LES 1 INSPANNINGSFYSIOLOGIE – types inspanning
Twee grote types inspanning:
Whole body exercise: belasting op hart, longen, bloed bv. zwemmen
- Constante belasting
- Belasting opdrijven (incremental)
- All-out: 30s alles geven
Lokale inspanningen: belasting op spier bv. rechtstaan uit stoel
- Spierkracht
- Spieruithouding
- Spiervermoeidheid
Whole body exercise
= vooral het centrale systeem limiteert, niet het perifere
Tandwielsysteem: O2 gebruiken in de spier
1. Ventilatie centraal
2. Hartdebiet: limiterend bij gezonde mensen!
3. Spiercontracties perifeer
Zolang je meer O2 naar de periferie kan brengen en CO2 kan uitademen, ligt het tandwielsysteem stil
Hoe zwaarder de inspanning, hoe meer O2 je nodig hebt
Inspanning aan 150 Watt
Welke O2 consumptie?
= Omgekeerd exponentiële
toename van VO2
De oxidatieve capaciteit van je lichaam bepaald hoe snel je je aanpast aan een belasting. Je
bouwt gaandeweg een ‘zuurstofschuld’ op die je terugbetaald aan het einde van de inspanning.
Hoe beter je conditie, hoe korter het duurt om aan de noodzakelijke hoeveelheid VO 2 te bereiken
voor een bepaald wattage (plateau).
VO2 max = maximum wat je lichaam aan O2 kan verbruiken
Lichaam kan niet meer zuurstof verbruiken bij opvoeren van belasting, hou je niet lang vol
Bepalen door een incremental test
1. Wat lichaam nodig heeft in rust = 1MET (3.5ml O2/min/kg)
2. Lichte inspanning
3. Na 1 minuut belasting telkens laten toenemen tot de O 2-consumptie niet meer stijgt
= VO2-piek!
VO2 piek ≠ VO2 max omdat het de hoogste VO2 is dat tijdens een inspanningstest gemeten kan
worden en dus ook beïnvloed kan zijn door andere factoren zoals motivatie, vermoeidheid, …
Maximale aerobe capaciteit van het lichaam (± 10-12 MET gezonde persoon)
Hoe groter O2 consumptie, hoe beter de 3 tandwielen samenwerken dus hoe langer je leeft
1MET betere VO2 piek 13% Risicoreductie op overlijden
,Klinische tests
Constante belasting
- Labo-test: fiets of loopband
Uitkomstmaat in revalidatie-onderzoek
Zuurstofopname kinetiek als maat voor fitness
- Field test
6min wandeltest
Stair climbing test
Toenemende belasting
- Labo-test
Bepaling piek responses: VO2, CO2, HR, VE, …
Bepaling van submaximale parameters: lactaatdrempel, VO 2-slope
- Field test: shuttle walk/run
All-out (anaerobe capaciteit) = wingate test: 30 seconden all out aan belasting van 7.5%
lichaamsgewicht, omwentelingen/5 seconden
Het dagelijks leven: soms zit je stil soms niet, wisselend verloop 0 2, HR, SV, VE, perfusie, …
Lokale inspanningen
= vooral het perifere limiteert, niet het centrale: spiermassa, vezeltype, anaerobe capaciteit, …
Hoeveelheid spierkracht bepaald door:
- Cross-sectionele doorsnede
- Excitatie-contractiekoppeling
- Spierlengte
- Spiervezeltype
- Spiervezelverloop
- Uithouding + Lokale bloedvoorziening
Bij contractie wordt de bloedtoevoer afgekneld
Isometrische contractie: O2-consumptie onbelangrijk -> anaeroob werk
= verzuring bij een relatief lichte inspanning
o Spierkracht
Maximaal vrijwillige contractie Niet vrijwillige contractie Diermodellen
Isometrisch: 0°/s Elektrisch of magnetisch Elektrisch geïnduceerd:
Isokinetisch geïnduceerd Spier uit dier halen
Dynamisch
Excentrisch
o Spieruithouding: vaak meer aangetast dan kracht
Conditieverlies = verlies van oxidatieve capaciteit (uithouding)
, o Spiervermoeidheid: verlies aan kracht of vermogen bij contractiele activiteit
= de spier moet harder aangestuurd worden om eenzelfde kracht te genereren OF Bij eenzelfde
aansturing kan de spier minder kracht genereren
Structurele schade in de spier na training: minder kracht ontwikkelen
Zonder vermoeidheid heb je minder effect van je trainingsprogramma
Metingen: in vitro of EMG (> EMG signaal voor dezelfde output)
LES 2 INSPANNINGSFYSIOLOGIE - ventilatie
Ventilatoire pomp: longen – thorax – ademhalingsspieren
1. Lucht (21% O2) ingeademd
2. O2 in longen en over alveolocapilair membraan
3. Bloedcellen met Hb nemen O2 mee
4. LV -> perifere distributie
5. Gaswisseling spiercapillairen en spierweefsel
6. O2 naar mitochondriën
7. RV -> longen
Als 1 van de systemen stilvalt, valt de inspanning stil
Pulmonaire ventilatie
Alveolaire ventilatie
Dode ruimte ventilatie: 250-300 ml
Ademen door drukverschil te genereren: ademhalingsspieren en elastische eigenschappen.
Hoe groter het drukverschil, hoe harder de lucht naar binnen en naar buiten zal stromen
Lucht verplaatst zich van een plaats met hoge druk naar een plaats met lagere druk
Bovenkant thorax: ribben naar voor en naar boven
Onderkant thorax: ribben naar buiten toe
Respiratoire spieren
Inspiratoir: belangrijkste Expiratoir: vooral vanzelf
1) Diafragma (pars costalis en pars cruralis)
- Piston werking: centraal deel wordt naar beneden getrokken 1) Interne intercostaalspieren
- Bucket handle werking: door stijging van intra-abdominale 2) Buikspieren
druk worden ribben naar buiten en naar boven geduwd - Obl. Abdominis externus/internus
- Rectus abdominis
2) Sternocleidomastoideus – scaleni - trapezius - Transversus abdominis
3) Parasternale spieren: trekken ribben omhoog
4) Externe intercostaalspieren: heffen ribben op 3) Qudratus lumborum
5) Pectoralis minor: ribben opheffen bij fixatie schouderblad 4) Bekkenbodemspieren
N. phrenicus: fragiel omdat het een lange weg moet afleggen doorheen de thorax