Samenvatting van het vak publiekrecht (1000PSWPUB) (politieke wetenschappen, mileuwetenschappen,...) gedoceerd door C. Jenart. De samenvatting omvat de hele cursus, de examenvragen van de eerste zit 2024 en een uitgebreid lexicon.
Publiekrecht 2024 (1000PSWPUB)
Eindcompetenties
Op het einde van dit opleidingsonderdeel is de student(e) in staat de instellingen waarbinnen de
politieke macht zich afspeelt, de grondregels die de publieke instellingen beheersen en de
geschiedenis en ratio van deze instellingen weer te geven.
Op het einde van dit opleidingsonderdeel is de student(e) in staat om de politieke
machtsverhoudingen en de verhouding daarvan met het juridische kader uit te leggen vanuit het
basisprincipe dat overheidsinstellingen niet willekeurig mogen optreden.
Op het einde van dit opleidingsonderdeel is de student(e) in staat om het politiek-institutionele
nieuws in de krant of op radio of televisie te volgen en te begrijpen en om de leerstof erop toe te
passen.
Op het einde van dit opleidingsonderdeel is de student(e) in staat om zinvol te discussiëren over
de leerstof: hij/zij kan ontwikkelingen i.v.m. staatsrechtelijke principes en publieke instellingen
plaatsen en evalueren, en eventueel kritiek formuleren.
,Evaluatiecriteria
Vraag 1
Beperkte en toegespitste kennisvragen
Vraag 2:
Overkoepelende kennisvraag
Vraag 3:
Commentaar tekst
Vraag 4:
Kennis- en inzichtsvraag (discussievraag)
Het examen wordt beoordeeld op twee criteria: kennis en inzicht.
Kennis:
Kent u de termen, instellingen, … die in de examenvragen worden gebruikt? Kunt u er uitleg bij geven,
weet u hoe het in elkaar zit, …?
Inzicht:
Begrijpt u die uitleg ook? Kunt u ermee redeneren, kunt u kritiek formuleren, ziet u voor- en nadelen?
Bijvoorbeeld, bij de discussievraag:
Leg de termen die in de vraag voorkomen uit, geef aan dat u weet waarover het gaat, hoe de
situatie is;
Geef aan waar het probleem precies ligt;
Combineer eventueel de leerstof uit verschillende relevante hoofdstukken;
Toon dat u helder kunt redeneren en een standpunt kunt formuleren.
Het examen is schriftelijk. Het bestaat uit vier hoofdvragen. U krijgt twee uur tijd om die vier vragen te
beantwoorden. Elke vraag staat op evenveel punten.
De eerste vraag bestaat doorgaans uit vijf beknopte kennisvragen.
De tweede vraag is een ruimere vraag die kennis vergt over een groter thema.
De derde vraag bestaat uit een tekst die ofwel juridisch is, ofwel juridisch geïnspireerd. Dit kan
bijvoorbeeld betrekking hebben op een krantenartikel waarbij verschillende meer gerichte vragen
staan, die om uitleg vragen bij bepaalde termen in het artikel, die naar mogelijke vervolgscenario’s
polsen, die eventueel vragen een fout uit het artikel te halen, …
De vierde vraag is een discussievraag. Deze discussievragen worden in beginsel tijdens het hoorcollege
besproken; wat niet aan bod kon komen wordt tijdens een afzonderlijke discussie besproken. In de
syllabus staat eveneens op welke manier zulke vragen moeten worden beantwoord.
,Inhoudsopgave
1 Constitutionele geschiedenis van België................................................................................. 5
2 Formele bronnen voor de regeling van publieke instellingen .................................................. 6
2.1 Herzieningsprocedure Belgische grondwet.......................................................................................... 7
2.2 Internationaal en Europees recht......................................................................................................... 8
2.3 Bijzondere meerderheidswetten .......................................................................................................... 8
2.4 Bijzondere meerderheidsdecreten en -ordonnanties .......................................................................... 9
2.5 Gewone wetten, decreten en ordonnanties ........................................................................................ 9
2.6 Rechtspraak .......................................................................................................................................... 9
2.7 Grondwettelijke gewoonten ................................................................................................................. 9
2.8 Algemene rechtsbeginselen ................................................................................................................. 9
2.9 Hiërarchie van de rechtsregels ........................................................................................................... 10
2.10 Interne rechtsorde ............................................................................................................................. 11
2.11 Internationale rechtsorde .................................................................................................................. 11
3 Materiele bronnen voor de inrichting van de federale staat .................................................. 13
3.1 België is een democratie .................................................................................................................... 13
3.2 België is een rechtstaat ...................................................................................................................... 13
3.3 België is een federale staat ................................................................................................................ 14
3.4 België is gebaseerd op een scheiding der machten ........................................................................... 15
3.5 België is een grondwettelijke staat..................................................................................................... 16
4 Democratie nader belicht .................................................................................................... 17
4.1 Directe democratie, representatieve democratie en participatieve democratie ............................... 17
4.1.1 Directe democratie ........................................................................................................................ 17
4.1.2 Representatieve democratie ......................................................................................................... 17
4.1.3 Participatieve democratie ............................................................................................................. 17
4.2 Het meerderheidsmodel tegenover de consensusdemocratie .......................................................... 18
4.2.1 Het meerderheidsmodel ............................................................................................................... 18
4.2.2 Het consensusmodel ..................................................................................................................... 18
4.3 Delibertatieve democratie en good governance ................................................................................ 19
4.4 Parlementaire en presidentiële regimes ............................................................................................ 20
4.5 Partijendemocratie en weerbare democratie .................................................................................... 21
5 Het parlement..................................................................................................................... 23
5.1 Het tweekamerstelsel in afbouw ....................................................................................................... 23
5.1.1 Samenstelling kamer en senaat..................................................................................................... 23
5.1.2 Kritiek op de hervormde senaat .................................................................................................... 24
5.2 Het kiessysteem ................................................................................................................................. 25
5.3 De werking van het parlement ........................................................................................................... 27
6 Koning en regering .............................................................................................................. 30
6.1 De koning en de monarchie ............................................................................................................... 30
6.2 De regering ......................................................................................................................................... 30
, 6.2.1 Ministers ........................................................................................................................................ 30
6.2.2 Staatssecretarissen ........................................................................................................................ 31
7 De institutionele samenhang ............................................................................................... 32
8 De federale functies ............................................................................................................ 36
9 De toetsing van de wet ........................................................................................................ 40
10 De federale staat ............................................................................................................ 44
11 De institutionele inrichting van gemeenschappen en gewesten........................................ 49
12 De Deelstatelijke functies ............................................................................................... 52
13 De Verenigde Naties ....................................................................................................... 54
14 De Europese Unie ........................................................................................................... 58
14.1 Doelstellingen van de Europese Unie ................................................................................................. 58
14.2 Enkele basisbeginselen van de Europese Unie ................................................................................... 60
14.3 Instellingen van de Europese Unie ..................................................................................................... 61
14.4 Institutionele samenhang .................................................................................................................. 62
14.5 Europese functies ............................................................................................................................... 62
15 Lexicon........................................................................................................................... 64
16 Examenvragen eerste zit 2024 ......................................................................................... 68
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur Michielstuv. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,98. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.