BACHELOR 1
GENETICA
1. Wanneer werd voor het eerst de structuur van DNA ontrafeld?
• 25 april 1953 door Francis Crick en James Watson
2. Wat is een chromosoom? Wat is een gen?
• Chromosoom: bijeengepakt erfelijk materiaal, sterk opgewonden DNA streng rond
eiwiJencomplex (histonen), Njdens celdeling, twee chromaNden verbonden door een
centromeer (mens 46, 23 paar, 22 paar autosomen en 2 heterosomen)
Man 46,XY vrouw 46,XX
• Gen: fragment chromosomaal DNA, nodig voor aanmaak funcNoneel product (eiwit/RNA)
3. Hoe ontstaat een trisomie 21?
• Non-disjuncNe bij meiose (95%)
o Meiose I: 2 homologe chromosomen splitsen niet in anafase I
▪ 2 disomische gameten, 2 nullisomische gameten
o Meiose II: 2 zusterchromaNden van chromosoom splitsen niet in anafase II
▪ 1 disomische gameet, 1 nullisomische gameet, 2 normale gameten
o Disomische gameet + normale gameet trisomie
• Non-disjuncNe bij mitose (1%)
o PostzygoNsche non-disjuncNe mozaïcisme
• Gebalanceerde/Robertsoniaanse translocaNe van chromosoom 21 bij 1 ouder (4%)
4. Wat is het effect van de leeaijd van de ouder (man en vrouw) op het ontstaan van geneNsche
afwijkingen bij de kinderen?
• Vrouw: maternal aging effect, door slechte/laacjdige meiose, meer delingsfouten
chromosomale afwijkingen (20%)
• Man: meer de novo mutaNes in zaadcel, opstapeling invloeden omgevingsfactoren mutaNes
(10%)
5. Hoeveel nucleoNden, genen en chromosomen telt het menselijk genoom?
, • 23 chromosomen (haploid)
• 20 000 - 25 000 genen
• 3 miljard nucleoNden/1,5 miljard basenparen
6. Wat is het verschil tussen transcripNe en translaNe?
• TranscripNe: mRNA kopie maken van relevant gen (DNA)
o In nucleus
o RNA-polymerase
• TranslaNe: mRNA code omzeJen in polypepNde
o In cytoplasma
o Ribosomen (rRNA en eiwiJen)
,7. Wat zijn de klinische kenmerken, geneNsche afwijking(en), herhalingsrisico’s en overerving bij volgende
ziektebeelden:
• Turnersyndroom: monosomie X
o 45,X (50%), mozaïcisme (30%), structurele afwijking (20%)
▪ Door anafase lag of non-disjuncNe in meiose/mitose
▪ Kleine herhalingskans
o InferNliteit (geen overerving), falen puberteit (uitblijven menses door streak gonads), kort
postuur, normale intelligenNe, gezwollen voeten, webbed neck
o 20% miskramen chromosoomafwijking
• Downsyndroom: trisomie 21
o Trisomie 21 (95%), Robertsoniaanse translocaNe trisomie 21 (4%), mozaïcisme (1%)
▪ Herhalingsrisico: indien door Robertsoniaanse translocaNe chromosoom 21, anders
geen significant herhalingsrisico
▪ Wel grotere kans door toenemende leeaijd moeder
▪ Overerving mogelijk, zelden voortplanNng
o Congenitale hartafwijking, mentale retardaNe, slappe, groot lijkende tong en open mond,
dwarsplooien, Brushfield spots (iris), associaNe met VACTERL-afwijkingen
• Klinefeltersyndroom: 47,XXY
o Non-disjuncNe vrouwelijke gameten in meiose I/II of mannelijke gameten in meiose I
▪ Klein herhalingsrisico
o Mannen, falen puberteit, inferNliteit, onderontwikkeling geslachtskenmerken, vrouwelijke
vetverdeling, gynaecomasNe, groot gestalte, lange ledematen, mentale retardaNe, leer en
gedragsproblemen
• Fragiele X syndroom: FMR1-gen
o X-gebonden recessieve afwijking
▪ TrinucleoNdenexpansie CGG in 5’UT
• PremutaNe 55 - 200 repeats
• MutaNe vanaf 200 repeats
▪ VerliesmutaNe
o Mentale retardaNe, hoog voorhoofd, lang gezicht, grote kaken, lage oren, grote testes,
laxe gewrichten
• Mucoviscidose: CFTR-gen op 7q31.2
, o Autosomale recessieve aandoening
▪ 1/25 000
▪ 1/25 is drager
▪ Herhalingsrisico: ¼ indien beide ouders drager
o InferNliteit: cervicale mucus bij vrouw, congenitale bilaterale afwezigheid vas deferens bij
man
• Familiale hypercholesterolemie: mutaNes LDLR-gen
o Semi-dominante aandoening omdat er verschil is tussen homo- en heterozygoot
▪ VerliesmutaNe
▪ Herhalingsrisico: 1/400
o Hoge cholesterolwaarden, xanthelasma palpebrarum (gele vlekken rond oogleden),
cardiovasculaire complicaNes, bobbels op pezen