Quelques exemples de cette série de questions pratiques
1.
Uit welke 2 componenten bestaat het diagnostisch proces?
Réponse: 1. Diagnostisch onderzoek (het verkrijgen van info die nodig is om de klachten en symptomen van een individu te begrijpen).
2. Stellen van diagnose: formuleren van een samenvattende conclusie.
2.
Waardoor wijkt de psychiatrie in de kinder- en jeugdpsychiatrie enigszins af van diagnostiek in de volwassenpsychiatrie?
Réponse: 1. Andere informatiebronnen nodig (leerkracht, ouders)
2. De ontwikkelingsfase van kinderen of jeugdigen specifieke eisen stelt aan het diagnostisch onderzoek
3. Een kind of jeugdige neemt zelden zelf het initiatief tot het zoeken van hulp
3.
Wat zijn de vier belangrijkste informatie bronnen om een goed beeld van de problematiek van een kind te krijgen?
Doormiddel van welke 3 gegevens kunnen diagnoses in de kinder- en jeugdpsychiatrie vastgesteld worden?
Réponse: 1. Ongestructureerde klinische methoden (gesprek)
2. Gestructureerde methoden (vragenlijst)
3. Gestandaardiseerde test of onderzoeken (psychologische test)
5.
Uit welke 5 componenten bestaat het psychiatrisch diagnostisch onderzoek van kinderen en jeugdigen?
Réponse: 1. Informatie van ouders
2. Informatie van de leerkracht
3. Informatie van het kind of de jeugdige:
0.1 Onderzoek naar de cognitieve functies en het sociaal-emotioneel functioneren
0.2 Lichamelijk en technisch onderzoek
0.3 Het gesprek met het kind of de jeugdige
Welke aspecten komen aan de orde tijdens de intake?
Réponse: 1. aanleiding zoeken hul
2. schatten aard en ernst problematiek
3. hoe accuut is het
4. Effect van problemen op omgeving
5. reactie van omgeving op probleemgedrag
6. nagaan beloop van de problemen in tijd
7. aanwezigheid van eventuele oorzakelijke, luxerende of in stand houdende factoren
8. wat is er al gedaan
9. eerdere hv
10. wat zijn de verwachtingen
11. inwinnen info eerdere hv of leerkrachten
12. uitleg geven over volgende gesprek/onderzoek
8.
Wat zijn nadelen van vragenlijsten?
Réponse: 1. Je kunt niet doorvragen
2. Wat niet in de lijst staat komt ook niet aan de orde
Welke testen vallen onder de Achenbach System of Empirically Based Assessment (ASEBA):
Réponse: 1. Child behavior checklist (CBCL)
2. Teacher\'s Report Form (TRF).
3. Youth Self-Report (YSR)
4. Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ)
De ASEBA lijsten brengen de vaardigheden van een kind of jeugdige in kaart en bevatten daarnaast vragen over emotionele en gedragsproblemen.
Aperçu du contenu
ADHD: Macht en Misverstanden
Hoofdstuk 1: Inleiding
Met dit boek beoogt Laura Batstra een bijdrage te leveren aan een mind switch over het denken van
ADHD. Daarnaast hoopt ze dat het kan zorgen voor een broodnodige ommekeer die met de transitie
van Jeugdzorg naar gemeenten in 2015 door de overheid in gang is gezet: van sleutelen aan het kind
naar sleutel aan onze maatschappij en onszelf.
Hoofdstuk 2: Misverstanden over ADHD
ADHD staat voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder, oftewel aandachtstekortstoornis met
hyperactiviteit.
Misverstand 1: Je wordt geboren met ADHD
Om aan de criteria voor ADHD te voldoen, moet er sprake zijn van gedragingen die een baby
onmogelijk kan vertonen. De omgeving waarin een kind opgroeit, beïnvloedt in grote mate zijn
ontwikkeling en zijn brein.
In voorlichtingsmateriaal wordt ADHD vaak omschreven als een zeer erfelijke stoornis. Opmerkelijk
is dat deze websites alleen de uitkomsten van gezins-, tweeling- en adoptiestudies noemen. Een
beperking hiervan is dat ze de invloed van genen en omgeving niet van elkaar kunnen scheiden.
Moleculaire genetische studies kunnen dat wel, en uit deze onderzoeken blijkt dat de onderzochte
genen die bij ADHD betrokken lijken te zijn, samen minder dan 10% van het gedrag verklaren.
In gezinsstudies is het vrijwel onmogelijk om het effect van erfelijke factoren te onderscheiden van het
effect van omgevingsfactoren.
Kortom gezinsstudies, tweelingstudies en adoptiestudies hebben als beperking dat ze de invloed van
genen niet voldoende kunnen onderscheiden van omgevingsinvloeden. Moleculaire studies
daarentegen kunnen dat wel, en komen tot veel lagere erfelijkheidsschattingen. In studieboeken wordt
vaak geconcludeerd over de erfelijkheid van ADHD waarbij de moleculaire studies niet aangehaald
worden. Dit leidt tot wijdverbreide overschatting van de rol van erfelijkheid bij ADHD. Met als
mogelijk nadeel dat volwassenen hun eigen invloed op het gedrag onderschatten.
Misverstand 2: ADHD is het gevolg van een tekort aan een stofje in de hersenen
Ritalin zou ADHD-klachten verminderen, doordat het tekort aan de neurotransmitter dopamine in de
hersenen wordt aangevuld. Als een kind beter op gaat letten na het slikken van Ritalin, bewijst dat
absoluut niet dat het kind ADHD of een tekort aan dopamine heeft. ADHD is geen tekort aan
dopamine in het brein!
Misverstand 3: De hersenen van kinderen met ADHD zien er anders uit
1
,Bij kinderen met ADHD zijn afwijkingen gevonden in de wijze waarop in de hersenen informatie
wordt verwerkt, speciale gebieden zouden kleiner zijn als normaal. Dit wordt in bijna alle educatieve
kinderboeken geconcludeerd. Dit is een groot misverstand. Het idee dat er voor stoornissen als ADHD
of depressie ooit 1 oorzaak gevonden wordt op het gebied van hersenkenmerken of hersenfuncties is te
simplistisch. Groepsverschillen worden vaak ten onrechte gepresenteerd alsof ze zouden gelden voor
ieder individu met de classificatie ADHD. Groepsgemiddelen zeggen echter nauwelijks iets over
ADHD.
De globus pallidus is een gedeelte van de hersenen dat vaak in verband wordt gebracht met ADHD.
Het verschil tussen gemiddelden bleek in onderzoek voor jongens (voor meisjes niet) statistisch
significant.
Kortom, de meeste kinderen met ADHD-gedrag hebben ‘geen kleiner’ brein ten opzichte van
kinderen, en er zijn een heleboel kinderen met relatief kleine hersenen of hersendelen die geen
ADHD-gedrag vertonen. Noch van kleinere hersenen, noch van andere biologische of neurologische
hersenkenmerken is ooit aangetoond dat alle ADHD’ers het kenmerk wel hebben en alle niet-
ADHD’ers niet. Er is dus geen enkele reden om te beweren dat de hersenen van ADHD’ers er op een
bepaalde manier uitzien of werken.
Misverstand 4: ADHD veroorzaakt hyperactiviteit, impulsiviteit en concentratieproblemen
Dat ADHD een hersenafwijking is die het ongewenste gedrag veroorzaakt en daarmee ook verklaart,
is een wijdverbreide denkfout. ADHD resulteert niet in eigenschappen maar is een term voor
eigenschappen (zoals hyperactiviteit). ADHD kan niet een excuus zijn voor onaangepast gedrag, soms
is het wel een verklaring. Maar ADHD is geen verklaring, het is alleen maar een benaming van
ongeconcentreerd en hyperactief gedrag. Psychiatrische labels beschrijven een probleem en hebben
meestal geen aantoonbare lichamelijke oorzaak: zoals eerder opgemerkt worden er op groepsniveau
wel kleine verschillen gevonden, maar dat zegt weinig over individuen.
Misverstand 5: ADHD is chronisch
Twee derde van de gevallen voldoet na tien jaar niet meer aan de definitie van ADHD. Helaas weten
we niet of ADHD-gedrag ook afneemt als we niets doen. Jongvolwassenen die als kind voldeden aan
de criteria voor ADHD, voldoen op latere leeftijd dus vaak niet meer aan die criteria. Wel functioneren
ze op bepaalde punten gemiddeld slechter dan volwassenen zonder zo’n classificatie in hun
voorgeschiedenis: ze hebben gemiddeld meer problemen op het gebied van werk en sociale relaties.
De ADHD-kerngedragingen (hyperactiviteit, impulsiviteit en aandachtsproblemen) verminderen of
verdwijnen meestal, terwijl de functioneringsproblemen vaak een blijvend karakter hebben. Dit pleit
voor psychosociale behandeling waarbij we kinderen bijvoorbeeld helpen om hun sterke kanaten te
ontwikkelen en een opleiding te vinden die bij hen past. Medicatie onderdrukt alleen de
kerngedragingen van ADHD, maar die gaan dus meestal vanzelf over.
2
, Misverstand 6: ADHD is een ziekte
ADHD is geen lichamelijke afwijking, maar de naam voor een aantal gedragingen die vaak samen
voorkomen. ADHD veroorzaakt die gedragingen niet. ADHD-medicatie is een chemische stof die niet
nodig is om te overleven. Of iemand voldoet aan de criteria voor ADHD is een subjectief proces.
ADHD is een stoornis omdat het gedrag dat we ADHD noemen (concentratiemoeilijkheden en
hyperactiviteit) slecht matcht met onze maatschappelijke normen en eisen.
Hoofdstuk 3: Wat is ADHD?
ADHD kan het best omschreven worden als een gedrags- of temperamentvariant die lastig combineert
met onze huidige maatschappij en waar veel mensen in de omgeving van het betreffende kind moeite
mee hebben. Kinderen kunnen zelf ook moeite met hun gedrag hebben, omdat ze zich niet expres zo
gedragen als ze doen, maar wel veel gecorrigeerd worden en ervanlangs krijgen.
De DSM is het wereldwijd gebruikte psychiatrische handboek waarin alle stoornissen die we hebben
gedefinieerd staan. Een stoornis beland in de DSM door stemprocedures. Ook wel BOSGAT (Bunch
of Guys Sitting Around a Table) genoemd. Je zou de DSM kunnen lezen als een opsomming van
emoties en gedragingen die we met elkaar niet tolereren of die moeilijk bij de huidige eisen en normen
passen.
ADHD staat gelijk aan de criteria die ervoor gelden. In de DSM-5 drie beelden van ADHD:
1. Het overwegend onoplettende beeld: er is dan vooral sprake van ernstige en aanhoudende
aandachtsproblemen.
2. Het overwegend hyperactieve/impulsieve beeld: er is vooral sprake van ernstige en
aanhoudende impulsiviteit en hyperactiviteit.
3. Het gecombineerde beeld: beide soorten problemen komen samen voor.
Als iemand voldoet aan zes van de volgende negen verschijnselen van onoplettendheid zou er sprake
kunnen zijn van ADHD het overwegend onoplettende beeld.
1. Slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details of maakt achteloze fouten in
schoolwerk, werk of bij andere activiteiten.
2. Heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spelletjes te houden.
3. Lijkt vaak niet te luisteren als hij direct aangesproken wordt.
4. Volgt aanwijzingen vaak niet op en slaagt er vaak niet in om karweitjes of schoolwerk af te
maken of taken op het werk na te komen.
5. Heeft vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten.
3
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur Harnienke. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.