Samenvatting Jeugdcriminologie (Achtergronden van jeugdcriminaliteit)
Tout pour ce livre (11)
École, étude et sujet
Universiteit Utrecht (UU)
Pedagogische Wetenschappen
Jeugdcriminaliteit
Tous les documents sur ce sujet (10)
Vendeur
S'abonner
LikaBrinkman
Avis reçus
Aperçu du contenu
H1 – Jeugdcriminaliteit: wetenschap, media en politiek
De aandacht voor overlast en criminaliteit van jongeren is de laatste decennia sterk toegenomen. Overal neemt
jeugdcriminaliteit af maar toch lijkt het alsof het de verkeerde kant opgaat met de jeugd. Net zoals in Nederland
komt dat o.a. omdat de houding t.o.v. jeugdcriminaliteit vanuit de overheid is veranderd, i.p.v. ‘gedogen’ wordt er
nu aan ‘bestrijding’ gedaan. Er is een grote discrepantie tussen de mediaberichtgeving over jeugdcriminaliteit en
de exacte cijfers over jeugdcriminaliteit. Het wordt steeds minder, maar de mediaberichtgeving wordt niet steeds
minder. Daarnaast wordt er nauwelijks vermeld dat criminaliteit in het algemeen flink afneemt. Daarnaast heeft de
media voornamelijk aandacht voor grote misdaden, waardoor het lijkt alsof dit heel erg vaak gebeurt, en is de
associatie tussen Marokkaanse jeugd een ‘straatterreur’ ook voortgezet in de mediaberichtgeving.
Er zijn verschillende soorten manieren om de ontwikkeling van jeugdcriminaliteit bij te houden: politiecijfers,
zelfrapportages en slachtofferenquêtes.
Zoals alle sociale wetenschappen kent ook de criminologie meerdere paradigma’s, die gelijktijdig naast elkaar
bestaan.
- Na WO2: vanuit de VS kwamen er meerdere theorieën over (jeugd)criminaliteit, waarbij criminaliteit
meestal werd gezien als een gevolg van een verstoord aanpassingsproces aan de heersende waarden
en cultuur.
- 1960/1970: de kritische/radicale criminologie ontstond die tegen de traditionele etiologische benadering
van criminaliteit waren. Onderzoek steunde op justitiële gegevens, wat een vertekend beeld zou geven.
- 1980: kritiek ontstond op het beschermingsmodel, zij vonden de meeste interventies verspilde moeite.
- 1990: meer kritiek op de werking van politie en justitie, die onvoldoende de veiligheid van de burgers
zouden waarborgen. Media-aandacht groeide, ook groeide de politiegegevens van jeugdcriminaliteit,
waardoor het figuur van de ‘ernstige jeugddelinquent’ werd geboren.
- Er werd steeds meer aandacht gefocust op het identificeren van verschillende risicofactoren om
(jeugd)criminaliteit te voorkomen.
Een algemene kritiek op de eerdere, ‘klassieke’ ontwikkelingsbenaderingen, betreft hun gebrek aan oog voor de
omgeving waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt. De historische context, het tijdperk waarin jongeren leen, voor-
of tegenspoed, rampen, oorlogen, economische crises: de afgelopen decennia is veel meer besef ontstaan van
de betekenis van dergelijke kwesties op macroniveau voor de ontwikkeling van kinderen en adolescenten.
Daarnaast hebben deze factoren ook invloed op de andere systemen binnen de omgeving van de adolescent,
zoals school, gezin, vriendenkring, etc. Daarnaast is er meer aandacht gekomen voor het feit dat er vaak
meerdere risicofactoren in het spel zijn voor het echt fout gaat.
De jeugdcriminologie kan niet meer om de maturity gap heen, evenals dat onderzoek heeft ondervonden dat de
adolescentie een specifieke ontwikkelingsfase is. Hoe meer inzicht hier in is, hoe sterker overtuigd men zal zijn
van de noodzaak van een aparte jeugdcriminologie en ook een apart jeugdstrafrecht. Daarnaast is het ook van
belang dat de wetenschappelijke bestudering van de jeugdcriminaliteit zich richt op een helder strafrechtelijk
gedefinieerd onderzoeksobject. Het is van belang dat jeugdcriminologie eraan bijdraagt dat verdergaande
criminalisering van gedrag, dacht zich slechts onderscheidt doordat het bij sommigen ergernis en angst oproept,
wordt voorkomen.
,H2 – Een historisch perspectief op jeugdcriminaliteit
Als we de figuur van de moderne jeugddelinquent vanuit historisch perspectief bekijken, dan vallen meteen twee
grote verschuivingen op:
- Vroeger werd hinderlijk, onaangepast gedrag, en echten veel minder gecriminaliseerd. Geweld hoorde
er bij. Ook de staat hield zich op een afstand van deze ‘criminaliteit’.
- Tot begin twintigste eeuw werd de minderjarige die een ernstig misdrijf had gepleegd nog vervolgd voor
een gewone rechtbank. Hierna veranderde dit enorm: opvoeding i.p.v. straf werd de leus in de Westerse
wereld.
19e eeuw
In deze eeuw is er in de westerse wereld een sterke toename van zorg en bemoeienis met het kind
waarneembaar, enerzijds ingegeven door Verlichte ideeën over de vormbaarheid en opvoedbaarheid van
kinderen, anderzijds ingegeven door romantische ideeën over het typisch kinderlijke en de kwetsbaarheid van
kinderen.
Sociale enquêtes en criminele statistieken
In deze eeuw werden er officiële enquêtes afgenomen om zo statistieken over de bevolking te verzamelen. Het
was niet ongewoon als jonge kinderen werkdagen van meer dan 12 uur maakte. De burgerij maakte zich zorgen
hierom. Vanaf 1880 komen de eerst wetten op kinderarbeid tot stand. Deze enquêtes hadden als gevolg dat
jeugdcriminaliteit als maatschappelijk probleem werd aangewezen. Hierdoor ontstond ook aparte justitiële en
sociaal politieke aandacht voor dit probleem.
Jeugdgevangenissen
Begin 19e eeuw werden de eerste jeugdgevangenissen geopend omdat men het niet vond kunnen dat jongeren
bij het echte uitschot van de maatschappij moesten verblijven. Door deze jeugdgevangenissen konden opgelegde
straffen ook effectief en specifiek gericht op deze doelgroep uitgevoerd worden.
Van platteland naar grote stad
De geregistreerde criminaliteit onder minderjarigen bleek in de eerste helft van de 19e eeuw een kenmerkend
ruraal karakter te hebben. In de tweede helft van de 19e eeuw volgde echter een beweging richting stedelijke
vermogenscriminaliteit.
Rondzwervende jeugd
Een van de kenmerkende aandachtspunten en bronnen van toenemende ergernis betrof de kinderen die in de
grote steden vaak in groepen op straat rondzwierven. Met name rond deze groep kinderen ontstond de theorie
van het verwaarloosde kind, dat, niet zozeer vanwege erfelijke factoren of psychische gebreken, maar primair
vanwege een fundamenteel gebrek aan pedagogische zorg in het gezin, als potentiële crimineel werd
beschouwd. In het verloop hiervan werden ook speciale tehuizen opgericht voor kinderen waarmee de ouders
geen raad wisten.
Ontstaan criminologie
Het ontstaan van de nieuwe sociale wetenschappen, waaronder criminologie, droeg ook bij aan de veranderde
houding en aanpak t.o.v. deze kinderen.
Eerste helft 20e eeuw
De wetgeving aan het begin van de 20e eeuw richtte zich sterk op preventie, ter bescherming van de
maatschappij en om de jongere op het rechte pad te brengen.
In Nederland werd weliswaar de reactie op criminaliteit van minderjarigen onderscheiden van de reactie op
criminaliteit van volwassenen, maar deze reactie bleef wel onderdeel van het strafecht en in het kader van
Wetboek van Strafrecht. In België impliceerde wet op de kinderbescherming echter dat het gehele strafrechtelijk
kader welbewust werd losgelaten, inclusief de klassieke rechts beschermende principes van het strafrecht, met
name legaliteit en proportionaliteit. Het uitgangspunt was dat delicten slechts een symptoom van een
achterliggende pedagogische problematiek werden opgevat en de jongere ‘slechts’ heropvoeding behoefde. Dit
alles leidde er enerzijds toe dat in de 20e eeuw in België, veel sterker dan in andere landen, het fenomeen
‘jeugdcriminaliteit’ verscholen zat in allerlei andere categorieën. Anderzijds had dit ook als gevolg dat het begrip
jeugdcriminaliteit in België ruimer was geworden dan de ‘jongeren die misdrijven plegen’ en dus onvermijdelijk
ook vele jongeren insloot die geen misdrijven hadden gepleegd.
Weglopen
Na de eeuwwisseling werd weglopen steeds moeilijker en ook steeds meer beladen. Dit kwam onder andere door
het verbod op kinderarbeid. Jonge kinderen die van huis wegliepen ondervonden steeds meer problemen met het
vinden van een baantje in de fabrieken en werkplaatsen in de stad. Daarnaast speelde de leerplicht ook een
belangrijker rol. Weglopen verloor zijn ‘onschuld’, het werd meer een uitdrukking van maatschappelijk falen, van
het kind en het gezin. De posities van jonge vrouwen wijzigden ook sterk in deze periode. Hun toegenomen
deelname aan loonarbeid en de versterkte zoektocht naar werk in de stedelijke kernen bracht een grotere
zelfstandigheid en ongebondenheid met zich mee ten aanzien van het thuismilieu. Deze situatie verhoogde de
kans op conflicten tussen ouders en dochters, wat de toename van klachten bij de kinderrechter kan verklaren.
Na 1945
Er is een opvallende, dubbele discrepantie op historisch gebied tussen Nederland en België. Enerzijds is het
opvallend dat in Nederland sinds 1960 systematisch cijfers zijn bijgehouden van het aantal jeugdige verdachten,
in België zijn dergelijke gedetailleerde politiestatistieken echter niet bijgehouden. Dankzij de werkzaamheden van
het CBS en het WODC beschikt Nederland over een enorme hoeveelheid data. Het percentage van de jeugd dat
,in aanraking is gekomen met de politie is tussen 1960 en 2000 flink toegenomen. Uit de Belgische
jeugdparketstatistieken kan een gelijkaardige stijging in de aangemelde zak sinds 1960 opgetekend worden.
Maatschappelijke verwildering
Het eerste wat opvalt in de cijfers van Nederland en België is dat er na WO2 in beide landen meteen nieuwe
categorieën erbij kwamen: de categorie van de collaborateurs of incivieken en hun kinderen, en kinderen en
ouders die door allerlei oorlogsellende waren getroffen. Met name het probleem van de eenoudergezinnen en de
pedagogische tekorten die dat zou oproepen kregen veel aandacht. Daarbij kwam ook al snel een derde groep,
de ‘maatschappelijk verwilderde jeugd’. Sommigen constateerde een verzwaring van de feiten en asociale
neigingen onder jeugd als gevolg van de oorlogservaring. De naoorlogse jeugd zou te kampen hebben met een
gebrek aan discipline. Vooral de vrijetijdsbesteding van jongeren werd kritisch beschouwd. Die worden soms
opgevat als de oorzaak van alle kwaad waar jongeren bij betrokken waren.
Zedelijkheid
Er werd een stijgend aantal minderjarige moeders gesignaleerd en een toenemend aantal meisjes die op zeer
jonge leeftijd met de politie in aanraking kwamen vanwege onzedelijk gedrag. De veronderstelling was dat
meisjes sinds de oorlog seksueel actiever waren. Dit werd soms in verband gebracht met een vroeger intredende
puberteit.
Weglopen
Na de oorlog ontstond er een heel nieuw soort zwerven, het ging niet meer om 19e-eeuwse landloperij, of om het
massale van huis weglopen uit de jaren van de grote economische depressie. Het betrof een nieuw fenomeen: op
avontuur gaan. Met name steden als Parijs waren erg populair. De nota jeugdbeleid (1969) pleitte daarom ook
voor acceptatie van de subcultuur van de jeugd en voor adequate jongerenvoorzieningen, waar adolescenten die
zich aangetrokken voelden tot weglopen een begripvol aansprekingspunt zouden kunnen vinden.
Vanaf 1970
Het lijkt er op dat er vanaf eind jaren 60 sprake zou zijn geweest van een sterk toegenomen tolerante en weinig
stevig corrigerende, bestraffende houding. Echter steeg de geregistreerde vermogenscriminaliteit onder jongeren
in Nederland tot midden jaren 80. De specifieke vormen van vermogenscriminaliteit die op de voorgrand traden
verwezen echter duidelijk naar de veranderende maatschappelijke context. De opkomst van de
consumptiemaatschappij komt hier duidelijk in terug.
In de VS ontstond na WO2 een sterke overbelasting van het gevangeniswezen. Daarmee nam de druk toe om
alternatieven voor detentie te vinden. Geïnspireerd door de strain-theorie en de labelling-theorie ontstond een
bonte tegenbeweging, samengevat onder de ‘vier D’s’: decriminalisering, de-institutionalisering, due process en
diversie. Een tweede inspiratiebron vormde de introductie van de taakstraf voor volwassenen. Vooral status
offenders en lichte first offenders werden doorverwezen naar diversieprojecten, verdachten van serieuze
misdrijven werden nog steeds met gangbare sancties afgehandeld. Er was sprake van netwidening: gedrag dat
voorheen niet werd gesanctioneerd of werd afgedaan met een waarschuwing, werd nu afgedaan met een
alternatieve sanctie.
, H3 – Ontwikkeling in jeugdcriminaliteit in het begin van de 21e eeuw
De WODC en CBS rapporteren in samenwerking periodiek over de ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit in de
zogenoemde Monitor Jeugdcriminaliteit (MJC). De ontwikkelingen worden gemeten op basis van zelfrapportage
van daderschap, verdachten van een misdrijf volgens de politie en strafrechtelijke daders waarbij het OM of de
rechter een jongere schuldig heeft bevonden.
Onder minderjarigen en jongvolwassenen bevinden zich naar verhouding meer verdachten en strafrechtelijke
daders dan in oudere leeftijdsgroepen. Er is bekend dat het aantal jeugdigen dat wegens het plegen van een
delict met de politie in aanraking komt vanaf het 12e jaar toeneemt, een piek bereikt rond het 18e-20ste levensjaar
en daarna afneemt.
Er zijn diverse redenen waarom we meerdere bronnen gebruiken om de ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit in
kaart te brengen. Ten eerste omdat iedere bron slechts een deel van de criminaliteit en verdachten/daders in
beeld brengt. Ten tweede bieden meerdere bronnen de mogelijkheid overeenkomsten en verschillen te
onderzoeken om op die manier betere duiding te kunnen geven aan de ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit.
Geweldpleging en vermogensdelicten zijn delicten die het vaakst worden gepleegd onder 12- tot 18-jarigen.
Het aantal aanhoudingen neemt sinds 2006 af. De meeste aanhoudingen worden gedaan bij de leeftijdsgroep 18-
23 jaar. De dalingen in jeugdcriminaliteit is zowel te zien in de aantallen jeugdige verdachten, de delicten die ze
plegen als in de aantallen jeugdigen die worden gestraft. Ook zelfrapportage van daderschap laat een
voorzichtige afname zien van 2005 op 2010.
Over het waarom de (jeugd)criminaliteit in de afgelopen jaren een daling laat zien is discussie. Studies vinden
aanwijzingen dat meerdere ontwikkelingen een rol kunnen hebben gespeeld in de dalende cijfers.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur LikaBrinkman. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.