Samenvatting communicatiewetenschappen
Hoofdstuk 1. Bouwstenen van een discipline en een praktijk
1.2 Het teken als basis voor betekenisvol communiceren
1.2.1 Semiotiek
Semiotiek/semiologie is het wetenschappelijk veld rond teken, betekenis en taal
(‘leer van tekens’). De Saussure en Peirce zijn de grondleggers van de semiotiek.
De Saussure beklemtoonde sterk de sociale functie en relevantie van een teken,
terwijl Peirce meer aandacht had voor de logische, formele of technische functie
van een teken zonder daarbij de sociale context uit het oog te verliezen.
Binnen de semiotiek onderscheiden we 3 centralen domeinen: (1) de tekens zelf
en hun indeling in soorten, (2) de codes of systemen waarbinnen de tekens
georganiseerd zijn en (3) de brede cultuur waarbinnen de tekens en codes
opereren.
De semiotiek kent verschillende sub disciplines
- Fonologie = studie van klanken
- Syntaxis = linguïstische studie van taalconventies en betekenisvolle
patronen van tekens
- Pragmatiek = studie van de relatie tussen betekenis en de gebruiker van
het teken
- Semantiek = studie van de relatie tussen een teken en de betekenis die
aan een teken wordt toegekend
Er wordt onderscheidt gemaakt tussen intensie en extensie. Intensie verwijst
naar het geheel van criteria of kenmerken dat bepaalt of een term wel kan
worden toegepast. Extensie slaat op de klasse van zaken waarop de term van
toepassing is.
1.2.2 Teken, tekensystemen en tekenindeling
Een teken is de kleinste eenheid van communicatie. De Saussure onderscheidt de
betekenaar en de betekende. De betekenaar (signifiant, Sa) verwijst naar de
materiële tekenvorm of (fysieke) verschijningsvorm van een teken. Dit kan een
foto, schrift, uitspraak of tekening zijn. De betekende (signifié, Se) is het
(mentale) concept, begrip, beeld of idee waar de materiële vorm naar verwijst.
Elk teken waar je aan denkt heeft een significant (Sa) en een signifie (Se)!
Voorbeeld:
Betekenaar: hond, alsook een foto of een tekening van een hond
Betekende: idee of concept van een dier met vier poten en een staart
Volgens De Saussure is de relatie tussen betekenaar en betekende puur toeval en
hebben we een code nodig om tekens hun betekenis te verlenen. De referent is
het eigenlijke fysieke object waar het teken naar verwijst. Een teken kan
betekenisvol zijn en betekenisvolle communicatie bewerkstelligen zonder dat de
referent aanwezig hoeft te zijn. Tekens zoals liefde, engel, waarheid en vrijheid
hebben geen concrete referenten maar kunnen wel gevoelens toekennen.
,Roland Barthes (1968) spreekt over denotatie en connotatie in plaats van Sa en
Se. Hij maakt onderscheidt tussen het primair betekenisniveau en het secundair
betekenisniveau:
- Primair betekenisniveau: denotatie is de letterlijke of objectieve betekenis
van een teken (‘Wikipedia’-definitie), deze is altijd voor iedereen helder
- Secundair betekenisniveau: connotatie verwijst naar de figuurlijke of
subjectieve betekenis van een woord; bijbetekenis of associatie.
Connotatie wordt opgesplitst in 2 niveaus:
o Evaluatieve lading = connotatie kan verwijzen naar iets wat goed,
slecht of neutraal is
o Referentiële lading = woorden kunnen een variabele betekenis of
verwijzing hebben; een betekenis kan wijzigen naar gelang een
persoon, het tijdstip of de culturele context
Beck et al. voegen nog het niveau van ideologie toe. Dit niveau verwijst naar de
verschillende manieren waarop de samenleving de betekenis van
communicatieboodschappen en media stuurt en organiseert.
Bij tekensystemen ligt de focus op de organisatorische en relationele component.
Peirce ontwikkelde zijn tekensysteem aan de hand van 3 componenten:
1) Representamen/tekenvorm
2) Het object waar het teken naar verwijst
3) De interpretant of de betekenis die aan het teken wordt gegeven, bepaald
door persoonlijke ervaringen van de gebruiker; voor 80% van de mensen
hetzelfde
De relatie tussen het representamen en het object heeft een betekeniseffect in
de geest van de tekengebruiker. Het mentale concept dat wordt opgeroepen door
deze relatie is de interpretant. Peirce zag het teken en de onderlinge relaties als
een dynamisch, open en tijdelijk gegeven.
De Saussure stelt dat we objecten niet nodig hebben maar dat we genoeg
hebben aan enkel de tekens onderling. Iets haalt betekenis uit iets anders, als je
weet wat koud is, weet je ook wat warm is. In zijn tekensysteem wordt de
betekende van een bepaald teken telkens een betekenaar voor een ander teken.
De Saussure onderscheidt twee soorten relaties tussen tekens: syntagma en
paradigma.
- Paradigma is de selectie, verticale relatie tussen de tekens; a class of
elements that are semantically homogeneous; koffie, bier en limonade
behoren tot hetzelfde paradigma
- Syntagma is een betekenisvolle combinatie of keten van tekeneenheden
volgens een bepaalde volgorde; ‘tka’ heeft geen betekenis, ‘tak’ wel. Dit
kan ook worden toegepast op niet-taalkundige relaties zoals de volgorde
van maaltijden, of de reeks Star-Wars films
De tekenindeling van Peirce onderscheidt drie soorten tekens op basis van
telkens andere relaties tussen het teken en het object:
- Een icoon is een teken dat op visueel, auditief of zelfs olfactorisch vlak een
gelijkenis vertoont met het object waar het naar verwijst. Vaak zijn dit
imitaties en worden meestal meteen herkend; foto, landkaart of
onomatopee
, - Een index verwijst naar het feit dat er een natuurlijk verband is. Indicaties
of tekens die ‘wijzen op’, ‘horen bij’ of ‘gepaard gaan met’. Er is sprake van
oorzaak-gevolg; rook als index voor vuur, natte haren als index voor regen,
litteken als index voor ongeluk
- Een symbool is een teken dat betekenis heeft op basis van een conventie
of afspraak. De relatie met het object is arbitrair. Er is geen visuele
gelijkenis en geen natuurlijk verband. Een symbool is een teken waarvan
iedereen weet wat ermee wordt bedoeld; olympische ringen, logo rode
kruis, hart met pijl erdoor
1.3 Elementen van het communicatieproces
Binnen een communicatieproces onderscheiden we bouwstenen, namelijk de
communicator, de boodschap, de fase van encoderen en decoderen, de
transmissie en de ontvanger.
1.3.1 Communicator
Het startpunt van communicatie ligt bij de communicator die, al dan niet bewust,
een boodschap met informatie, in de zin van een georganiseerd geheel van data
en feiten over een bepaald onderwerp uitzendt. Wanneer deze informatie niet
wordt verzonden spreken we van een bron. Boodschappen worden niet altijd
bedoeld en bewust verstuurd. Blozen gebeurt bijvoorbeeld onbewust maar
communiceert wel een boodschap van schaamte, verlegenheid of ongemak.
Watzlawick, Beavin en Jackson (1967) stellen dat elk gedrag in een situatie van
sociale interactie een bepaalde boodschap omvat of uitdraagt en bijgevolg dat
‘no matter how one may try, one cannot not communicate’.
De communicator wordt beïnvloed door een reactie (feedback), dit gebeurt vaak
onbewust door de ontvanger aan de hand van non-verbale communicatie.
Daarnaast anticipeer je als communicator op een potentiële reactie van het
publiek (feedforward). Als laatste zal de communicator sommige zaken
uitvergroten of beklemtonen en andere zaken minimaliseren (selectie).
Copresence houdt in dat het voor de ontvanger belangrijk is dat de zender
zichtbaar/hoorbaar is tijdens het communicatieproces.
1.3.2 Boodschap
De boodschap/bewustzijnsinhoud binnen het communicatieproces is ‘the main
information content of an utterance or text’ (Marsen, 2006). Dit kan een idee,
bestaande kennis, ervaring waarden, normen, vooroordelen, gevoelens… zijn die
de zender kenbaar wil maken. De boodschap wordt omgezet of gecodeerd in
tekens, dragers van betekenis en dit proces noemen we externaliseren.
Emoji’s zijn een recente manier van communiceren en een manier om je
boodschap beter over te brengen. We maken gebruik van een ‘nieuwe’ taal en
die kan extra betekenis toewijzen.
We spreken van een communicatieproces als de mogelijkheid bestaat dat ooit
iemand de boodschap kan ontvangen.
, Voor de analyse van een boodschap onderscheidt men 4 niveaus (Muylle, Van
Wijk en Von Thun):
1) Referentiële of inhoudelijke aspect: gebruik van tekens om een bepaalde
inhoud te communiceren
- Representationele verwijzingsfunctie: verwijzen naar iets wat geen
tastbare/rationele realiteit heeft; bijv. waarheid, liefde
- Referentiële verwijzingsfunctie: tekens gebruiken om te verwijzen naar
zaken uit onze omringende realiteit; bijv. stoel
2) Expressief of vormelijk aspect: feitelijke informatie op een bepaalde manier
uitdrukken; bijv. lay-out van een tekst, intonatie bij een boodschap
3) Relationele en appellerende aspect: je ontvanger aanzetten om een bepaalde
handeling te doen (appelleren). Door je manier van communiceren druk je een
bepaalde relatie uit (relationeel); bijv. mensen aanspreken met ‘u’, ‘pak dat
op’ bevelen
1.3.3 Encoderen en decoderen
De manier waarop een set van tekens systematisch georganiseerd is in een
systeem noemen we een code. Een code bestaat uit eenheden (bijv. a-z) en uit
patronen. Patronen zijn regels in verband met de combinatie van de eenheden,
zoals grammatica.
Hall (1980) splitste coderen op in twee fases, namelijk encoderen en decoderen.
Encoderen is het omzetten (coderen) van de symbolen of tekens door de
communicator zodat het via een geschikt kanaal verstuurd kan worden naar de
ontvanger. Decoderen is hetzelfde maar dan bij de ontvanger. Decoderen is
enerzijds het ontcijferen van de specifieke code die de zender gebruikt heeft
(syntactisch), anderzijds het interpreteren of toekennen van betekenis aan de
boodschap (semantisch).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen 3 vormen van decoderen:
1) Dominante of hegemonische decodering (preffered reading): zender en
ontvanger kennen eenzelfde betekenis/interpretatie toe aan een boodschap,
zoals de zender voor ogen had
2) Aberrante decodering (oppostite or counter-hegemonic reading): ontvanger
geeft een andere of afwijkende betekenis aan de boodschap dan deze die de
zender bedoelde
3) Onderhandelde decodering (negotiated reading): als ontvanger ga je
grotendeels mee in het verhaal van de communicator maar er zijn een paar
zaken die je niet volgt
Er zijn enkele reflecties bij encoderen-decoderen. De context gaat over het
evenwicht tussen professionele codes, productie-conventies en
publieksverwachting. Als je een nieuwslezer in een fluorescerend geel shirt op tv
ziet, neem je de boodschap minder serieus. Daarnaast het belang van het delen
van dezelfde code.
Er zijn 3 belangrijke aspecten bij encoderen-decoderen:
- Gemakkelijkheidsgraad
- Verschillend vermogen: ‘talenknobbel’
- Onderscheid digitale-analoge code: