KUNSTEGESCHIEDENIS NA 1860
SCHILDERKUNST EN BEELDHOUWKUNST
MOMA in NY 1929 Museum of Modern Art
sleutelwerken van de hedendaagse kunst = camon (willen bij heropening westerse
loslaten)
Manet: vader van de moderne kunst (Parijs)
1910-1920: meest vernieuwende periode
-vb: Duchamp: ready made (sleutelwerk: Fontein)
-vb: abstracte kunst
Sommige stromingen volgen elkaar niet zomaar op, maar lopen samen
1. ca. 1860-1900: Op weg naar morderne kunst
1.1 Schilderkunst
1.1.1 Impressionisme
La vie Moderne:
Nieuw tijdperk van moderne, stedelijke thematiek. Charles Baudelaire wenste een ‘schilder van het
moderne stadsleven’ ('la vie moderne') die het moderne stadsleven (Parijs) in beeld zou brengen.
Behoefte aan meer eigentijdse onderwerpen, niet meer de klassieke historie taferelen afbeelden.
Realisme in de kunst.
Édouard MANET (1832-1883):
Gezien als de vader van de moderne kunst.
Manet is de vader van het impressionisme. Hij kende de impressionisten goed, maar nam
hun ideeën en procedures nooit volledig over.
Realisme was de basis voor hem maar werd lichter bij hem (minder ruw voorstellen)
o Techniek: heldere kleuren en vlakke kleurpartijen (typisch Manet: helle en donkere
kleuren naast elkaar zetten)
o Alla prima schildertechniek = breukmoment = Kleur rechtstreeks op het canvas
aangebracht.
Le déjeuner sur l’herbe:
Behoefte aan meer hedendaagse onderwerpen, Manet pakt het stilistisch anders aan, weinig
lineair, bracht kleuren direct aan op doek ( alla prima techniek: veel lichtere).
Opvallend: hij probeert toegelaten te worden tot klassiek salons, maar wordt geweigerd door
officiële jury en kwam dus terecht op ‘Salon des refusés’ (Salons hoge klasse =/
impressionisme)
Inspiratie in oude schilderkunst, maar vernieuwend is dat de naakte (belangrijk) vrouw
herkenbaar was, het publiek kijkt haar aan werkt controversieel.
Vervlakking van het schilderij: laat de wetten van perspectieven los.
Vrouw is een bekende in Parijs (vrouw van lichte zeden), opvallend wit geschilderd.
Vgl: GIORGIONE, Le concert champêtre, ca. 1509 en Marcantonio RAIMONDI, Gravure naar Rafaëls
Oordeel van Paris, ca. 1520
Inspiratiebron Manet: 3 hoofdpersonages: klassiek motief
Giorgione: ziet er lieftalliger uit (kijken ook weg)
,Manet, Olympia, 1863
Werd in eigen tijd niet geapprecieerd, schandaalstuk.
Eerst geweigerd, 2 jaar later toch op officiële salon maar hoog gehangen dat het niet goed
zichtbaar was (belangrijke hingen lager)
Veroorzaakte toch schandaal door onconventionele voorstelling vrouwelijk naakt
Zelfverzekerde blik, kat aan voeken = sluwheid (negatieve connotaties)
Vgl: GIORGIONE, Slapende Venus, 1510, TITIAAN, Venus van Orbino, 1538 en Alexandre CABANEL,
Venus, 1863
Inspiratiebronnen waar Manet zich tegen wilde afzetten
Cabanel: voorbeeld hoe vrouwelijk naakt voorgesteld moest worden
Manet, Executie van keizer Maximiliaan van Mexico, 1868
Probeert aansluiting te vinden tot de historie schilderkunst (hoogste genre). Verschil: Manet
kiest voor een eigentijds tafereel (Frankrijk strijdt tegen Mexico. in 1864 werd Maximiliaan
van Oostenrijk er keizer, en in 1867 werd hij er geëxecuteerd)
Verwijst naar Goya ( 3mei 1808, 1814), door keuze thema maakt hij er een gebeurtenis van
historisch belang van.
Vernieuwend: fotografische voorstelling (opstelling figuren zijn horizontaal, filmisch schilderij
Mocht niet getoond worden aan het publiek (Napoleon)
Manet, Bar aux Folies Bergères, 1882
Lossere schildersstijl, lichtere kleuren, eenvoudig, sober schilderij
Geeft sfeerbeeld cafebeeld MontMartre
Oppositie: geeft een soort raadsel weer (spiegeleffecten: man rechts langs de vrouw)
Opnieuw fotografisch, filmisch
Manets laatste grote werk, en synthese van la vie moderne. Impressionistische toets.
Edgar DEGAS (1834-1917):
De eerste die het moderne stadsleven tot onderwerp van zijn schilderkunst verhief in
portretten(!), van aristocraten én alledaagse figuren.
Sluit zich wel aan bij de impressionisten. Toch is hij geen typische impressionist.
Hij legt de focus op vrouwen, fotografische manier van schilderen, momentopname en heeft
ook een fascinatie voor paardenrennen
Degas, De absintdrinkster, 1876
Onderwerp: moderne uitgaansleven (Degas = moderne thema’s)
Vrouw met aristocratische kleedje maar verslaafd aan absint
Degas, De balletles, 1874
Degas, Zangeres met handschoen, 1878
Geliefkoosde thema’s: ballet en theater. Fotografische manier van schilderen
Degas, De jockey, 1889
Invloed: Eadweard MUYBRIDGE, Obstacle Jump (uit Animal Locomotion), calotype, 1872-85.
Gefascineerd door paarden in die periode (hielden paarden altijd 1 been aan de grond?)
Typische impressionisten:
, Impressionisme ontwikkelt zich tussen 1874-1886.
Zoektocht naar meer realisme doortrekken, proberen het vluchtige van de realiteit te vatten
op een schilderdoek, schilderij is een impressie van de realiteit, een kleine indruk van de
realiteit. Wilden een kortstondige verandering in de realiteit tonen op het doek.
= ‘Impressionisme’ blijft een moeilijke term. Erg diverse en complexe groep kunstenaars. Het
gaat vooral om een nieuwe techniek en nieuwe onderwerpen (technisch experimenteren).
Bevoorrechte thema’s en afgebeelde plekken: Parijs, rondom Seine, Normandië,...
Ook een doorgedreven aandacht voor abstractie.
Perspectief wordt achterwege gelaten, oppervlakte is eerder vlak.
De kunstenaars hadden moeite met de politieke situatie.
Hadden problemen met de bestaande salons, richtten uiteindelijk een eigen salon op (1874 =
Sociéte des artistes peintres, sculpteurs, graveurs,…)
Claude MONET
Monet, Déjeuner sur l’herbe, 1865
Hommage aan Manet. Nooit afgeraakt (moest groot zijn zoals historische schilderijen)
Monet, Impression soleil levant, 1872
“Impressionisten” was initieel een spotnaam, gegeven door criticus Louis LEROY, die
ironiseerde over de titel van dit doek. (naam komt van dit werk!)
Iconisch werk voor deze stroming, heel vluchtige momentopname, onmiddellijkheid, weinig
diepte, vlak.
Alles is bedoeld om vluchtig te weergeven (klassieke manier van schilderen is niet aanwezig)
Monet, De kathedraal van Rouen, 1892-1894
33 versies. Studie over invloed tijdstip en weersomstandigheden op de kleur.
Monet, Les Nymphéas,
Optische schoonheid van de buitenwereld vatten, waterlelies uit zijn tuin.
Hele grote panelen.
Geschilderd vanuit het geheugen, puur kleurenspel, vlak opstap naar abstract!
Pierre-Auguste RENOIR
Renori, De loge, 1874
Eigen stijl. Sterke contrasten tussen wit en zwart (geen typische impressionistische kleuren
makkelijk Monet met Renoir onderscheiden)
Typisch impressionistisch: Parijse leven en buitenleven
Renoir, Bal du Moulin de la Galette, 1876
Populaire ‘feesttuin’. Middenklasse wordt afgebeeld. Eigentijdse taferelen.
Camille PISSARRO
Pissarro,Zicht op Monmartre (’s nachts) en (overdag), 1897
Studie invloed tijdstip en weersomstandigheden op de kleur.
Abstrahering grote kleurvlakken (niet volledig want nog structuren)
Kenmerken Impressionisme:
empirische observatie van kleur en licht.
, snelle uitvoering, losse schildering
ter plaatse schilderen, vaak in openlucht.
Conventies overboord gegooid: geen detailrealistische schildering, eerder vagere schildering
verwerping van conventionele elementen: frontaal gezichtspunt, perspectief, reliëf, volume,
duidelijke contouren, detailrealisme, enz.
Zuivere kleuren en hun tussentonen. (Zie kleurencirkels: Michel Eugène CHEVREUL (1786-
1889)
Kleurentheorieën: (kleurencirkels van Michel Eugène)
Kleuren cruciaal bij impressionisten (gingen meer de kleuren van het licht bestuderen)
Prismatische kleuren: kleuren van het licht (aditieve lichtkleuren)
o Primaire aditieve kleuren: zijn rood, groen en blauw
o Secundaire tussentonen: geel, magenta en cyaanblauw
Subtractieve kleuren: (kleuren van het schilderpalet)
o Primaire: rood, blauw en geel
o Vermengd geven ze: vuil bruin, zwart
o Secundaire kleuren: oranje, paars/violet, groen
Impressionisten gaan kleuren niet mengen maar stippen naast elkaar opbrengen op het doek
en daartussen nog wat wit van het doek. Optisch moesten ze inwerken op het oog van de
kijker.
Wilden dit snel doen zonder te veel structuur commentaar op gekomen, waren
misbegrepen.
1.1.2 Postimpressionisme
Experimenten met kleur worden steeds groter (hoort bij post-impressionisme). Rode draad =
experimenteren met kleur en door kleur ook een nieuwe vorm van perspectief proberen denken.
Periode tussen laatste tentoonstelling van impressionisten (1886) en fauvisme (1905-1907)
‘Vuilbakterm’, diverse, niet-rechtlijnige tendensen:
o Voortzetten van de verworvenheden van het impressionisme in het neo-
impressionisme: pointillisme en de kleurtheorie van het divisionisme
o Spiritualisering van de inhoud: Symbolisme en GAUGUIN en De Nabis.
o Expressie van emotionaliteit: vb VAN GOGH en MÜNCH
o Vorm en structuur: vb CÉZANNE
o Parallel hiermee ontstaat de Art Nouveau, vooral binnen toegepaste kunsten en
architectuur, uiteindelijk ook binnen schilderkunst
Neo-impressionisme:
Georges SEURAT
Seurat, Une baignade à asnières, 1884
Wil een wetenschappelijk karakter geven aan het impressionisme (wetten van fysica, optica)
Simultaan contrast van kleuren probeert hij uit te werken:
o Houdt in dat kleur niet alleen afhankelijk is van zijn eigen pigment, maar ook van de
kleuren die er onmiddellijk naast zal geschilderd worden.
o VB: blauwe broek met rode trui blauw nijgt meer naar groen dan wnnr geen rode
trui aanhebt (rood heeft complementaire kleur groen, blauw heeft oranje trui zal
oranjer lijken. De complementaire kleuren zullen elkaar beïnvloeden)
Bouwt zijn doek op adhv streepjes, kleuren die hij naast elkaar zet (schildert geen puntjes,
wel adhv streepjes opbouwen, harmonische weergave opbouwen divisionisme)