In jaar 1 van de opleiding HBO Rechten gaat het 1e tentamen over het Basisboek Recht H1, H2.1, 2.3 & 2,9 t/m 2.13. Ook de flitscolleges zijn hierin verwerkt. Met deze samenvatting haal je gegarandeerd een 9!
In deze samenvatting wordt duidelijk het verschil uitgelegd tussen objectief en subjectief...
Eigenrichting
Eigenrichting wil zeggen: in een geschil je gelijk handelen door zelf geweld te gebruiken. In
het algemeen is eigenrichting niet geoorloofd. In beginsel mag alleen de overheid het recht
met geweld handhaven. Een burger mag bij hoge uitzondering zijn probleem via eigenrichting
rechtens geoorloofd oplossen:
1. Overhangende takken (art. 5:44 BW). Als de beplanting van de buurman over
iemands erf heen hangt, mag deze zonder tussenkomst van de rechter – de op zijn erf
hangende takken afzagen als de buurman de aanmaning om dat zelf te doen naast zich neer
heeft gelegd.
2. Noodweer (art. 41 Sr). Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de
noodzakelijke verdediging van eigen of eens ander lijf, eerbaarheid of goed tegen
ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Organisatie rechterlijke macht
Rechters zijn lid van de zittende magistratuur; we spreken van een zittende magistratuur,
omdat de rechters in de rechtszaal blijven zitten als zij aan het woord zijn. In Nederland zijn er
11 rechtbanken, 4 gerechtshoven en 1 Hoge Raad. Dit zijn de instanties van de rechterlijke
macht. In Nederland zijn er 11 arrondissementen, elke rechtbank gaat over zijn eigen
arrondissement en 4 ressorten, elk gerechtshof gaat over zijn eigen ressort.
Een juridisch probleem wordt eerst door een lagere rechter in een van de elf
rechtbanken bekeken en beoordeeld. De rechtbank kent meervoudige kamers met drie
rechtsprekende rechters, en enkelvoudige kamers met één rechtsprekende rechter.
Voorbeelden van alleensprekende rechters zijn de kantonrechter en de politierechter. Als een
van de partijen het niet eens is met de uitspraak (vonnis) kan hij de zaak aan een hogere
rechter voorleggen; hij kan in hoger beroep gaan bij een van de vier gerechtshoven. De
rechters bij een gerechtshof noemen we raadsheren, zowel man als vrouw. In hoger beroep
kijkt de rechter nog een keer of de rechter in de rechtbank alle feiten goed heeft beoordeeld,
of er voldoende bewijs is en of het recht juist is toegepast. De uitspraak van het gerechtshof
komt in de plaats van het vonnis van de rechtbank. In de regel spreekt het gerechtshof recht
in een meervoudige kamer, eenvoudige zaken worden echter door één raadsheer behandeld.
Als een van de partijen het niet eens is met de uitspraak van het gerechtshof (arrest), dan is
het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om het geschil voor te leggen aan de Hoge Raad;
dit heet in cassatie gaan. Ook de rechter in de Hoge Raad noemen wij raadsheer. De Hoge
Raad spreekt recht met vijf raadsheren. In cassatie wordt door de Hoge Raad niet opnieuw
gekeken of de feiten wel kloppen, hij kijkt alleen of de lagere rechter het juist heeft toegepast.
Als de Hoge Raad oordeelt dat het recht niet goed is toegepast, wordt de zaak terugverwezen
naar een lagere rechter uit een ander gerechtshof, die opnieuw uitspraak moet doen.
Functies van het recht
Recht is een stelsel van regels die zijn uitgevaardigd door de wetgever, die onpartijdig worden
toegepast door de rechter en die door de burgers gehoorzaamd moeten worden. Het recht
stelt zich ten doel de samenleving rechtvaardig, vreedzaam en efficiënt te ordenen. Daartoe
stelt het recht veelal een sanctie op het niet naleven van een rechtsregel. Het recht heeft
meerdere functies.
1. Normatieve functie: er zijn rechtsnormen zodat het er ordelijk aan toe gaat. Moord,
diefstal en discriminatie wegens ras of geslacht zijn voorbeelden van rechtsnormen.
2. Geschil oplossende functie: wij kennen een rechterlijke organisatie die bij uitsluiting
oordeelt of iemand moet worden gestraft en zo ja, op welke wijze en langs welke procedure.
3. Additionele functie: het recht voegt iets toe, het biedt een rechtsregel als partijen
vergeten zijn op een bepaald punt afspraken te maken. Hebben zij dit wel gedaan, dan wijkt
daarvoor de wettelijke regeling.
1
, 4. Instrumentele functie: dit houdt in dat het recht ook een aantal praktische zaken
regelt zoals het verkeersrecht. Dat de wet bepaalt dat er op de wegen rechts wordt gereden,
heeft natuurlijk niets te maken met een bepaald normbesef. Ook verkeersborden zijn hier een
voorbeeld van.
Het objectieve- en het subjectieve recht
Het objectieve recht omvat de rechtsregels die door de overheid zijn vastgesteld of erkend met
het doel de samenleving te ordenen, en die – in beginsel door sancties – gehandhaafd kunnen
worden (wetbundel). Het objectieve recht wordt ook wel aangeduid met het positief recht of
geldend recht. Het objectieve recht verleent subjectieve rechten. Hierbij is het recht gekoppeld
aan een persoon, een subject. Het subjectief recht is het recht dat een rechtspersoon heeft.
Een voorbeeld van objectief recht is: vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (art. 6 GW),
het subjectieve recht is dat ik een hoofddoek mag dragen.
De dragers van subjectieve rechten zijn rechtssubjecten: natuurlijke personen en
rechtspersonen. Rechtssubjecten kunnen rechten uitoefenen. Deze rechten betreffen meestal
zaken: stoffelijke voorwerpen die voor menselijke beheersing vatbaar zijn, zoals huizen,
fietsen, boeken en dieren. Het voorwerp van recht wordt aangeduid met de term rechtsobject.
Een iPad is een rechtsobject en behoort toe aan een rechtssubject. Ook dieren zijn
rechtsobjecten, zij zijn juridisch gezien geen drager van subjectieve rechten.
Geschreven en ongeschreven regels
Het recht omvat geschreven en ongeschreven regels. Geschreven rechtsregels zijn terug te
vinden in bronnen en worden veelal aangeduide met ‘wet’. Voorbeeld: grondwet of een
verdrag. Ongeschreven rechtsregels, ook wel het gewoonterecht zijn rechtsregels die net
zoals geschreven rechtsregels rechtskracht hebben. Men heeft de overtuiging dat het zo hoort.
Voorbeeld: handjeklap.
(Semi)dwingend en aanvullend recht
Dwingend recht dwingt onvoorwaardelijk, ook als de betrokkenen dit niet willen. Hier mag niet
van worden afgeweken, vaak om een zwakkere partij te beschermen. Voorbeeld: diefstal en
moord. Dit zie je aan het woord ‘nietig’ en ‘mag niet van worden afgeweken’. Op het moment
dat er wel van af wordt geweken terwijl dat niet mag, dan treedt nietigheid in. Dit betekent dat
het geen gevolgen heeft voor het recht. Het beoogde rechtsgevolg treedt niet in; dit
rechtsgevolg wordt geacht nooit te hebben bestaan. Hier kan je geen beroep op doen.
Voorbeeld: vader Jacobus is bereid zijn zoon een maandelijkse toelage te geven als de zoon
met hem afspreekt dat hij nooit het geloof zal verlaten. Als de zoon spijt krijgt van zijn afspraak,
kan hij door zijn vader juridisch niet gedwongen worden om de afspraak na te komen. Beide
afspraken worden dus juridisch gezien geacht nooit te zijn gemaakt. Voorbeelden: art. 7:652
Lid 4 BW en art. 7:251 BW.
Semidwingend recht staat partijen toe om van de wettelijke regel af te wijken binnen bepaalde,
door de wet gestelde grenzen. Dit moet schriftelijk worden vastgelegd. Voorbeeld: proeftijd.
De proeftijd moet voor beide partijen even lang zijn met een maximum van twee maanden,
mits de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor twee jaar of langer. Dit betekent dat de
partijen mogen afspreken dat de proeftijd korter zal zijn dan twee maanden. Partijen mogen
de proeftermijn echter niet op langer dan twee maanden stellen, ook niet met onderling
goedvinden. Voorbeeld: 7:2 lid 4 BW.
Naast regels en dwingend recht zijn er ook heel veel regels van aanvullend (regelend) recht
te vinden. De wet heeft die gemaakt voor het geval partijen niet zelf een regeling treffen, maar
laat de burgers vrij om in goeddunken in afwijking daarvan een regeling over een te komen.
Treffen de burgers zelf geen regeling, dan geldt de wettelijke regeling.
2
,¾ dwingend recht vind je alleen in het arbeidsrecht: je mag afwijken maar dan moet dit in het
CAO staan. Deze wetten staan alleen in boek 7 BW. Voorbeeld: 7:628 lid 7 BW.
Privaatrecht en publiekrecht
Privaatrecht regelt de rechtsverhouding tussen personen onderling, hier staat het individueel
belang centraal. Onder persoon moet niet alleen de natuurlijke persoon worden verstaan, maar
ook de rechtspersoon. Met natuurlijke persoon wordt de mens bedoelt, een rechtspersoon is
een organisatievorm die voor veel handelingen net als natuurlijke personen aan het
rechtsverkeer mag deelnemen. Voorbeelden van rechtspersonen zijn de stichting en de
vereniging. De handhaving van regels die tot het privaatrecht behoren wordt aan de partijen
zelf overgelaten. Als bijvoorbeeld A zich niet houdt aan de gemaakte afspraken, kan de
wederpartij hiertegen ageren.
Het publiekrecht regelt de verhouding tussen de overheid en burgers. In dit deel van het recht
staat het algemeen belang centraal. Het staats- en bestuursrecht evenals het strafrecht en het
recht van de Europese Unie, maken deel uit van het publiekrecht. De handhaving van regels
die behoren tot het publiekrecht, is aan de overheid voorbehouden. Als A de tas steelt van B
kan de overheid, A strafrechtelijk vervolgen. B als gedupeerde heeft deze bevoegdheid niet.
Uitzondering: ook de rechtsverhouding tussen overheid en burger wordt soms door het
privaatrecht beheert. Het publiekrecht is van toepassing als de overheid een specifieke
overheidshandeling verricht, dat wil zeggen: als de overheid een handeling verricht die
uitsluitend en alleen door de overheid verricht kan worden. Bijvoorbeeld: alleen de overheid
kan een exportvergunning verlenen. Wanneer de overheid een koopovereenkomst sluit, neemt
de staat op gelijke wijze als een burger aan het private rechtsverkeer deel.
Materieel recht en formeel recht
Zowel in het privaatrecht als in het publiekrecht kunnen wij onderscheid maken tussen
materieel recht en formeel recht.
Het materiele recht bevat regels die rechten verlenen en verplichtingen op leggen
tussen burgers onderling en russen burgers en de overheid, maar ook tussen overheden
onderling. Voorbeeld: wetboek van strafrecht. Dit gaat over de inhoud, dit zijn alle ver- en
geboden regels.
Het formele recht wordt ook wel het procesrecht genoemd. Hoe wordt het materiele
recht gehandhaafd? Voorbeeld: wetboek van strafvordering.
Rechtsbronnen
Er zijn vier rechtsbronnen:
1. De wet.
De wet is ongetwijfeld de voornaamste rechtsbron.
2. Gewoonterecht.
Het gewoonterecht is algemeen erkend als zelfstandige rechtsbron naast de wet. Het
is het geregeld handelen in een zekere zin (bijvoorbeeld handjeklap). Echter mag dit niet per
definitie als recht beschouwd worden. Het gewoonte recht kan tegen de wet ingaan, althans
tegen wetsbepalingen van aanvullend recht. Slechts bij zeer hoge uitzondering moet ook het
dwingend recht voor het gewoonterecht wijken. Het gewoonte recht is niet in elk rechtsgebied
een rechtsbron. In het strafrecht kennen we het gewoonterecht niet.
3. Jurisprudentie.
Jurisprudentie is een verzamelnaam voor uitspraken van rechtsprekende instanties.
Rechterlijke uitspraken vooral als zij afkomstig zijn van de hoogste rechters, kunnen in de
praktijk ook betekenis krijgen voor anderen dan de procespartijen.
4. Verdragen.
Een verdrag is een internationale overeenkomst tussen twee of meer staten. Een
dergelijk verdrag kent uitsluitend bepalingen die gericht zijn tot de verdragsluitende staten.
3
, Voor de burger vloeien er geen rechten en plichten uit voort; die ontstaan pas als de nationale
wetgever het onderwerp in een nationale wet heeft geregeld. Echter hebben ze soms wel een
directe werking (art. 93 GW).
Wet in materiële zin en wet in formele zin
Onder een wet in formele zin verstaan we een gezamenlijk besluit door de officiële wetgever:
de regering (kabinet en koning) en de Staten-Generaal (eerste en tweede kamer). Het
Burgerlijk Wetboek is een voorbeeld van een wet in formele zin. Als in de benaming van een
wet gesproken wordt van een ‘wet’ of ‘wetboek’ weten we dat we te maken hebben met een
wet in formele zin. De benaming ‘wet in formele zin’ zegt alleen iets over de vraag wie de wet
heeft vastgesteld. Een bouwbesluit of vreemdelingenregel is geen wet in formele zin.
Een wet in materiële zin bevat algemene regels die van toepassing zijn in een onbepaald
aantal gevallen en voor een onbepaald aantal personen. De wet is niet persoonsgebonden.
Persoonsgebonden is bijvoorbeeld een vergunning. Dit is geen wet in materiële zin.
De meeste wetten in formele zin zijn tevens wetten in materiële zin. Voorbeeld: is een wet uit
het burgerlijk wetboek een wet in formele zin? Ja het is afkomstig van de formele wetgever. Is
het een wet in materiële zin? Ja het geldt voor alle burgers. Een enkele wet in formele zin
bevat geen algemene regels. Voorbeeld: de wet tot vaststelling tot de rijksbegroting.
Naast de wetgever in formele zin hebben ook andere overheidsorganen de bevoegdheid
rechtsregels vast te stellen. Bijvoorbeeld: de regering, provinciale staten en de gemeenteraad.
Deze wetten in materiële zin zijn geen wetten in formele zin. Voorbeeld: een provinciale
verordening; deze is niet gemaakt door de officiële wetgever in formele zin, maar is wel
bindend voor alle mensen binnen de provincie.
Rangorde wet in materiële zin
Binnen de verschillende wetten in materiële zin heerst een bepaalde rangorde. Deze rangorde
ziet er in grote lijnen als volgt uit:
1. Grondwet; 2. Wetten in formele zin; 3. Algemene maatregelen van bestuur (een door de
regering vastgestelde wet in materiële zin); 4. Ministeriële regelingen; 5. Provinciale
verordeningen; en 6. Gemeentelijke verordeningen.
Volgorde van toepassing:
1. Hogere regeling gaat voor de lagere regeling; 2. (zelfde niveau) jongste regeling gaat voor
de oudere regeling; en 3. (zelfde niveau) speciale regeling gaat voor de algemene regeling.
Als bijvoorbeeld een gemeentelijke verordening in strijd is met het Burgerlijk Wetboek,
geldt op dat punt de gemeentelijke verordening niet. Bij strijdigheid tussen twee regelingen
prevaleert de hogere regeling. De hogere wet gaat voor de lagere wet. Wanneer bijvoorbeeld
twee gemeentelijke verordeningen strijdig zijn, geldt de regel dat van twee wetten van gelijke
rang, de jongste regeling als hoger geldt. De latere wet gaat voor de eerdere wet.
Interpretatiemethoden
Rechtsvinding betekent dat het soms onduidelijk is hoe regels geïnterpreteerd moeten worden.
Een rechter zal dan een knoop doorhakken en dat is het grote belang van jurisprudentie. Voor
het vinden van een antwoord op een rechtsvraag maakt de jurist gebruik van een regel uit de
logica, te weten een syllogisme. Een syllogisme bestaat uit een minor (een feit), een major
(een algemene regel) en een conclusie. Een bekend voorbeeld is de volgende redernering:
alle mensen zijn sterfelijk (major), de koning is een mens (minor), de koning is sterfelijk
(conclusie). De rechter vindt in een concreet geval veelal niet het recht door uitsluitend
gereedliggende regels toe te passen op vastgestelde feiten. De rechtsvinding moet vaak
plaatsvinden door interpretatie. Om rechtsregels uit te leggen worden interpretatiemethoden
gebruikt:
1. Grammaticale interpretatie;
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur rechtenstudent_z. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.