Functionele
morfologie
van
de
cel
1. de
moderne
cel
theorie:
-‐ cel
is
de
kleinste
levende
eenheid
in
alle
organismen
-‐ alle
levende
wezens
zijn
gemaakt
uit
cellen
-‐ alle
cellen
komen
van
andere,
reeds
bestaande
cellen
2. cellen
in
relatie
met
andere
organisatieniveaus
v biosfeer=
gedeelte
van
de
aarde
waar
leven
mogelijk
is
à
georganiseerd
in
verschillende
ecosystemen
waarin
populaties
van
organismen
voorkomen
3. observeren
van
cellen
v Robert
Hooke
-‐>
eerste
microscoopbouwers
v Antoni
van
Leeuwenhoek
-‐>
+200
microscopen
gemaakt
van
een
speciaal
type
v Blote
oog:
eicellen
v/e
kikker
en
vogels
v Lichtmicroscoop:
planten,
dierencellen
=
10
-‐200
micrometer
è waarnemen
van
celstructuren
zoals
celwand,
celmembraan,
vacuole,
cytoplasma,
zetmeel-‐
en
bladgroenkorrels
v elektronenmicroscoop:
celstructuren
=
1
nanometer
à
De
submicroscopische
structuur
bekijken,
lukt
niet
met
lichtmicroscoop
verschillen:
plantencellen
Dierlijke
cellen
rechthoekig
ovaal
Vacuole
en
celwand
Geen
vacuole
en
celwand
Plasten:
chloro,
leuko,
toro
Geen
plasten
Geen
lysosoom,
centriool
lysosoom,
centriool
Gelijken
Celmembraam
celmembraam
issen:
Celkern
Celkern
Ribosoom,
R.E.R,S.E.R
Ribosoom,
R.E.R,
S.E.R
Golgi-‐apparaat,
secretieblaasjes
Golgi-‐
apparaat,
secretieblaasjes
Cytoskelet,
mitochondrion,cytosol
Cytoskelet,
mitochondrion,
cytosol
Het
oplossend
vermogen,
het
scheidend
vermogen
of
de
resolutie
drukt
uit
hoe
dicht
punten
bij
elkaar
kunnen
liggen,
zodat
je
ze
nog
net
gescheiden
kunt
waarnemen.
4. submicroscopische
studie
van
het
celoppervlak
A. celwand
-‐>
organel
=
extra
versteviging
boven
op
het
celmembraam
v celwand
komt
niet
voor
bij
dierlijk,
wel
bij
planten,
zwammen
en
bacteriën
v bouw:
cellulose
-‐>
vezelige
moleculen
die
in
lagen
liggen,
netwerk
vormen
waartussen
mazen
voorkomen
MAAR
na
een
lange
tijd
wordt
cellulose
vervangen
door
lugine
(houtstof
)
en
suberine
(wasstof)
afhankelijk
van
leeftijd
en
functie
à
celwand
is
doorlaatbaar
celwand
van
bacteriën
-‐>
mucopeptide
+
slijmerige
laag
(=
glycocalyx)
BV.
Penicilline
v functies:
stevigheid,
bescherming
tegen
afbraak
, Bij
de
meeste
fungi
(zwammen)
bestaat
de
celwand
niet
uit
cellulose,
maar
uit
chitine.
De
celwand
van
bacteriën
bestaat
uit
mucopeptide.
De
stoffen
die
mucopeptide
kunnen
aantasten
zijn
specifieke
antibacteriële
stoffen.
B. celmembraam
+
KUNNEN
TEKENEN
v cytoplasma
bestaat
uit
vloeistof
(
cytosol
-‐>
water,
c-‐verbindingen,
lipiden,…)
v cytoplasma
is
omsloten
door
celmembraam
=
plasmalemma
v bouw:
lipidendubbellaag
van
fosfolipeden
(staart
is
hydrofoob,
kop
is
hydrofiel)
en
cholesterol
met
ertussen
proteïnen,
aan
de
buitenkant
zitten
sacharidenketens
v cytoplasma
-‐>
waterig
milieu
à
fofsfolipiden
vormen
dubbellaagn
en
de
hydrofobe
staarten
liggen
naar
elkaar
gekeerd
v eigenschappen:
1.
Flexibel
(
cholesterolmoleculen
bij
dier,
rangschikking
van
vrij
bewegende
moleculen
in
dubbellaag)
2.
zelfsluitend
(
fosfolipidendubbellaag)
3.
selectief
doorlaatbaar
(
sommige
stoffen
kunnen
door
fosfolipidendubbellaag
erdoor,
transmembraamproteïnen
vormen
poriën
of
kanalen)
v functies:
omsluit
en
isoleert,
slectief
stoffen
doorlaten
,
herkennen
van
stoffen,
communicatie
met
andere
cellen
5. submicroscopische
structuren
in
cellen
celorganellen
=
miniorgaantjes
met
een
bepaalde
functie
in
een
cel
A. celkern
(=
nucleus
-‐>
DNA+RNA+
PROTEÏNEN)
bij
dierlijk
en
plantaardig
v bouw:
-‐
kernmembraam=
kernomhulsel
scheidt
het
cytoplasma
af
van
de
celkern
-‐ kernmembraam
bevat
kernporiën
(
wisseling
van
moleculen)
-‐ binnenin
chromatine
+
kernlichaampjes
in
celkern
=
nucleoli
-‐ chromatine
=
warrig
netwerk
van
chromatinevezels,
DNA
DNA
is
het
genetisch
materiaal
dat
de
informatie
bevat
om
in
cellen
proteïnen
aan
te
maken.
Een
stukje
DNA
dat
de
informatie
bevat
om
een
proteïne
te
maken
=
gen.
DNA
kan
actief
of
inactief
zijn,
hangt
af
van
hoe
het
opgerold
is.
In
celkern
wordt
kopie
gemaakt
van
gen
(=
mRNA),
kopie
verlaat
celkern
via
proteïnen,
informatie
komt
terecht
in
het
cytoplasma,
informatie
wordt
afgelezen
door
organellen,
proteïnen
bepalen
de
structuur
en
werking
van
de
cel.
v Functies:
-‐ bevat
genetisch
materiaal
DNA
-‐ de
verdubbeling
van
het
DNA
(
nodig
als
de
cel
zich
gaat
delen
in
celkern)
-‐ aanmaakplaatsen
van
rRNA
(
opbouw
van
ribosomen)
B. Ribosomen
v Bouw:
-‐ kleine
korrels
,
opgebouwd
uit
rRNa
en
proteïnen,
NIET
UIT
MEMBRAMEN
-‐ komen
voor
in
het
cytoplasma