
i. Zintuigen kunnen bedriegen.
ii. Zijn objectieve observatie die losstaan van de waarnemer mogelijk?
Wat we zien of horen is namelijk gekleurd door vooronderstellingen en
verwachtingen.
iii. Sociale wetenschappers nemen interacties tussen mensen waar, die
niet objectief zijn.
iv. Sommige fenomenen zijn niet rechtstreeks observeerbaar bv. attitudes
of overtuigingen en waarden of zich in een private sfeer afspelen bv.
crimineel gedrag.
c. Tweedeling in opvattingen rond objectiviteit/subjectiviteit:
kwantitatief/kwalitatief onderzoek en positivisme/constructivisme
d. Sociaalwetenschappelijk onderzoek: zowel theorie als empirie nodig!
2. Inductie en deductie
a. Inductie = op basis van specifieke waarnemingen tot een algemene regel
komen; van empirie naar theorie; uit empirische waarnemingen worden
hypothesen afgeleid; een theorie reist op uit empirische observaties; bv. 4
types zelfdoding volgens Durkheim.
7
, b. Deductie = een gevolgtrekking van het algemene naar het bijzondere; van
theorie naar empirie; uit een algemene theorie worden hypothesen (=
verwachtingen, voorspellingen) afgeleid over een specifiek fenomeen, waarna
de hypothese wordt getoetst aan empirisch materiaal/observaties.
c. Voorbeeld:
i. Inductie Empirie: Tijdens een wandeling merk je enkel witte zwanen
op. Theorie: “Alle zwanen zijn wit.”
ii. Deductie Theorie: “Alle zwanen zijn wit.” Empirie: Tijdens een
wandeling verwacht je witte zwanen.
3. De empirische cyclus/kringloop van wetenschappelijk onderzoek
a. Empirie of observatie: systematisch en doelgericht verzamelen, groeperen en
beschrijven van gegevens over de werkelijkheid. Via inductie worden uit
empirisch feitenmateriaal wetmatigheden en theoretische proposities
ontwikkeld. Uit de ontwikkelde theorie kunnen toetsbare voorspellingen
worden geformuleerd die getoetst worden aan empirische gegevens (=
deductie).
b. Voorbeeld van Semmelweis (verloskundige): hoge sterftecijfers na bevallingen
Evaluatiecriteria voor wetenschappelijke kennis
1. Betrouwbaarheid = de mate van consistentie van een meting; de mate waarin een
meetinstrument dezelfde resultaten oplevert bij herhaalde metingen onder
soortgelijke condities; afwezigheid van toevallige (niet-regelmatige) fouten (error); cf.
positivisme; bv. een onoplettendheid van respondent tijdens afnemen enquête.
Toevallige fouten neutraliseren elkaar: over- en onderschattingen compenseren
elkaar.
2. Validiteit/geldigheid = de afwezigheid van systematische (regelmatige) fouten of
vertekening (bias) in onderzoek; cf. positivisme. 3 soorten:
a. Meetvaliditeit = de mate waarin een meetinstrument meet wat het zou
moeten meten. Is wat we observeren een goede indicator om iets te zeggen
over de concepten in de theorie? Werden theoretische concepten goed
geoperationaliseerd?
8
, b. Interne validiteit = de mate waarin waargenomen relaties in een empirische
studie een correcte weerspiegeling zijn van de werkelijkheid. Heeft concept A
een effect op concept B of loopt de causaliteit in de omgekeerde richting?
i. Oorzakelijkheid of causaliteit
1. D. Hume: Gebeurtenis A en B moeten samen voorkomen (=
samenhang of covariatie, verband). A moet B voorafgaan (=
constant conjunction of constante regelmaat). Er moet een
noodzakelijke relatie bestaan tussen A en B: afwezigheid van
storende factoren.
2. J. S. Mill: oorzakelijkheid = de totale som van omstandigheden
die een gebeurtenis noodzakelijk maken.
3. Voldoende en noodzakelijke voorwaarde:
a. A is een voldoende voorwaarde voor B als (1) B
optreedt zodra A is gebeurd en (2) ook andere
voorwaarden aanleiding kunnen geven tot B.
b. A is een noodzakelijke voorwaarde voor B als (1) A zich
steeds voordoet als B optreedt en (2) A alleen niet
voldoende is om B te produceren.
c. Wanneer A voldoende én noodzakelijk is
monocausaliteit <-> multiple causaliteit
4. Causaliteit via empirisch onderzoek is moeilijk vast te stellen;
wel via experimentele ontwerpen
5. Cross-sectioneel onderzoeksdesign (één tijdstip) kan
covariantie/samenhang vaststellen, maar geen causaliteit.
ii. Schijnverband: Wanneer een derde factor K zowel A en B beïnvloedt,
riskeer je te besluiten dat er een causaal effect bestaat van A op B,
terwijl de gevonden relatie door K verklaard kan worden.
c. Externe validiteit of veralgemeenbaarheid of generaliseerbaarheid = de mate
waarin bevindingen uit een onderzoek bij een specifieke populatie ook voor
een ruimere populatie gelden.
i. Empirische of statistische veralgemening: generalisering van
bevindingen o.b.v. beperkte steekproef naar ganse populatie waaruit
steekproef werd getrokken; selectie onderzoekseenheden cruciaal!
ii. Theoretische veralgemening: toepassing van conclusies bij populaties
op een ander tijdstip, op een verschillende plaats, onder gewijzigde
omstandigheden, of voor andere, gerelateerde fenomenen.
9
, 3. Vakmanschap als kwaliteit (cf. constructivisme)
a. Waarheidsgehalte van kennis neemt toe naarmate mislukte pogingen om de
kennis te weerleggen, zich opstapelen.
b. Waarheidsgehalte hangt af van het vakmanschap van de onderzoeker,
waarmee die het onderzoeksproces heeft doorlopen. Zelfreflectie en in vraag
gesteld worden door collega-onderzoekers zijn essentieel voor goed
functionerende wetenschap.
i. Peer review = het laten evalueren van wetenschappelijke bevindingen
door collega-wetenschappers.
Soorten sociaalwetenschappelijk onderzoek
1. Toepassingsgebied van resultaten: theoriegericht versus praktijkgericht onderzoek
a. Theoriegericht, fundamenteel, academisch of wetenschappelijk onderzoek =
onderzoek dat gericht is op de ontwikkeling van theorie, waarbij
kennisproductie de primaire drijfveer is; produceren van kennis als doel op
zich.
b. Praktijkgericht of toegepast onderzoek = onderzoek dat gericht is op het
oplossen van een praktisch, maatschappelijk probleem; kennis als middel;
vaak in opdracht van de overheid/middenveldorganisaties. 2 soorten:
i. Evaluatieonderzoek = een vorm van praktijkgericht onderzoek –
gebruikmakend van sociaalwetenschappelijke procedures – om de
implementatie, effectiviteit en efficiëntie van sociale interventies te
onderzoeken. Cyclus van evaluatieonderzoek:
1. Praktijkprobleem
2. Diagnose of grondige analyse van het probleem
3. Plan voor sociale interventie
4. Implementatie of de uitvoering van het plan
5. Procesevaluatie: Is het proces van implementatie goed
verlopen?
10