Geschiedenis van het economisch denken
Hoofdstuk 1: Inleiding – Griekse oudheid – Scholastieken
Inleiding
Bedoeling van de Cursus
De cursus heeft drie hoofddoelen, namelijk:
1. Een breed overzicht geven van de geschiedenis van het economisch denken door een overzicht
te geven van de voornaamste stromingen en figuren die het economisch denken vorm hebben
gegeven.
2. Een inzicht verschaffen in de verbanden tussen de verschillende protagonisten en scholen in
het economisch denken.
3. Het meegeven van de intellectuele achtergrond van de discipline, de geschiedenis van het
economisch denken maakt duidelijk van waar de economische theorieën vandaan komen.
Agnar Sandmo’s redenen:
Economisten specialiseren zich tegenwoordig meer in hun disciplines en focussen zich niet meer echt
op de geschiedenis. Agnar Sandmo geeft enkele redenen waarom we dit wel zouden moeten doen:
1. “It is fun. Anyone with some familiarity with modern economics should find it interesting to
read about the thinkers and theories of the past (…).”
2. “Some knowledge of the history of thought should form part of the liberal education of an
economist.”
3. “Some familiarity with the history of thought contributes to a better understanding of the fact
that the discipline of economics is in a permanent process of change and development,
thereby leading to a better understanding of the nature of economic research.”
1
,Bronnen voor de geschiedenis van het economisch denken
Wie over de geschiedenis van het economisch denken schrijft, moet zich baseren op de studie van
primaire en/ of secundaire bronnen:
1. PRIMAIRE BRONNEN
▪ Definitie: originele teksten geschreven door de auteurs.
▪ Voorbeelden: gepubliceerde werken, manuscripten, briefwisseling, persoonlijke
archieven …
▪ Opmerking: Het Engels wordt gezien als de Lingua franca in de economische
wetenschap waardoor teksten die niet vertaald worden naar het Engels het risico
lopen om buiten het gezichtsveld van de meeste economisten te vallen.
2. SECUNDAIRE BRONNEN
▪ Definitie: omvat alle vormen van wetenschappelijke reflectie over de geschiedenis van
het economisch denken.
▪ Onderscheid maken tussen:
(1) De professionele literatuur:
Omschrijving: Bestaat uit interpretaties, analyses, evaluaties … van
theorieën, modellen, scholen, stromingen, revoluties … van het
economisch denken. Dit soort literatuur is meestal geschreven door
specialisten (economisten en historici), en is te vinden in de vorm van
boeken en artikels in gespecialiseerde tijdschriften.
Voorbeelden:
• Joseph Schumpeter, History of Economic analysis
• Mark Blaug, Economic theory in retrospect
(2) De handboeken
Omschrijving: bedoeld voor het universitair onderwijs over de
geschiedenis van het economisch denken.
Voorbeelden: vooral Engelstalige handboeken
(3) De andere literatuur
Omschrijving: zeer toegankelijke boeken over de geschiedenis van het
economisch denken die niet behoren tot de handboeken.
(4) Het internet
2
,Geschiedenis en methodologie
Methodologen houden zich bezig met vragen als ‘wat is wetenschap?’, ‘hoe kan wetenschap van niet-
wetenschap worden onderscheiden?’ …. Klassieke bijdragen op het gebied van de wetenschap
methodologie zijn afkomstig van mensen zoals:
▪ Karl Popper: staat bekend omwille van het falsificationisme (verband oorzaak en gevolg):
echte wetenschap is er pas wanneer er uitspraken worden beweerd die worden weerlegd (in
tegenstelling tot de trend om zoveel mogelijk bevestiging te zoeken) dus hier moet er in
principe een weerlegbaarheid zijn om uitspraken, anders is het geen wetenschappelijke
uitspraak. Eén bewijs dat een theorie kan weerleggen is veel significanter dan duizend
voorbeelden waarbij de theorie klopt.
▪ Thomas Kuhn (paradigma-theorie): gebaseerd op feitelijke gang van zaken in de
wetenschappen, in sommige wetenschappen waren er periodes van rust, maar ook van onrust
waar het bestaan van een bepaalde kijk naar theorieën omver wordt geworpen. Dit komt
doordat er sommige verschijnselen ontstaan die niet verklaard kunnen worden door het
bestaande paradigma en er twijfel ontstaat, en indien deze twijfel groter wordt, zal dat
paradigma verdwijnen en zal er een ander paradigma ontstaan.
▪ Lakatos (wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s): probeerde de theorie van Popper en
Kuhn over te nemen en te verzoenen. Hij maakt een onderscheidt tussen de hardere kern van
het een wetenschappelijk onderzoeken (mag nooit in vraag worden gesteld) en daarnaast de
beschermde schil (wat daar rond zit). Wanneer er op een bepaald moment zaken zijn die niet
kunnen worden verklaard door het paradigma zal een onderzoeksprogramma proberen de
harde kern te behouden, maar de beschermde schil zal worden aangepast worden aan feiten.
In de economische methodologie vraagt men zich af of de economische wetenschap wel een echte
wetenschap is, of onder welke voorwaarde dat het geval zou zijn.
▪ McCloskey (enkel voor economische wetenschappen): the retoriek van de economische
wetenschap, hij overloopt de criteria van de voorgaande economisten voor het bepalen wat
een wetenschap is. Als je kijkt naar de feiten die de economisten volgen, dan zie je dat niet
voldoen aan de wetenschap. De economisten zeggen wel dat ze at doen, maar in praktijk doen
ze dat niet. Hij zegt dat de voorschriften moeten worden overboord gegooid worden (de
theorie) en gaat zich richten op de praktijk. Economische modellen moet je niet letterlijk
nemen in de realiteit, ze gebruiken die als een metafoor voor de realiteit (de essentie
weergeven). Het geeft weer hoe communiceren economisten met elkaar en op welke
manieren gaan ze elkaar gaan overtuigen.
➢ Schrijft over rethoriek
➢ Nu een vrouw, geslachtsverandering
➢ Stottert
3
, Economie als ‘Dismal science’
In de Angelsaksische literatuur wordt de economische wetenschap dikwijls aangeduid als de dismal
science, de akelige, trieste, sombere wetenschap. De term is gelanceerd in het midden van de 19 de
eeuw, door de schrijver Thomas Carlyle, naar velen aannemen als reactie op de pessimistische
boodschap van Malhtus’ bevolkingstheorie. Dit verhaal is echter niet correct. De juiste toedracht is
veel complexer.
Kort samengevat moet de oorsprong van de term worden gezocht in de Britse discussie over de
afschaffing van de slavenhandel en de slavernij. De anti slavernij beweging in Groot-Brittannië bestond
uit een coalitie van christelijke denkers (vooral Quakers), utilitaristen en economisten. Die boekte in
de eerste helft van de 19de eeuw heel wat succes, maar kreeg af te rekenen met een campagne die
pleitte voor de herinvoering van de slavernij, of op zijn minst de voordelen van de afschaffing van de
slavernij in twijfel trok midden in de 19e eeuw. Standpunten in die zin werden ingenomen door
schrijvers als Thomas Carlyle, John Ruskin en zelfs Charles Dickens. Carlyle en Ruskin hadden veel
kritiek op de beginnende economische wetenschap, die waarden als vrijheid en gelijkheid hoog in het
vaandel voerde en de wederzijdse voordelen van handel benadrukte. Daartegenover stelden zij dat de
overheid moest tussenkomen in het economisch leven om orde te scheppen, en dat niet alle mensen
gelijk zijn. In hun ogen waren sommige mensen superieur, en moesten die de maatschappij leiden. De
inferieure mensen, zoals de zwarten moesten worden opgevoed en verbeterd. Die visie held in dat
traditionele vormen van slavernij, gebaseerd op een hiërarchie van superieure en inferieure mensen,
in zekere zin goed en verdedigbaar waren. Daartegenover stond dat Carlyle en Ruskin moderne
vormen van slavernij, zoals die ten opzichte van machines, scherp veroordelen. Volgens hen maakte
de industrialisatie mensen afhankelijk van machines en corrumpeerde hun ziel.
In die context schreeft Carlyle in 1849 zijn Occasional discourse on the Negro Question. Het is het eerste
geschrift waarin hij de term “dismal science” gebruikte om de ecomische wetenschap aan te duiden:
“Truly, my philanthropic friends, Exeter Hall Philanthropy is wonderful; and the Social Science—not a
‘gay science,’ but a rueful—which finds the secret of this universe in ‘supply-and- demand,’ and reduces
the duty of human governors to that of letting men alone, is also wonderful. Not a ‘gay science,’ I should
say, like some we have heard of; no, a dreary, desolate, and indeed quite abject and distressing one;
what we might call, by way of eminence, the dismal science. These two, Exeter Hall Philanthropy and
the Dismal Science, led by any sacred cause of Black Emancipation, or the like, to fall in love and make
a wedding of it, —will give birth to progenies and prodigies; dark extensive moon-calves, unnameable
abortions, wide-coiled monstrosities, such as the world has not seen hitherto!”
4