Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
Samenvatting van het gehele boek, boek lezen is niet meer nodig! Duidelijk en systematisch weergegeven. Zelf het tentamen in 1 keer gehaald met een 8! :)
ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen
onwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen een inleiding
Livre connecté
Titre de l’ouvrage:
Auteur(s):
Édition:
ISBN:
Édition:
Plus de résumés pour
Ontwikkelingspathologie bij kinderen jeugdigen samenvatting
Complete samenvatting Ontwikkelingspsychopathologie Psychopathologie Orthopedagogiek HBO Pedagogiek jaar 2
Samenvatting: Onwikkelingspsychopathologie van Jakop Rigter
Tout pour ce livre (128)
École, étude et sujet
Hogeschool NTI (NTI)
Toegepaste Psychologie
Ontwikkelingspsychopathologie
Tous les documents sur ce sujet (9)
30
revues
Par: puckvangruijthuijsen • 5 mois de cela
Par: lindamanders • 5 mois de cela
Traduit par Google
May I ask why you don't like the summary?
Par: sydcom • 10 mois de cela
Par: fayespijkers • 1 année de cela
Par: mireillemeijs • 1 année de cela
Par: lottewent • 1 année de cela
Par: benteouden • 1 année de cela
Par: cococoense • 1 année de cela
Afficher plus de commentaires
Vendeur
S'abonner
lindamanders
Avis reçus
Aperçu du contenu
Samenvatting
ontwikkelingspsychopathologie bij
kinderen & jeugdigen
Hoofdstuk 1: Introductie
Ontwikkelingspsychopathologie: wetenschappelijke discipline, onderzoekt hoe psychische stoornissen
ontstaan & zich ontwikkelen. Is iets anders dan psychiatrie, dat is een medische discipline die onderzoekt,
diagnosticeert en psychische stoornissen behandeld.
Ontwikkelingspsychopathologie gebruikt de inzichten van verschillende disciplines, zoals ontwikkelings-,
klinische psychologie, pedagogie, kinderpsychiater, biologie, sociologie, antropologie & epidemiologie.
Of het gedrag van een kind adequaat is, hangt af van diens (ontwikkelings)leeftijd. Gedrag vindt nooit in een
vacuüm plaats, maar altijd in een sociale, culturele & maatschappelijke omgeving die gedrag beïnvloedt &
andersom. Verschillende factoren kunnen op verschillende momenten gedrag beïnvloeden (kindgebonden
factoren, gezinsgebonden factoren & maatschappij & omgevingsfactoren)
Een psychische stoornis kent nooit één oorzaak, is altijd het resultaat van een wisselwerking tussen biologische
factoren & omgevingsfactoren.
Culturele & maatschappelijke invloeden:
Cultuur & maatschappelijke omstandigheden kunnen de kans vergroten of verkleinen dat kinderen zich op
een bepaalde manier gedragen.
Culturele normen & waarden kunnen de opvattingen van volwassenen over het gedrag van kinderen
beïnvloeden, en daarmee hun psychopathologie.
Risico- en beschermende factoren:
Risico negatieve invloed op (normale) ontwikkeling en vergroot de kans op een stoornis.
Beschermende doet in een riskante situatie het negatieve effect geheel of gedeeltelijk teniet.
Deze factoren beïnvloeden elkaar wederzijds, de invloed wisselt afhankelijk van de leeftijdsfase.
Voor psychische stoornissen met een groot genetische component (bijv. ADHD & autisme) geldt dat
beschermende factoren er vaak voor kunnen zorgen dat negatieve effecten van de aandoening kunnen worden
beperkt of dat de aandoening zelf niet erger wordt.
Classificatie:
Het beschrijven, onderscheiden en ordenen van kenmerken van een object, situatie of persoon
(psychopathologie kenmerken van iemands gedrag en belevingen). Interpretaties zijn vaak
cultuurgebonden. Classificatiesystemen kunnen helpen om onderscheid & overeenkomsten te signaleren.
In de (ontwikkelings-) psychopathologie wordt onderscheid gemaakt tussen grote groepen stoornissen (bijv.
gedragsstoornissen, psychotische stoornissen en angststoornissen, binnen die groepen heb je weer
subgroepen). Nadeel categoriseren = stigmatiseren en generalisatie.
DSM V, een classificatiesysteem – geen handboek:
1
,Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, handboek voor psychiaters uitgegeven door de APA
(American Psychiatric Assosiation). Kan helpen bij het stellen van diagnoses maar moet beschouwd worden als
omvangrijk classificatiesysteem! Geschiedenis:
Grondlegger is Duitse psychiater Emil Kraepelin (1856 – 1926), indeling was vooral lichamelijk georiënteerd
& voornamelijk op psychoanalytische theorieën (DSM-I. 1950)
Pas in 1980, de DSM-III werd uit gegaan van waarneembare kenmerken van gedrag. Hulpverleners
wereldwijd gingen gebruik maken van dezelfde criteria om stoornissen te categoriseren ontstaan
‘gemeenschappelijke taal’ die onderlinge betrouwbaarheid diagnoses vergroot. Onderzoek werd mogelijk.
1994, DSM-IV, in 2000 lichte aanpassing.
2013, DSM-V (in de DSM-V is er geen aparte categorie meer voor stoornissen die vooral bij kinderen en
adolescenten voorkomen stoornissen zijn vaak levenslang en verdwijnen niet opeens bij volwassenheid)
Uitgangspunten DSM:
Symptomen beschrijven, ze verklaren niet (bijv. ADHD is niets meer dan een beschrijving van gedrag, niet:
iemand is druk omdat hij ADHD heeft).
Er moet een aantal symptomen aanwezig zijn om een diagnose te krijgen. Hoe meer iemand er heeft hoe
ernstiger hij eraan toe is.
Symptomen moeten al een bepaalde tijd of vanaf een bepaalde tijd aanwezig zijn (verschilt per stoornis,
met ASS wordt je geboren bijv.).
In welke mate beïnvloed de stoornis iemands functioneren negatief, en is een last voor hemzelf en/of zijn
omgeving.
Stoornissen zijn niet haarscherp van elkaar te onderscheiden. Veel stoornissen delen symptomen met elkaar
(bijv. angst en depressie).
Hoofdgroepen stoornissen in DSM-V:
Stoornis: Voorbeeld:
Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen ADHD, ASS, tic stoornis
Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornisssen Schizofrenie, schizofrenieforme stoornis
Bipolaire-stemmingsstoornis Bipolaire stoornis
Depressieve-stemmingsstoornissen Depressieve episode
angststoornissen Specifieke fobie
Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen Trichotillomanie (haaruittrek-stoornis)
Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen PTSS
Dissociatieve stoornissen Dissociatieve identiteitsstoornis (vroeger: meervoudige
persoonlijkheidsstoornis)
Somatische-symptoomstoornis en verwante stoornissen Ziekteangststoornis
Voedings- en eetstoornissen Anorexia nervosa
Stoornissen in de zindelijkheid Enuresis (bedplassen)
Slaap-waakstoornissen Insomniastoornis (in- en doorslaapstoornis)
Seksuele disfuncties Erectiestoornis
genderdysforie Voorheen: genderidentiteitsstoornis
Disruptieve, impulsbeheersing en andere gedragsstoornissen Oppositionele-opstandige stoornis
Middel gerelateerde en verslavingsstoornissen Alcoholintoxicatie
Neurocognitieve stoornissen Uitgebreide of beperkte neurocognitieve stoornis door de ziekte
van Alzheimer
Persoonlijkheidsstoornissen Borderline-persoonlijkheidsstoornis
Parafiele stoornissen Exhibitionismestoornis
Overige psychische stoornissen Ongespecificeerde psychische stoornis
Andere problemen die een rede voor zorg kunnen zijn Problemen door mishandeling en verwaarlozing van een kind
Comorbiditeit:
Omdat kinderen nog in ontwikkeling zijn, kunnen ze vaker dan volwassenen gelijktijdig verschillende
kenmerken van stoornissen hebben. Door steeds verfijndere classificatiesystemen kunnen stoornissen
‘stapelen’, terwijl het gedrag waarom het gaat hetzelfde is gebleven. Psychische stoornissen komen vaak
tegelijk voor, maar gaan ook samen met lichamelijke klachten. Vooral bij meisjes is dat zo. Onderscheid
daartussen moeten we dan ook loslaten. Psychische stoornissen hebben invloed op het functioneren van ons
immuunsysteem.
2
,Kanttekeningen bij opzet DSM-systeem:
Er wordt onvoldoende rekening gehouden met de ontwikkelingscontext waarin een stoornis ontstaat.
Kenmerken kunnen veranderen naarmate een kind ouder wordt en kunnen anders zijn voor jongens / meisjes.
Classificatiesysteem Zero to Three is speciaal ontwikkeld om het gebrek aan aandacht voor de ontwikkeling van
0 – 3 jaar te compenseren. Ook wordt weinig rekening gehouden met de culturele context, deze heeft namelijk
invloed op de definitie en het voorkomen van psychische stoornissen.
Categoriale en dimensionele benadering:
Categoriaal = wel / niet symptomen voldoende aanwezig.
Dimensionaal = mate van ernst (afhankelijk van ernst symptomen en hoeveelheid).
In NL is de DSM populairder bij psychiaters dan de CBCL (Child Behavior Checklist, dimensionele vragenlijst).
Voordelen CBCL:
Sluit beter aan bij ontwikkelingspsychopathologische ideeën want brengt de door de tijd veranderende
psychische problematiek van kinderen beter in kaart.
Gaat ervan uit dat er geen harde criteria bestaan voor psychische stoornissen. Vragenlijsten vergelijken
met de norm, wat wijkt af?
Er kan informatie uit meerdere bronnen gebruikt worden (hulpverlener, ouders, kind wanneer oud
genoeg)
Nadelen CBCL:
Mondiale verspreiding is veel lager.
Zeldzame stoornissen kunnen minder goed worden opgespoord.
Diagnose:
wanneer een gespecialiseerde hulpverlener op grond van combinatie van gedragskenmerken een stoornis
vaststelt. Classificatie en diagnostiek zijn in de praktijk meestal met elkaar verweven. 3 ‘waarom-vragen’:
1. Waarom heeft het kind deze klachten op dit moment gekregen?
2. Waarom blijven juist deze problemen en klachten bestaan?
3. Wat zegt het over het kind + gezin dat deze problemen zijn ontstaan en blijven bestaan?
Classificatie kan een 1e aanzet geven voor behandeling (bijv. gebruik van algemene kennis over wat werkt bij
ADHD). Diagnose is nodig om toegespitste hulpverlening te geven.
classificatie Diagnostiek
Wat (is er aan de hand?) Hoe (is het zo gekomen?)
Algemene kennis Specifieke kennis
Beschrijvend Verklarend
Betreft groepen Betreft individu
Gedragskenmerken Zijn meerdere niveaus vd persoon & context bij betrokken
Relatief snel te stellen Tijdrovend proces
Geeft enige richting aan hulpverlening Is voorwaardelijk voor (goede) hulpverlening
Diagnostische methoden en instrumenten:
Methoden kunnen in elkaar overlopen.
1. Diagnostisch gesprek: luisteren, vragen stellen en observeren! Juiste houding hulpverlener is cruciaal. Het
diagnostisch en hulpverleningsproces begint met een (intake)gesprek, wordt bijna altijd gevoerd door
psychiater of psycholoog anamnese. Na dit gesprek kan een diagnostisch interview volgen waarin
gestandaardiseerde vragen worden gesteld.
2. Observeren: doelgericht, opzettelijk en systematisch waarnemen. Doet de psychiater/psycholoog tijdens
afnemen interview/vragenlijst. Gebeurd ook in instellingen (extra info, bijv. hoe speelt een kind?).
3. Psychodiagnostiek: wordt gedaan door gespecialiseerde psycholoog, maakt gebruik van vragenlijsten,
testen en beoordelingsschalen. Er worden functietesten (intelligentie bijv.) en zelf-invullijsten (bijv. CBCL)
gebruikt. Soms wordt gebruik gemaakt van projectieve testen (bijv. vlekkentest).
4. Lichamelijk onderzoek: mag alleen door arts. Uitsluiten dat een psychisch probleem eigenlijk een
lichamelijk probleem is. Bij slikken van bijv. Ritalin bij ADHD kan lichamelijk onderzoek nodig zijn om
ongewenste effecten te controleren.
3
, Betrouwbaarheid en validiteit classificatie en diagnostiek:
Betrouwbaarheid: interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (verschillende onderzoekers zijn het met elkaar
eens) en test-hertestbetrouwbaarheid (1 hulpverlener doet 1 uitspraak die gedurende een langere periode
geldig blijkt).
Valide: hiervoor moet goed naar iemands specifieke kenmerken, zijn ontwikkelingsfase en culturele
achtergrond worden gekeken.
Hoe betrouwbaar en valide zijn de indrukken en interpretaties van informanten? Gedrag kan namelijk context
afhankelijk zijn. Bovendien kan gedrag selectief worden waargenomen en verschillend gewaardeerd worden.
Verschillende meningen zijn een belangrijke bron van info. Het gaat erom wat de informanten samen te
vertellen hebben.
Epidemiologie:
Hulpverlener gebruikt bij zijn werk kennis over wat ‘normaal’ en ‘abnormaal’ gedrag is. Deze kennis wordt
verzameld m.b.v. epidemiologisch onderzoek. Volgende 8 vragen komen daarin aan de orde:
1. Hoeveel kinderen hebben stoornis A of probleem B?
2. Hoe kunnen zij worden geïdentificeerd?
3. Komen stoornis A en probleem B net zo veel voor als bijv. 30 jaar geleden?
4. Welke factoren vergroten het risico dat een kind stoornis A of probleem B krijgt?
5. Welke factoren beschermen een kind tegen de kans dat het stoornis A of probleem B ontwikkelt?
6. Hoeveel kinderen hebben professionele hulp nodig?
7. Hoe is het beloop van stoornis A of probleem B van kindertijd tot volwassenheid?
8. Welke factoren zijn van invloed op dit beloop?
Prevalentie: percentage van groep mensen dat een bepaalde stoornis heeft op een bepaald moment in de tijd.
Je hebt prevalentie die het vóórkomen van ziekten en stoornissen in een bepaalde periode meet (bijv.
maandprevalentie), daarnaast bestaat puntprevalentie (vóórkomen van stoornissen op een bepaald moment).
Niet te verwarren met incidentie (aantal nieuwe ziektegevallen in een bepaalde periode)!
3 factoren die de kans vergroten dat er beroep wordt gedaan op hulpverlening:
1. Ernst van de problemen (hoe ernstiger, hoe eerder)
2. Leeftijd kind (hoe ouder hoe eerder)
3. Combinatie kind- en gezinsproblemen
Hoofdstuk 3: theorieën over ontwikkeling
1. Bio-ecologische systeemtheorie: gedrag = wisselwerking tussen kenmerken kind – omgeving.
2. Ontwikkelingsopgaven: ervaringen uit het verleden bepalen hoe iemand zich in het hier en nu gedraagt.
Naarmate je ouder wordt worden gedragsmogelijkheden complexer.
3. Risico- en beschermende factoren: multifactoriële invloed, altijd verschillende factoren die gedrag
beïnvloeden.
4. Ontwikkelingstraject: ieder kind is uniek (uniciteit).
Bio-ecologische systeemtheorie:
Verschillende factoren beïnvloeden gedrag, biologisch – psychologisch – sociaal, dit model kijkt naar de
wisselwerking tussen deze factoren. Het bio-ecologische systeemmodel van Bronfenbrenner verwijst naar het
idee dat je een kind alleen in zijn natuurlijk omgeving goed kunt bestuderen, niet in een testsituatie.
1. Kind + intrapersoonlijke factoren (bijv. temperament) factoren veranderen onder invloed van verschillende systemen + door
verstrijken van tijd.
2. Microsysteem: relaties directe omgeving. Als het ware de motor van de ontwikkeling van het kind. Op later leeftijd is dit een geliefde,
kan veel invloed uitoefenen.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur lindamanders. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €8,60. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.