Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting - Product en ergonomie (1035FOWPOW) €8,49   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting - Product en ergonomie (1035FOWPOW)

 2 vues  0 fois vendu

Dit document bevat alle te kennen termen en hun uitleg (zo veel mogelijk overgenomen vanuit het boek + eventueel aanvullingen) voor het examen ergonomie van de opleiding productontwikkeling.

Aperçu 4 sur 35  pages

  • 13 août 2024
  • 35
  • 2023/2024
  • Resume
Tous les documents sur ce sujet (2)
avatar-seller
louisevimpe
Ergonomie – begrippen
HOOFDSTUK 1

Basisinformatie

Mens: welke gebruikers zijn betrokken bij productergonomie? Welke mensen hebben
interactie met het product in de praktijk? Professionele gebruikers of consumenten? Vaak is
er bij productgebruik meer dan 1 gebruiker (soms tegelijkertijd). Die gebruikers interageren
vanuit verschillende functies met het product.

Product : verschillende soorten: fysieke producten zonder of met gebruikstoepassing,
producten zonder fysieke verschijningsvorm.

Interactie: alle acties die ontstaan wanneer twee of meer objecten een effect hebben op
elkaar. Al datgene wat gebeurt in een relatie tussen mens en product.

Omgeving: de omgeving betreft de externe factoren die invloed kunnen hebben op het
gedrag van de mens, het product of de interactie. De omgeving is de meest variërende en
moeilijkst te voorspellen factor in mens-productinteractie.

Gebruiker: persoon die het product nuttigt en naar wie de ergonomie en het product
ontworpen moeten worden.

Ver wachte gebruiker: personen van wie verwacht wordt dat ze het product zullen
gebruiken.

Doelgroep: verzameling van verwachte gebruikers.

Fysiek product : materiële producten

Artef act : een verplaatsbaar object dat door de mens is vervaardigd. Synoniem voor
product.

Werktuig: synoniem voor product.

Gebruiksgoed: synoniem voor product.

Technische functiever vuller: synoniem voor product.

Nut: mate waarin een product de behoefte van de gebruiker bevredigt. Er moet wel een
interactie plaatsvinden om van ergonomie te kunnen spreken.

Eff ectiviteit : mate waarin een product het tevoren beoogde gebruiksdoel bereikt.

Effi ciëntie: de inspanning die voor een bepaalde interactie nodig is (hoe minder inspanning,
hoe meer efficiëntie)

Comfort: de mate waarin een product comfortabel, leuk een aangenaam is in gebruik
(positieve productbeleving) en schade aan de gezondheid vermijdt. Afwezigheid van
discomfort.

,Veiligheid: de mate waarin het product veilig is voor gebruikers (geen schade berokkenen).

Het optimum of één optimum: een goed ergonomisch product is ontworpen met een
combinatie van die 5 voorwaarden (nut, effectiviteit, efficiëntie, comfort, veiligheid). Er is niet
één goede oplossing.

Kwaliteit : de mate van superioriteit van een product of dienst.

Kwantiteit : de meetbare hoeveelheid van iets.

Sensorische ergonomie: ergonomie die zich bezighoudt met waarnemen en de werking van
de zintuigen. (zien, horen, voelen).

Cognitieve ergonomie: ergonomie die zich bezighoudt met begrijpen, onthouden en
beslissen. (functies die zich in de hersenen afspelen)

Fysieke ergonomie: ergonomie die zich bezighoudt met lichamelijke (fysieke) aspecten en
reacties van de mens. (lichaamsafmetingen, bewegingen, krachten, …)



Ergonomische modellen

Categorisering van producten: producten worden ingedeeld op basis van hun afstand tot
de gebruikers. (infrastructuur (nog grotere schaal van wegen, dorpen, …) ; kapitaalgoed
(grotere producten met grotere afstand tot mens); gebruiksgoed (direct in contact met
gebruiker); verbruiksgoed (eenmalig gebruik)).

Theorie van levende systemen: materie, energie en informatie MOETEN door het systeem
stromen in het belang van het voortleven van het systeem.

Materie, energie, informatie: dit zijn de drie elementen die als invoer en als uitvoer gezien
worden in het systeem van het levend model.

Invoer, door voer, bewerking en opslag, uitvoer : dit is de logica achter het levend systeem.
Materie, energie en informatie komen het systeem binnen (INVOER) en worden door het
systeem verwerkt (DOORVOER, BEWERKING en OPSLAG). Vervolgens worden ze weer
uitgescheiden (UITVOER). Denk aan de vergelijking met eten -> verteren -> stoelgang.

Waarneming-reactiespiraal: een actie is een reactie naar aanleiding van waarnemen en
beslissen. Waarnemen -> sensorische ergonomie, verwerken -> cognitieve ergonomie,
reageren -> fysieke ergonomie.

Mens-product-interactiemodel: symmetrisch model dat de relatie en interactie tussen
mens en product in een bepaalde omgeving weergeeft. (invoer, doorvoer, uitvoer). De
uitvoer van de ene cyclus triggert de invoer van de andere.

Arbeidsergonomie: ergonomie voor producten die gebruikt zullen worden in een
arbeidsomgeving. Deze producten hebben sowieso een nut (anders zouden ze niet
gemaakt/gebruikt worden) en moeten voldoen aan vele vooropgestelde eisen.

,Productergonomie: beoogt de menswetenschappelijke kennis en methoden in te brengen
en technisch te integreren in het ontwerpproces van gebruiksgoederen, opdat nut,
effectiviteit, efficiëntie, comfort en veiligheid van die gebruiksgoederen worden
geoptimaliseerd voor de geoogde groepen van gebruikers.

Product- en systeemergonomie: producten maken soms deel uit van een systeem (een
groter geheel van interacties waarbij het product een schakel vormt in de totale interactie).

Consumentenergonomie: ergonomie voor producten die gebruikt zullen worden door
gewone consumenten. Het gaat over een zeer brede groep van gebruikers, het nut staat
niet op voorhand vast maar moet bepaald worden en er zijn geen specifieke normen
waaraan voldaan moet worden.

HOOFDSTUK 2

Statistiek

Ergonomie: als je dat nu nog niet weet… (zie boven)

Variatie in menselijke kenmerken: alle mensen verschillen op veel verschillende vlakken.
Productontwerpers moeten hun producten afstemmen op een groep mensen waarbinnen
zich variaties voordoen. Deze variaties in kenmerken zijn in meeste gevallen normaal
verdeeld.

Beïnvloeding door genetische aanleg, voeding, ziekte, medicatie, training: verschillende
factoren zoals de voorop opgelijste dragen bij aan die variatie in menselijke kenmerken en
maten.

Populatie: een verzameling voorwerpen of individuen waaruit men een steekproef trekt.

Variabele: een variabele is het kenmerk of de eigenschap die onderzocht wordt en die
verschillende waarden kan aannemen bij verschillende individuen.

Waarde, klasse: een klasse is een verzameling van waarden binnen bepaalde grenzen.

Normaalverdeling of Gauss-verdeling: een symmetrische verdeling (rond het midden) van
kenmerken waarbij de kans op een bepaalde waarde groot is in het midden van de
verdeling, en kleiner wordt naarmate je verder van het midden van de verdeling weg gaat.

Galton bord: opstelling waarbij balletjes naar beneden vallen en een reeks aan
hindernissen passeren waarbij ze naar rechts of naar links kunnen afwijken. Dit experiment
toont het voorkomen van de normale verdeling aan.

Symmetrische cur ve, asymmetrische cur ve: de normaalverdeling is een symmetrische
curve. Meeste menselijke kenmerken zijn symmetrisch verdeeld. Het gemiddelde, de modus
en de mediaan vallen dan samen. Soms zijn er asymmetrische verdelingen waarbij het
gemiddelde, de modus en de mediaan niet samenvallen. Het gemiddelde ligt dan niet in het
midden van de verdeling.

, Buigpunt : dit is het punt in de normaalverdeling waar de curve overgaat van bol naar hol.
De afstand van het gemiddelde tot het buigpunt is gelijk aan de standaardafwijking. Deze
oppervlakte bedraagt 34.1% van de hele oppervlakte onder de curve. Dit wil zeggen dat de
oppervlakte van buigpunt tot buigpunt 68% van de gehele oppervlakte bedraagt.

Gemiddelde (X): het gemiddelde is de som van alle waarden gedeeld door het aantal
waarnemingen. Het gemiddelde geeft aan waar de top van de normaalverdeling zich
bevindt.

Modus: de waarde die het vaakst voorkomt.

Mediaan: het midden van de verdeling of gegevensverzameling.

Standaardaf wijking of standaarddeviatie: is een maat voor de spreiding van elke
frequentieverdeling. De standaardafwijking is het gemiddelde van de afwijkingen van het
gemiddelde.

Percentiel: een verticaal kolommetje met een oppervlak van 1/100 ste deel van het totale
oppervlak onder de curve. Een percentiel is de waarde van een variabele waaronder een
bepaald percentage van de waarnemingen valt. Het percentiel wordt altijd gerekend vanaf
de kleinste kant van de normaalverdeling.

Z-waarde: is nodig om een percentiel te berekenen. Elk percentiel heeft een bijhorende z-
waarde. Ze kunnen zowel positief als negatief zijn, afhankelijk van aan welke kant van het
gemiddelde het bijhorende percentiel zich bevindt.

Vijf tigste percentiel of P50: komt overeen met het gemiddelde. Is het uitgangspunt om de
waarde van een percentiel te berekenen. Het 50 ste percentiel valt samen met het midden
van de normaalverdeling.

Percentage eenzijdig opper vlak: is het percentage oppervlak tussen een percentiel en P50
(het gemiddelde of het midden van de normaalverdeling). (Voor P10 geldt bijvoorbeeld een
eenzijdig oppervlak van 40%)

Hoge percentielen, lage percentielen: Hoge percentielen zijn percentielen groter dan P50,
terwijl lage percentielen kleiner zijn dan P50.

Berekening van percentielen groter en kleiner dan P50: bij een percentiel groter dan P50
wordt de standaardafwijking vermenigvuldigd met de z-waarde en opgeteld bij het
gemiddelde. Voor percentielen kleiner dan P50 wordt de standaardafwijking
vermenigvuldigd met de z-waarde en afgetrokken van het gemiddelde.

Kledingtoeslag en toeslag voor schoeisel : wanneer een percentiel berekend wordt, moet
niet alleen rekening gehouden worden met het gemiddelde en de standaardafwijking, maar
ook met de extra dimensies die schoenen (ca. 3cm) en kleding (5-7.5cm) toevoegen aan
deze waarden.

Wet van verminderde meeropbrengst : het aantal mensen dat baat bij een verandering in
waarde van een variabele, neemt af naarmate men verder van het gemiddelde gaat. Dit

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur louisevimpe. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €8,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

67096 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€8,49
  • (0)
  Ajouter