Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Hoorcollege aantekeningen Economie voor Bedrijfskunde €5,86   Ajouter au panier

Notes de cours

Hoorcollege aantekeningen Economie voor Bedrijfskunde

 8 vues  1 fois vendu
  • Cours
  • Établissement

Aantekeningen van alle hoorcolleges van Economie voor Bedrijfskunde aan de VU.

Aperçu 4 sur 41  pages

  • 22 juin 2024
  • 41
  • 2023/2024
  • Notes de cours
  • Maarten lindeboom
  • Toutes les classes
avatar-seller
Colleges Economie voor Bedrijfskunde
Hoorcollege 4 september:
Economie gaat in essentie om het nemen van beslissingen (individuen, consumenten, overheid,
bedrijven). In welke omgeving bevinden ze zich? Vorm van de markten van belang. Door eigen
strategieën de markt beïnvloeden (bij minder grootte markten, gaat dat makkelijker (bijv.
supermarkt)).

Micro-economie gaat over individueel keuze gedrag. Individu = mensen, bedrijven en overheden.
Principe van optimalisatie: de beste beslissing gegeven de opties. Gaat om een afweging van
(marginale) baten en (marginale) kosten (toename in productie; als ik iets meer produceer, hoeveel
kost me dat extra; 6 kg appels in huis, geen 7e kg nodig. voor dat geld ook een stuk zalm kopen;
afweging). Geldt voor alle beslissingen (wat te eten; wel/niet naar college).
Schaarste is belangrijk concept. Reflecteert zich in de prijzen en dwingt tot keuzes. Niks is gratis. Iets
doen betekent iets anders niet doen (opportunity costs).

De markt bepaalt de prijzen en de verhandelde hoeveelheden. Daarbij zijn de omvang en de
structuur van de markt belangrijk (hoeveel bedrijven en reageren die op elkaar). Op de markt komt
de prijs tot stand.
Soms lopen de belangen van bedrijven niet parallel met het maatschappelijk belang. Bijv. vervuiling
(negatieve externaliteiten); in dit soort gevallen kan de overheid reguleren. Afremmen van negatieve
beslissingen; belastingen op bijv. vervuiling. Verminderen van subsidies op fossiele brandstoffen.
Maar ook reguleringen van bijv. de nutriscore. Overheid kan ook een markt overnemen: bijv. Engelse
gezondheidszorg. In NL: verplicht verzekeren voor werkloosheid en zorg. Werkloosheid: verzekeraar
weet niet of iemand hoog/laag risico heeft (afhankelijk van opleiding), daardoor gemiddelde prijs.
Iemand met laag risico vindt dat hij/zij teveel betaalt en zal zelf een buffer opbouwen om eventuele
werkloosheid te compenseren. Gevolg: alleen diegene met een hoog risico blijven verzekerd → prijs
omhoog. Sommige verzekeraars alleen voor hoogopgeleiden.
Een bedrijf is ook een werkgever. Hoe personeel in te zetten en hoe te belonen. Maar ook
werkomstandigheden (overheid reguleert).

Een markt is een stukje van de totale markt in een land en zelfs de wereld.
Macro-economie gaat over de studie van de economie als geheel. Het functioneren van de economie
op macroniveau, economische groei en innovatie, internationale financiële markten, internationale
handel.
Waargenomen resultaten op macroniveau zijn echter het resultaat van onderliggende
microbeslissingen.
Economen bouwen modellen en proberen deze modellen te testen op gegevens.

Modellen zijn vereenvoudigde benaderingen van de werkelijkheid. We weten bijv. dat prijzen en
inkomen belangrijk zijn voor consumptiekeuzes, maar dat emoties en persoonlijke omstandigheden
deze keuzes ook bepalen. Voor de analyse van het effect van prijzen en inkomen op het
consumptiegedrag veronderstellen we andere factoren constant en kijken hoe keuzes veranderen als
prijzen en/of inkomen variëren.
Einstein: “Alles moet zo eenvoudig mogelijk worden gemaakt, maar niet eenvoudiger.” Een model
maak je zo simpel mogelijk, maar niet te simpel. Bijv. Amsterdam Metro Map (=model) is Amsterdam,
maar een Maps-kaart is ook een weergave van Amsterdam. Afhankelijk van wat je wilt zien/weten,
pak je een model.

,De vraagcurve:
De marktvraag = de samenvoeging van de individuele vraag.
Op individueel niveau kunnen we prijzen relateren aan hoeveelheden. Als de prijs laag is, zullen
mensen in de regel meer kopen = de wet van de vraag. Neerwaartse vraagcurve. Lagere prijs →
hogere vraag.
Vraag beïnvloed door voorkeuren, consumenteninkomen, prijzen andere goederen en eigen goed. De
helling geeft aan hoe gevoelig de vraag is voor prijsveranderingen.

De prijs en context van de markt verandert → vraagcurve verplaatst in de grafiek naar links/rechts.
Bijv. gas/olie. Verschuiving van de vraag als de overige factoren (behalve de prijs) die afhankelijk zijn
veranderen.
De gevraagde hoeveelheid verandert, als de prijs verandert. = verschuiving langs de curve.
De helling van de lijn geeft wel een soort gevoeligheid aan.

Elasticiteiten:
Voor bedrijfs- en overheidsstrategieën is het belangrijk om te weten hoe gevoelig de vraag is voor
prijsveranderingen en hoe andere factoren de vraag kunnen beïnvloeden.
De helling (vraagcurve) is niet voldoende om de reactie op prijsveranderingen te meten. Bijv. meet je
in kg of in aantallen.
Je hebt iets nodig dat onafhankelijk is van de schaal en dat kan worden gebruikt om de gevoeligheid
op de prijs tussen producten te vergelijken. Daarom beschouwen we het begrip elasticiteit.
Elasticiteit meet de responsiviteit van een procentuele verandering in een variabele als gevolg van
een procentuele verandering in een andere variabele. = procentuele/relatieve verandering!

Prijselasticiteit van de vraag = relatieve verandering van de vraag / relatieve verandering van de prijs.
Relatieve prijsverandering = (p2 – p1)/p1
Relatieve verandering in de vraag = (q2 – q1)/q1

Interpretatie elasticiteit:
Als de prijs met 1% verandert, zal de vraag bijgevolg met E% veranderen.

Wiskundig kan de elasticiteit worden berekend met behulp van de afgeleide van de vraagcurve:
Eq,p = (dq/dp) * (p/q). → bij prijselasticiteit bij vraagcurve.
dq/dp = afgeleide van de vraagcurve (helling!). Rechte lijn = helling constant. Bijv. -2p +3 → afgeleide
= -2 dus constant.
De elasticiteit wordt dus gemeten in een punt (p,q).

Als twee lineaire vraagcurven door een gemeenschappelijk punt lopen, dan is de curve die vlakker is
elastischer (in dat punt). De helling van de lijn geeft de responsiviteit aan van p op q. Veel
alternatieven = vlak, weinig alternatieven = steil. Per steilheid ook een andere elasticiteit, ondanks dat
er een gemeenschappelijk punt op de lijn is.

Belangrijke aspecten van de elasticiteit:
- Teken van de relatie: positief of negatief.
- Absolute waarde van de elasticiteitsmagnitude ten opzichte van eenheid: (let op: absolute waarde!)
* Eq,p >1 → Goed reageert in hoge mate op veranderingen in p. Elastisch.
* Eq,p = 1 → Goed is unitair elastisch.
* Eq,p < 1 → Goed is enigszins gevoelig voor veranderingen in p. Inelastisch.

P = XQ → altijd omschrijven naar Q = XP.
Vervolgens afgeleide nemen van Q. Elasticiteit = X * (P/Q).

,Totale inkomsten = TR(q) = P * Q

Als de vraag elastisch is:
- Een prijsstijging (-daling) leidt tot een daling (stijging) van de totale opbrengst. Negatief verband.
Als de vraag inelastisch is:
- Een prijsstijging (-daling) leidt tot een stijging (daling) van de totale inkomsten. Positief verband.
Als de vraag unitair elastisch is:
- Totale opbrengst is gemaximaliseerd. Gebeurt niks met de totale opbrengst. Evenredige opheffing;
afname van 1 = toename van 1.

Elastisch: een kleine prijsverandering zorgt voor een grote verandering op de vraag. Een prijsdaling
levert veel extra vraag op.

Vraag en marginale opbrengst:
Eerst elastisch dan unitair elastisch dan inelastisch. Want: een prijsverlaging van een hoge prijs heeft
meer effect dan bij een lage prijs. Als de prijs verlaagt, terwijl deze al laag is, wordt het product niet
meer extra verkocht, maar levert het wel minder op.
Eerst elastisch omdat een prijsverlaging een groot effect heeft op de vraag. Bijv. iPhone van €4000,-
naar €2000,-. Vraag zal enorm groeien.

Prijselasticiteit van de vraag: marginale opbrengst en totale opbrengst.
Dus langs de vraagcurve:
* E < -1: elastische vraag, marginale inkomsten>0, totale inkomsten omhoog.
* E = -1: eenheidselasticiteit, marginale inkomsten=0, totale inkomsten is max.
* 0<E<-1: inelastische vraag, marginale inkomsten<0, totale inkomsten omlaag.

Kruiselingse prijselasticiteit:
Meet de gevoeligheid van een procentuele verandering in de vraag naar goed X als gevolg van een
procentuele verandering in de prijs van goed Y.
E = (%deltaQx) / (%deltaPY).
Als Ex,y > 0, dan zijn X en Y substituten.
Als Ex,y < 0 dan zijn X en Y complementen.
Verandering in andere prijzen impliceert verschuiving van de vraagcurve!

Inkomenselasticiteit:
Meet de responsiviteit van een procentuele verandering in de vraag naar goed X als gevolg van een
procentuele verandering in het inkomen.
E = (%deltaQx) / (%deltaM).
* Als Ex,m > 0, dan is X een normaal goed.
Tussen 0 en 1? Noodzakelijk goed.
Groter dan 1? Luxe goed.
* Als Ex,m < 0, dan is X een inferieur goed.

Hoorcollege 5 september:
Theorie van individueel gedrag
Hierboven ging het over de vraagcurve voor een goed op marktniveau. De markt bestaat uit
individuele consumenten en bedrijven. Nu: een theorie voor individuele keuzes van consumenten.
We leiden de individuele vraagcurve af en als we die van alle consumenten samen nemen, krijgen we
de marktvraagcurve.
Inzicht in het gedrag van consumenten, hoe ze reageren op prijzen en wat dit met de markt doet is
cruciaal voor beleidsmakers en managers.

, Modelleren van individueel consumentengedrag. Belangrijk zijn:
a) De budgetrestrictie (reeks mogelijkheden).
b) Gedragshypothesen
c) Nut en indifferentiekrommen
d) Het nut maximum
e) Inkomensveranderingen
f) Prijswijzigingen

a) Budgetrestrictie

Twee goederen. Budgetrestrictie: inkomsten = uitgaven. M = Px * Qx + Py * Qy. Je stelt ze dus aan
elkaar gelijk. Aanname maken dat je niet gaat sparen.
Deze formule kan worden herschrijven tot Qy (x-as) en Qy (y-as). De helling van deze lijn is gelijk aan
de prijsverhouding: - Px / Py. = gegeven je geld, hoe kan je die twee goederen uitruilen. Market rate
of substitution. Hoeveel Qy moeten we opgeven om één extra Qx te krijgen?

Hoe maak je een budgetrestrictie lijn? Vul in de formule in Qx = 0 en Qy = 0. Twee punten gevonden.
Dit is de lijn. De helling van deze lijn is dan – Px / Py.
Wanneer je iets koopt wat niet op de lijn ligt, houd je geld over of heb je te weinig.

Als er inkomensveranderingen plaatsvinden, verandert er niks aan de prijsverhouding. M verandert.
Toename van M: mogelijkheden nemen toe; de lijn verschuift naar rechts. De helling blijft gelijk.
Afname van M: mogelijkheden nemen af; de lijn verschuift naar links. De helling blijft gelijk.

Nieuwe prijs voor een van de goederen. De helling van de lijn verandert.
De prijs wordt verlaagd, de mogelijkheden nemen toe, dus de lijn gaat meer naar rechts (bij Px).

b) Gedragshypothesen

Mensen nemen beslissingen op basis van hun voorkeuren (smaak), gegeven hun beschikbare budget.
Het consumentenmodel vereist 3 gedragsaannames:
1) Volledigheid (completeness): consumenten kunnen alternatieve bundels van (hoeveelheden)
goederen rangschikken op basis van tevredenheid of nut. Goederen met elkaar vergelijken. Orde.
2) Niet-verzadigbaarheid (non-satiation): meer is beter. Kwadrant rechtsboven in een grafiek is de
voorkeurregio.
3) Afnemende marginal rate of substitution (MRS): Hoeveel van goed A zijn we bereid op te geven
voor een extra goed B zodat ik even goed af ben (nut blijft constant)? Dit hangt af van je
uitgangspositie:
* Qx is groot ten opzichte van Qy: consumptiebundel met veel X en weinig Y. Meer bereid om X op te
geven in ruil voor een extra Y.
* Qx is klein ten opzichte van Qy: consumptiebundel met weinig X en veel Y. Minder bereid om X op
te geven in ruil voor een extra Y.

c) Nutsfuncties

Vanwege gedragsaanname kunnen we voorkeuren uitdrukken met U = U(Qx, Qy). Deze nutsfunctie
kent een welzijnsniveau toe aan een consumptiebundel (Qx en Qy). Des te hoger het behaalde
welzijn van een bundel, des te hoger het nutsniveau.
Gedragshypothese, meer is beter, impliceert een positief marginaal nut. Toename in nut door een
eenheid toename in Qx. Met kleine veranderingen wordt dit de partiële afgeleide van de nutsfunctie
met betrekking tot Q.
Wat gebeurt er met mijn nut als ik één extra goed X pak en Y constant houdt? Marginal utility altijd

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur LoisCavis. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,86. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

67096 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€5,86  1x  vendu
  • (0)
  Ajouter