Verkiezingen en verkiezingen is twee. De discipline van de
vergelijkende politiek biedt soelaas.
II. Een pleiade aan verschillende regels
1) frequentie van de verkiezingen:
--> meeste landen houden om de jaar verkiezingen
België sinds 2014 om de 5 jaar op federaal niveau
--> Bosnië-Herzegovina (vlak na de eeuwwisseling) + Congres in de USA – om de 2 jaar
USA: Huis van Afgevaardigden volledig vervangen – 1/3 van de senatoren (blijven 6 jaar)
2) samenstelling van het parlement
éénkamerstelsel: Afrikaanse continent, (post)communistische staten
bicameraal: federale staten MAAR deelparlementen vaak éénkamerstelsel + meeste westerse
staten
UITZONDERING: USA – steeds bicameraal buiten Nebreska niet
3) rechtstreekse verkiezing
--> geen automatisme, kan ook door een getrapt systeem gebeuren (FR en NL)
--> aanduiding door de deelstaatregeringen (D)
--> eerste minister die beslist (Canada)
--> erfelijke titel (GB) – wel niet allemaal
4) voorwerp van de verkiezing
verschil in kiesstelsel voor de presidentsverkiezingen, parlementsverkiezingen of
gemeenteraadsverkiezingen – groot verschil in omvang van de stembus
--> België enorm veel kanidaten, Frankrijk in 2017, 11 kandidaten
5) parlementsverkiezingen – initatiefrecht
--> datum wanneer de parlementsverkiezingen gehouden worden
sommige landen ligt dit allang vast, andere moet de premier zelfs verkiezingen uitroepen
binnen een bepaalde tijd, vervroegde stemmingen
6) tijdstip waarop de uitkomst van de verkiezingen bekend wordt
(GB, FR) – men weet op de dag zelf wie de president of eerst minister zal gaan worden
(NL, BE) – verkiezingen zijn de start van coalitiegesprekken om zo tot een meerderheid te
komen, vaak in erg versnipperde politieke systemen
7) stemgerechtigden
stemplicht (handvol landen) – moeten zich op de dag van de verkiezingen naar het
stemhokje begeven MAAR moeten niet verplicht stemmen – opkomstplicht is een betere
naam
stemrecht – kiezers moeten niet verplicht deelnemen aan de verkiezingen
+ betrekking op twee andere indelingen – geslacht en nationaliteit
vrouwen kregen in meeste landen in het interbellum stemrecht
België: 1948 – FR 1946 – GR 1952 = kerk erg dominante speler was
,nationaliteit – niet-EU burgers die langer dan vijf jaar in België wonen, stemrecht verlenen
bij gemeenteraadsverkiezingen – hoogoplopend debat, uiteindelijk ging amper 10%
stemmen
EU-burgers: Europees + gemeente – krijgen vrijwillige keuze, wanneer men daar op instemt
moe men de wetten van België volgen en verplicht zich naar het stemhokje begeven
III. De vergelijkende politiek biedt een uitweg
één van de drie subdisciplines van de politieke wetenschappen
politieke theorie (normatief) – wat is er goed en wat is slecht?)
internationale relaties (oorlog en vrede)
vergelijkende politiek (werking staat)
19de eeuw als aparte discipline
empirisch
niet of iets goed of slecht is : waarde-neutraal
wel hoe het verloopt
focus: instituties – individuele/collectieve actoren – processen & interacties binnen
politieke systemen
onderwerp = machtsgerelateerd (individu-groeperingen)
Founding Fathers van de vergelijkende politiek
1880 – einde WO I = officiële start van de vergelijkende politiek
Maar sommige principes gaan veel verder terug
Aristoteles (384-322 v.C) – Plato: hoe een staat georganiseerd moet worden
Nicolo Machiavelli (1469-1527)
Montesquieu (1689-1755): scheiding der machten
Alexis de Tocqueville (1805-1859): hoe krijgt de Amerikaanse democratie vorm, schrijft
hierover een reisverslag (1835) – kijkt vanuit zijn Franse bril naar de Verenigde staten
Ook andere denkers vind je elementen van de Vergelijkende Politieke terug:
Smith, Mill, Durkheim, Weber, Comte, Marx, Michels (oligarchie)
4 periodes
1ste periode
voor WOI: (einde 19de eeuw - +/- 1920)
grondlegger: Max Weber
duidelijk kijken naar de grondwet – zeer strikte zin : formele analyse
adel kon nog eens goede check doen op de jongere garde (senaat hield dit in de gaten)
2de periode: Golden Age of Comparative politics
(1920-1966)
grondlegger: Charles Merriam: 1921 oproep nieuw paradigma
reactie tegen formalisme en weinig ‘wetenschappelijke’ benadering voordien
‘behavioral revolution’ nieuwe realiteit observeren nieuwe noden
(communistisch blok, dekolonisatie, fascisme)
importeren van invloeden vanuit de sociologie, antropologie -, biologie
, mobilisatie van de massa
welke rol voor belangengroeperingen + grote toename van het aantal landen
Behavioralisme: functionele systeembenadering van David Easton (1965)
politiek: gelegitimeerde toewijzing van de schaarse middelen
Probleem: Easton kan niet uitleggen hoe het politiek systeem werkt
is eerder een black box, waar hij niet voldoende over weet