Samenvatting landelijke kennisbasistoets Taal 23-24
Basiskennis taalonderwijs
Tout pour ce livre (56)
École, étude et sujet
Hogeschool van Amsterdam (HvA)
Inconnu
Nederlands (3000LKTN18)
Tous les documents sur ce sujet (11)
24
revues
Par: djenalin • 6 mois de cela
Par: evycornelissenx • 1 année de cela
Par: laurabobbe64 • 1 année de cela
Par: indiesteneker • 1 année de cela
Par: salihabensalah • 1 année de cela
Par: Rozalie • 2 année de cela
Par: sutt0002 • 2 année de cela
Afficher plus de commentaires
Vendeur
S'abonner
DvanZolen
Avis reçus
Aperçu du contenu
Oefentoets kennisbasis Nederlands (65 vragen)
Vragen over alle tien domeinen
Antwoorden vanaf pagina 12
1. ‘De ontwikkeling van de geletterdheid in de groepen 1 tot en met 3 van de basisschool.’ Welk
begrip past bij deze omschrijving?
A. Ontluikende geletterdheid
B. Beginnende geletterdheid
C. Gevorderde geletterdheid
2. ‘De taalfunctie waarbij de spreker met taal zijn handelen ordent en plannen aankondigt.’
Welk begrip past bij deze omschrijving?
A. Zelfhandhaving
B. Zelfsturing
C. Sturing van anderen
D. Structurering van het gesprek
3. Welke omschrijving past bij het begrip projecteren?
A. een functie van de taal waarbij de spreker verslag doet van iets wat in de werkelijkheid
voorkomt.
B. een functie van de taal waarbij de spreker het weergeven van een gebeurtenis bewerkt door
een extra denkstap in te bouwen, bijvoorbeeld door chronologisch te ordenen, conclusies te
trekken of relaties te leggen tussen oorzaak en gevolg.
C. een functie van taal waarbij de spreker zich probeert te verplaatsen in de gedachten en
gevoelens van een ander of van anderen.
4. Rapporteren, redeneren en projecteren zijn vallen onder de (1) functie.
Welk woord hoort er bij (1)?
A. Communicatieve of sociale taalfunctie
B. Conceptualiserende of cognitieve functie
C. Expressieve functie
5. Syntactisch niveau van taal heeft betrekking op de betekenis van woorden en
betekenisrelaties tussen woorden.
A. Juist
B. Onjuist
6. De woorden ‘moed’ en ‘moet’ hebben betrekking op het (1) niveau van taal.
Welk woord hoort er bij (1)
A. Morfologisch niveau
B. Fonologisch niveau
C. Pragmatisch niveau
D. Orthografisch niveau
7. De zin Ik vermoed dat hij liegt bevat zelf weer de zin Hij liegt. Welk begrip past hierbij?
1
, A. Antoniem
B. Recursief systeem
C. Homograaf
D. Semantiek
8. ‘Theorie over het ontstaan van taal, waarbij men ervan uitgaat dat kinderen de taal niet
simpelweg imiteren, maar zelf over een aangeboren taalvermogen beschikken waarmee ze
op een creatieve wijze zinnen kunnen bouwen.’
Welke theorie wordt hier omschreven?
A. Creatieve constructietheorie of mentalisme
B. Interactionele benadering
9. Jan wil iets uitleggen of verduidelijken. Wat is het spreekdoel?
A. Informeren
B. Instrueren
C. Amuseren
D. Overtuigen
10. Jan wil een bepaalde handeling uitvoeren. Hij luistert vanuit specifieke vragen. Welke
luisterstrategie moet hij gebruiken?
A. Globaal luisteren
B. Intensief luisteren
C. Gericht luisteren
D. Kritisch luisteren
11. Welke omschrijving hoort bij het begrip Vroeglinguale fase
A. De periode in de taalontwikkeling die loopt van 1 tot 2,5 jaar en bestaat uit de fasen van de
eenwoordzin, tweewoordzin en de meerwoordzin.
B. De periode in de taalontwikkeling voordat het kind zijn eerste woordjes spreekt, ook wel de
voortalige periode genoemd. Deze periode loopt vanaf de geboorte tot aan ongeveer het
eerste levensjaar en omvat de fasen huilen, vocaliseren, vocaal spel en brabbelen.
C. De periode in de taalontwikkeling die loopt van 5 tot en met 9 à 10 jaar. Alle processen die in
de vorige fase zijn begonnen, worden nu verder uitgebouwd. Aan het eind van deze periode
beheerst een kind de taal op dezelfde wijze als een volwassene. Er is alleen verschil in de
grootte van de woordenschat.
D. Verzamelnaam voor de verschillende soorten mondelinge teksten of gesprekken, zoals een
kringgesprek, een interview of een uitleg.
12. Welk begrip past bij een kind die ‘Englisch’ schrijft i.p.v. ‘English?’
A. Recursief systeem
B. Mentaal lexicon
C. Homofoon
D. Interferentiefout
2
, 13. Dit is een voorbeeld van:
A. Labelen
B. Categoriseren
C. Netwerkopbouw
14. Jan leert zijn tweede taal na zijn eerste taal. Hij leert de tweede taal met de kennis van zijn
eerste taal. Welk begrip past hierbij?
A. Simultane tweetaligheid
B. Successieve tweetaligheid
15. Welke omschrijving past bij het mentaal lexicon?
A. het woordgeheugen; het maakt deel uit van het langetermijngeheugen, waarin informatie
permanent ligt opgeslagen.
B. Het abstracte taalgebruik, zowel in geschreven als in gesproken vorm dat je nodig hebt om
op school nieuwe informatie te leren. Hieronder valt schooltaal, vaktaal, instructietaal en
abstract taalgebruik.
C. verzamelnaam voor de verschillende soorten mondelinge teksten of gesprekken, zoals een
kringgesprek, een interview of een uitleg.
D. Fouten die voortkomen uit de verschillen tussen een eerste en tweede taal.
16. De woorden ‘oorzaak’ en ‘functie’ zijn voorbeelden van:
A. Functiewoorden
B. Schooltaalwoorden
C. Signaalwoorden
D. Vaktaalwoorden
17. Welke zin past bij het begrip ‘vaktaalwoorden’?
A. Woorden die informatie geven over de relaties in een tekst.
B. Het taalgebruik voor de dagelijkse omgang in tegenstelling tot CAT. Hieronder valt alledaags
taalgebruik, thuistaal en omgangstaal.
C. Abstracte begrippen die de leerlingen moeten kennen om het onderwijs te kunnen volgen.
D. Kinderen leren op school veel vakinhoudelijke begrippen die ze niet in het gewone
taalverkeer tegenkomen.
3
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur DvanZolen. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.