Dit document bevat 3 verschillende examens van epidemiologie van prof Dewulf. Eerst worden de vragen (blanco) gegeven. Na elk examen is er een tabel met de juist antwoorden per vraag te vinden.
Examenvragen epidemiologie: meerkeuzevragen
Examen 1e zit 2017-2018
1. De ware prevalentie van een ziekte in een populatie is 20%. Om de ziekte op te sporen wordt
gebruik gemaakt van een diagnostische test met een sensitiviteit van 100% en een specificiteit van
65%. Hoe groot zal de schijnbare prevalentie zijn?
A Dit kan niet berekend worden aan de hand van de beschikbare gegevens.
B 20%
C 13%
D 48%
2. Welke van de onderstaande studies is het best geschikt voor een initiële screening en
identificatie van meerdere risicofactoren voor een bepaalde ziekte?
A Een gevallen-controle studie
B Een cohort studie
C Een experimentele veldstudie
D Een longitudinale survey
3. De basis reproductie ratio
A geeft een indicatie van de snelheid van spreiding van een infectieziekte.
B is steeds groter dan 0 voor een endemische ziekte.
C wordt berekend om de pathogeniciteit van een infectie te bepalen.
D kwantificeert het totaal aantal secundaire gevallen die per dag veroorzaakt worden door één
infectieus dier.
4. Na het uitvoeren van een dwarsdoorsnede studie bij 1000 schapen vindt men een OR, die het
verband beschrijft tussen het type (melkschaap versus vleesschaap) en het voorkomen van miasis
(een parasitaire huidaandoening), van 1.3 (ondergrens 95% CI = 0.39; bovengrens 95%% CI = 8.52).
Hoe kan dit resultaat geïnterpreteerd worden?
A De aanwezigheid van de risicofactor verhoogt waarschijnlijk de kans op de aanwezigheid van de
ziekte maar aangezien 1 binnen het betrouwbaarheidsinterval valt kunnen we dit niet met 95%
zekerheid zeggen.
B De OR valt binnen het betrouwbaarheidsinterval dus is er een significant verband tussen de
risicofactor en de ziekte.
C 1 valt binnen het betrouwbaarheidsinterval dus er kunnen geen besluiten getrokken worden.
D Aangezien 1 binnen het brede betrouwbaarheidsinterval valt en de OR slechts in beperkte mate
afwijkt van 1 moet besloten worden dat er geen aanwijzingen zijn om te denken dat het type schaap
de kans op voorkomen van miasis beïnvloedt.
5. Naar aanleiding van de AFS (Afrikaanse Varkenspest) dreiging bij het varken, werd een
verhoogde passieve surveillance geïnstalleerd. Dit wil zeggen dat … (selecteer het (de) correcte
antwoord(en)):
A Specifiek op risicobedrijven (bvb. Bedrijven met import) er een verhoogd aantal stalen wordt
genomen.
B Een verhoogd aantal stalen wordt genomen bij varkens welke worden getest voor de aanwezigheid
van AFS.
C Op basis van de mortaliteitsdata verzameld door Rendac (=kadaverophaaldienst) er wordt
opgevolgd of er een stijging is in de mortaliteit in de varkenspopulatie.
D Alle dierenartsen een mail hebben ontvangen waarin de klinische symptomen van AFS worden
herhaald en de dierenartsen worden opgeroepen om alle verdachte gevallen meteen te melden aan
de bevoegde overheid.
, 6. In bepaalde delen van de Baltische staten is Afrikaanse Varkenspest endemisch aanwezig bij in
het wild levende everzwijnenpopulaties. Uit deze stelling kan besloten worden dat:
A Het aantal nieuw geïnfecteerde dieren in deze populaties constant toeneemt.
B Alle in het wild levende everzwijnen in deze gebieden antistoffen bezitten tegenover Afrikaanse
Varkenspest maar geen klinische symptomen ontwikkelen.
C De seroprevalentie in deze everzwijnenpopulaties min of meer constant blijft.
D Deze everzwijnenpopulaties geen gevaar meer vormen voor de verspreiding van het Afrikaanse
Varkenspest virus.
7. Welke van de volgende beweringen is/zijn juist? En arbovirus infectie…
A Heeft een epidemiologisch verloop dat sterk wordt beïnvloed door seizoenale vectoractiviteit.
B Heeft een epidemiologisch verloop dat gelijkaardig is aan dat van de spreiding van een klassieke
virale infectie.
C Zal, in aanwezigheid van interventies na de epidemische fase overgaan in een endemische fase.
D Zal nooit resulteren in een epidemische uitbraak in ons gematigd klimaat.
8. Op een melkveebedrijf wordt een longitudinale survey uitgevoerd gedurende zes maanden met
als doel de incidentie te bepalen van subklinische mastitis (uierontsteking). Gedurende deze
periode is de gemiddelde bedrijfsgrootte 70 dieren en 15 gevallen van subklinische mastitis worden
waargenomen. Zowel bij aanvang als op het einde van de studie waren alle dieren gezond (geen
klinische mastitis). Wat is de incidentiedichtheid als je ervan uitgaat dat een dier gemiddeld een
halve maand ziek is en daarna ook nog eens een halve maand Immuun is.
A 0.44 per koejaar.
B 0.22 per koejaar.
C 0.04 per koejaar.
D De incidentiedichtheid kan niet berekend worden aangezien je niet juist weet wanneer die dieren
ziek worden.
9. Welke van de volgende uitspraken is/zijn juist?
A Cohort onderzoek is vooral geschikt voor zeldzaam voorkomende ziekten.
B “Het aantal nieuwe gevallen van ziekte moet hoger zijn in de groep dieren blootgesteld aan de
risicofactor in vergelijking met de groep dieren die niet blootgesteld is” is een postulaat van Evans.
C Bij een epidemische situatie is het voorkomen van de ziekte voorspelbaar.
D Een ROC (receiver operating characteristic/curve) wordt gebruikt om meer inzicht te verkrijgen in
de optimale afkapwaarden (grenswaarden) van een diagnostische test.
10. Welke van de 4 postulaten is niet afkomstig van Evans?
A Wanneer het agens geïsoleerd wordt uit een ziek dier en een ander dier wordt experimenteel
geïnfecteerd met dit isolaat, dan moet dit dier dezelfde symptomen ontwikkelen.
B Alle verbanden tussen ziekte en de risicofactor moet biologisch verklaarbaar zijn.
C Een spectrum aan gastheerreacties variërend van mild tot uitgebreid moet volgen op de
blootstelling aan de risicofactor.
D Het wegnemen van de risicofactor moet het aantal nieuwe gevallen doen dalen.
11. Welke van de onderstaande parameter(s) kan berekend worden op basis van het resultaat van
een gevallen-controle studie?
A Relatief risico
B Odds ratio
C Prevalentie
D Prevalentie ratio
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur tineh. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €3,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.