Motorische controle en motorisch leren
1. Definities en onderverdelingen
- Wat?
Verschillende disciplines: psycho, filo, biomechanica/ bewegingsanalyse, (neuro)fysio
Controle, leren, ontwikkeling
C: proces in een actie triggeren
L : verandering in deze processen tijdens oefening/ training/ leren
O: veranderingen in deze processen door ouder worden
- Skill en movement
Motorische skill= actie= bewuste uitvoering ve aangeleerde, consistente, efficiënte,
doelgerichte actie met gecoördineerde beweging van 1 of meer lichaamsdelen
Movement= component van de skill; kan op ≠ manieren tot dezelfde skill leiden
Vb. Biomechanica: afstoot hoogspringen bestuderen
- Skill en ability
Skill: doelgericht, consistent, efficiënt (minimaal energieverbruik), optimale timing
Ability: persoonlijke, + stabiele trek, vormt basis voor potentieel voor een taak
Vb. Reactiesnelheid, fijne motoriek => genetisch aangeboren, skill mee samenstellen
Motorische ability: voor specifieke motorische taak, perceptueel/ psychomotorisch
All-round performers of learners
FLEISCHMAN:
Perceptuele mot. Abilities vb. Controleprecisie, reactietijd, doel richten,
armsnelh.
Physical abilities vb. Statische/ dynamische/ explosieve kracht, core stability
Algemene vs specifieke mot. Ability
Algemene: allemaal gerelateerd aan elkaar, reflecteren 1 onderliggende ability (je
hebt ze of niet, heb je de ene dan heb je de andere) vb arm-hand stabiliteit en
controleprecisie
Specifieke: geen relatie met elkaar
1960: veel experimentele designstudies; conclusie: geen correlatie tussen abilities
= belangrijk voor structuur vd leercyclus + revalidatie (wrm eerst staan dan
wandelen)
Balans:
Bestaat niet als factor maar balanscontrole in een specifieke taakcontext wel
Statisch, dynamisch, op 1 been
In specifieke omgeving voor specifieke persoon => interactie skill-omgeving-pers.
1
, 6 evenwichtstests: verander 1 iets dan zal een ander beter scoren
niet zoiets als general mot. Ability
Timing:
Extern (anticipatie): richten naar extern object of signaal vb baseball, 100m start
Intern: zelf timing bepalen: ritme, cadans, tempo: joggen, wandelen, dansen
Timing door gemeenschappelijk structuur/ concept of door interactie taak
(lopen) – omgeving (water) – persoonlijkheidstrekken (flexibiliteit)
Experiment: gn correlatie timing in ≠ taken (geen timing in cerebellum)
Timing is taakspecifiek
Skill Ability
Traininggericht Genetisch gedreven
Kneedbaarheid (door training) Stabiel, blijft
Theoretisch ongelimiteerd Gelimiteerd (ongeveer 50)
Gebaseerd op abilities Fundamenteel voor skills
“All round”: veel abilities op hoog niveau
Taakanalyses: toegepast op schrijven: welke abilities ad basis van een vlotte
schrijfstijl
Visuele processing is belangrijk in fijne mot. Skill.
- Information processing stages: (3 fases van bewegen)
1) Stimulus identification: relevante info bekomen van omgeving en lichaam
Vb. Zebrapad: kijken of er auto’s komen
2) Respons selection and programming: bepalen wat te doen en hoe
Vb. Stappen of lopen/ welke spiergroepen gebruiken
3) Respons execution: productie van de georganiseerde spieractiviteit
- Componenten van skill:
1) Posturale: blijft in evenwicht vb. Rechtzitten om te schrijven
2) Locomotorische: verplaatsen van de hand
3) Manipulatie: fijne beweging vingers
- Classificaties van gedrag
1-Dimensionaal:
Mot. cognitie/ ratio: onevenwicht fysieke vs mentale input vb lopen vs schaken
Wat vraagt de taak: open of gesloten? (Stabiliteit omgeving), Discreet, serieel of
continu? Grote of fijne motor skills?
2-Dimensionaal: GENTILE’S TAXONOMY
Omgeving: regulatoire condities (beweegt de omgeving); variabiliteit tussen de
processen (verandert de omgeving tussen process 1,2,3… vb finse piste n
voetpad)
2
, Taakfunctie: lichaamsoriëntatie (verandert individu van plaats); manipulatie
(object gemanipuleerd?)
Taak Lichaam: statisch Lich.: statisch Lich.: motorisch Lich.: motorisch
omgeving Manipulatie: - Man.: + Man.: - Man.: +
RC: statisch 1: geen activiteit 2: stilstaand bal 3: zeggen links – 4: bal gooien
IT: - gooien rechts: naar rechts – links
lopen
RC: statisch 5: bal vangen op 6: stilstaand 7: lopen op 8: persoon komt
IT: + verschil. plaatsen versch soorten verschillende naar je toestapt,
ballen gooien grond bal onregelmatig
ernaar gooien
RC: motorisch 9: loopband op 10: basket 11: dansen met 12: verdedigers
IT: - zelfde snelheid stilstaan, groep vastzetten
verdediger voor
RC: motorisch 13: loopband aan 14: vissen op 15: basket zonder 16: teamsport
IT: + verschillende boot en telkens bal
snelheden hengel anders
uitgooien
RC: regulatoire condities IT: intertrial variability
2. Meten van motor skills
- Studie van interne processen
Structuur vd hersenen, functie, manipulatie van info (jnd)
Kwalitatief (uitvoering, proces), kwantitatief (resultaat, product), combinatie
- Productvariabelen: reactietijd
RT= tijdspan tussen signaal en eerst merkbare beweging (vooral extern)
MT (movement time) = tijd nodig om een beweging/actie aft e werken beginnend
van de eerst merkbare beweging
RsT (response time) = MT + RT
RT:
o eerst premotorische tijd dan motorische tijd; doel = veranderingen van
infoprocessing documenteren; limitatie: complexe processen zijn gereduceerd naar 1
nummer
o Drie types van RT:
1) Simpele: 1 stimulus, 1 reactie vb. Startschot 100m sprint
2) Keuze: x aantal stimuli met x aantal reacties vb. Basket
3) Discriminatie: meer stimuli, 1 reactie
- Productvariabelen: 1dimensionale errorscores (=consistentheid en doelrichting)
3