Vragen Ondernemingsfiscaliteit
Dit document bevat examenvragen Ondernemingsfiscaliteit inclusief uitleg waarom bepaalde
antwoordmogelijkheden correct zijn. Dus naast examenvragen kan je dit document ook
gebruiken als een samenvatting met enkel de meest relevante informatie. Alles wat je hier
leest kan namelijk effectief gevraagd worden op het examen.
Elk examen worden heel veel examenvragen hergebruikt of worden enkel cijfers lichtjes
aangepast. Dit document leren zorgt ervoor dat je een heel groot deel van de examenvragen
reeds zal herkennen en je met absolute zekerheid het juiste antwoord kan aanduiden op het
examen zonder te twijfelen.
Met uitzondering van de vragen van de 2e zit 2018 zijn al deze vragen afkomstig van foto’s
van examenvragen. De antwoorden die hier vermeld zijn, zijn dus bijna altijd correct.
Zelf heb ik veel tijd in dit document gestopt, waarna ik het 2 dagen voor het examen geleerd
heb en heel eenvoudig geslaagd ben. Dit in tegenstelling tot mijn eerste zit waar ik eerst een
slechte samenvatting had geleerd waardoor ik geen idee had van wat de echt relevante
leerstof was en ook niet vertrouwd was met de vraagstelling. Aan de hand van dit document
kan je gegarandeerd makkelijk slagen voor Ondernemingsfiscaliteit en dit met mooie punten.
Hopelijk kan het jou even goed van dienst zijn!
Inhoudstafel
Inhoudstafel 1
2e zit 2018 2
1e zit 2018 (2e semester) 9
1e zit 2018 (1e semester) 26
1e zit 2017 40
1e zit 2016 56
1e zit 2015 (2e semester) 67
1e zit 2015 (1e semester) 70
2e zit 2014 80
1e zit 2009 91
1e zit 2008 96
2e zit 2007 102
1
,2e zit 2018
1. Wanneer is de btw opeisbaar? 1/01/N0 is de levering. 10/05/N1 is de factuur
aangekomen. 10/07/N1 wordt er betaald.
A) 1/01
B) 10/05
C) 10/07
2. Personeelskosten van 50000 niet opgenomen in fiche en na 2 jaar 9 maand ontdekt.
Afzonderlijke afslag is? (met crisisbijdrage)
A) 25000*1,03
B) 50000*1,03
C) 0
D) 50000*3,09
3. Selecteer het juiste bedrag.
Een kleine vennootschap kocht op 01.07.N0 een installatie aan met een
aanschaffingsprijs van 50.000,00 EUR. Daarbij kwamen nog extra aankoopkosten
(voor het leveren en plaatsen van de installatie) van 5.000,00 EUR. De installatie zal
lineair worden afgeschreven over 5 jaar. De maximale afschrijvingskosten met
betrekking tot deze installatie voor boekjaar N0 bedragen:
A) 11.000,00 EUR
B) 15.000,00 EUR
C) 9.000,00 EUR
D) 10.000,00 EUR
Kleine vennootschap kan volledig installatiekost in haar eerste boekjaar bijvoegen
(50000+5000)/5=11000
10.000 + 5.000 = 15.000
4. Een vennootschap opgericht in 20N0 wordt op 01.01.20N16 ontbonden. Ze beschikt
op dat moment over een gestort kapitaal van 100.000,00 EUR, wettelijke reserves van
10.000,00 EUR, beschikbare reserves van 50.000 EUR, een liquidatiereserve van
100.000 EUR aangelegd uit de winst van het boekjaar 20N15 (aanslagjaar 20N16), en
een overgedragen verlies van 40.000,00 EUR. Naar aanleiding van de ontbinding keert
de vennootschap 220.000,00 EUR uit aan haar aandeelhouders, die allemaal
natuurlijke personen zijn. De verschuldigde roerende voorheffing op de uitkering
bedraagt:
A) 20.000 EUR
B) 66.000 EUR
C) 9.000 EUR
D) 6.000 EUR
Roerende voorheffing = 30%
5. Selecteer de juiste stelling.
Een vennootschap die een gerevaloriseerd gestort kapitaal heeft van 100.000 EUR,
2
,koopt op 01.03.N0 eigen aandelen aan die 5% van het kapitaal vertegenwoordigen,
voor een verkrijgingsprijs van 75.000 EUR. De vennootschap wordt niet ontbonden,
en de verkrijging van de aandelen voldoet aan de voorwaarden gesteld in het
Wetboek van vennootschappen. Op 01.05.N1 worden de aandelen weer verkocht voor
60.000 EUR.
A) Voor boekjaar N0 zal 5.000 EUR als uitgekeerd dividend worden aangemerkt.
B) Dit heeft geen invloed op de uitgekeerde dividenden.
C) Voor boekjaar N0 zal 55.000 EUR als uitgekeerd dividend worden aangemerkt.
D) Voor boekjaar N1 zal 15.000 EUR als uitgekeerd dividend worden aangemerkt.
6. Een kleine vennootschap wil gebruik maken van de “tax shelter” om te investeren
in de productie van een Belgische film. Ze heeft een belastbare gereserveerde winst
van het belastbaar tijdperk, vastgesteld vóór de aanleg van de belastingvrije reserve
naar aanleiding van deze transactie, van 2.000.000 EUR. De maximale storting die de
vennootschap mag doen indien ze de volledige vrijstelling wil kunnen toepassen in
het huidige belastbaar tijdperk bedraagt:
A) 241.935.48 EUR
B) 210.674,15 EUR
7. Selecteer de juiste stelling
Een niet-kleine vennootschap deed gedurende het boekjaar voorafbetalingen voor de
vennootschapsbelasting van 10.000 EUR op 10.04.N0, 5.000 EUR op 10.07.N0, 5.000
EUR op 10.10.N0, en 15.000 EUR op 20.12.N0. Voor aanslagjaar N1 bedraagt de
toegepaste rentevoet bij onvoldoende voorafbetalingen 1,125%. Er wordt een
rentevoet toegepast van respectievelijk 1,50%, 1,25%, 1% en 0,75% voor de eerste tot
en met de vierde voorafbetaling. De totale vennootschapsbelasting over het boekjaar
bedraagt 30.000 EUR.
A) Er zal een belastingvermeerdering worden toegepast van 337,50 EUR voor
aanslagjaar N1
B) Er zal een belastingvermeerdering worden toegepast van 375 EUR voor aanslagjaar
N1
C) Er zal geen belastingvermeerdering worden toegepast voor aanslagjaar N1
D) Er zal een belastingvermindering worden toegekend van 37,50 EUR voor
aanslagjaar N1
8. Selecteer de foute stelling.
A) Beroepsmatig gedane receptiekosten zullen voor 31% verworpen worden.
B) Kosten van stadskledij die beroepsmatig gebruikt wordt zullen volledig verworpen
worden.
C) De onroerende voorheffing voor een magazijn dat uitsluitend voor uitoefening van de
beroepswerkzaamheid gebruikt wordt, zal als beroepskost aanvaard worden.
3
, 9. Geen btw betalen op (duid het foute aan)
A) Advocaten
B) Verplegers
C) Bibliotheken / Verkopen of lenen van boeken en tijdschriften zonder winstoogmerk
10. Een kleine BVBA kocht op 01.01.20N0 een machine met een aanschaffingswaarde
van 60.000 EUR die lineair werd afgeschreven over 10 jaar. Op 11.03.20N5 wordt de
machine verkocht voor 35.000 EUR. Op 21.12.20N5 wordt de opbrengst van deze
verkoop geïnvesteerd in een nieuwe machine, die over 5 jaar zal worden
afgeschreven. De vennootschap wil met deze gegevens het minimum aan
vennootschapsbelasting betalen. Op welk deel van de meerwaarde zal de
vennootschap voor boekjaar 20N5 belast worden?
A) 1.000 EUR
B) 5.000 EUR
C) 0 EUR
D) 35.000 EUR
35000 - (60000-30000) = 5.000 ->
Af te schrijven over 5 jaar dus 1.000
11. Meerwaarden die bij de vrijwillige vervreemding van bedrijfsvoertuigen zijn
verwezenlijkt worden onder bepaalde voorwaarden volledig vrijgesteld. Welke
voorwaarde is fout?
A) De herbelegging gebeurt binnen een termijn van 2 jaar te rekenen vanaf de eerste
dag van het kalenderjaar waarin die meerwaarde is verwezenlijkt en uiterlijk bij de
stopzetting van de beroepswerkzaamheid.
B) De bedrijfsvoertuigen hadden sedert meer dan vijf jaar voor de vervreemding ervan
de aard van vaste activa.
C) De verkoopwaarde wordt herbelegd in een nieuw bedrijfsvoertuig
12. Welke kosten zijn binnen de vennootschapsbelasting niet ten belope van 120%
aftrekbaar?
A) Kosten voor de verwerving van fietsen die zijn gedaan om het gebruik van de fiets
door de personeelsleden voor hun woon-werk verplaatsingen aan te moedigen.
B) De kosten die zijn gedaan of gedragen wanneer een werkgever of een groep van
werkgevers gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden tussen woonplaats en
plaats van tewerkstelling heeft ingericht met een minibus.
C) De kosten voor specifieke beroepskledij die door de reglementering op de
arbeidsbescherming wordt opgelegd.
4