Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting Ontwikkelingspsychologie II De schoolleeftijd. Hfst 4,5,7,9,11,12,13 €2,99   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting Ontwikkelingspsychologie II De schoolleeftijd. Hfst 4,5,7,9,11,12,13

1 vérifier
 343 vues  4 fois vendu
  • Cours
  • Établissement
  • Book

Allesomvattende samenvatting! Geen boek meer nodig.

Dernier document publié: 10 année de cela

Aperçu 4 sur 33  pages

  • Non
  • Hfst 4,5,7,9,11,12,13
  • 21 janvier 2014
  • 16 octobre 2014
  • 33
  • 2012/2013
  • Resume

1  vérifier

review-writer-avatar

Par: Mdiedericks • 2 année de cela

avatar-seller
Hoofdstuk 4 Kennis en inzicht

Een van de belangrijkste functies van het basisonderwijs is, naast het leren lezen, schrijven en
rekenen, het kinderen bijbrengen van kennis van de wereld om ons heen en van de geschiedenis van
die wereld. Vroeger was de school, naast he gezin, de enige plek waar kinderen kennis opdeden over
wat buiten hun directe ervaringswereld lag.
Kinderen verschillen in het kunnen begrijpen van verbanden. De leraar probeert aan te sluiten bij de
basiskennis die de meeste kinderen van huis meenemen. Hij of zij probeert hen manieren van
denken – kennissystemen – bij te brengen; die te vullen met kennis en bij leerlingen het inzicht in de
samenhang van allerlei kenniselementen te vergroten en te verdiepen.

Goed, voldoende of fout
Kennis wil zeggen dat je iets weet over een bepaald onderwerp. Maar dat ‘iets’ kan allerlei gradaties
hebben. Je kunt er een klein beetje over weten, het half weten of tot in de puntjes weten. Of je kunt
foute dingen over iets weten.
Gradatie wil zeggen dat er tussenwegen zijn. Bv. bij rekenen bestaat er geen gradatie, 5+5 = 10 en
dat antwoord heb je goed of fout. Je kunt het niet ‘een beetje’ goed hebben. Bij schrijven zijn wél
gradaties mogelijk. Je kunt een letter goed, iets minder goed of niet goed schrijven.
Bij kennis die te maken heeft met gebeurtenissen en verschijnselen hier, ver weg, nu of vroeger zijn
de gradaties het duidelijkst. Je kunt weten dat in Nederland veel rivieren stromen. Je kunt ook de
namen van de belangrijkste rivieren weten. En je kunt zelfs precies de loop van alle rivieren weten.
Die drie kennisniveaus zijn op zichzelf allemaal goed. Het hangt maar van de eisen af die worden
gesteld welk niveau voldoende is.

Absolute en waarschijnlijke samenhangen
De samenhang van twee gebeurtenissen of verschijnselen kan van absolute aard zijn. Terwijl het hier
nacht is, schijnt de zon aan de andere kant van de aarde. Dat is een wetmatigheid. Het zijn feiten.
Voorbeelden: iets dat op de aarde valt, kom lager terecht dan waar het eerst was. Een eeneiïge
tweeling is van hetzelfde geslacht.
Behalve de absolute (feiten) zijn er ook waarschijnlijke – probabilistische – samenhangen. Twee
gebeurtenissen of verschijnselen gaan dikwijls samen, maar niet altijd. Voorbeelden: Als de bus om
elf uur behoort te vertrekken, is de kans groot dat hij in ieder geval tussen elf uur en kwart over elf
vertrekt. Een brief die je op de bus doet, komt mééstal aan bij de geadresseerde, maar niet altijd.
Tussen twee met elkaar samenhangende gebeurtenissen bestaat hier geen absoluut, maar een
waarschijnlijk verband. Geleidelijk en spelenderwijs leren kinderen zulke waarschijnlijke verbanden
onderscheiden van absolute verbanden.

Oorzakelijke en parallelle verbanden
Bij een oorzakelijk verband is de voorafgaande gebeurtenis oorzaak van de daaropvolgende. De
tweede gebeurtenis is dan het gevolg.
Schijnoorzakelijkheid  een aspect van oorzakelijkheid  hiervan krijgen kinderen al heel vroeg een
eerste notie. In het pel van de vader met zijn peuter laat de vader zich vallen als het kind hem een
duwtje geeft. Vader wekt bij het kind de indruk van een oorzakelijke relatie. Het kind heeft geleerd
dat als twee verschijnselen of gebeurtenissen tegelijkertijd of heel kort na elkaar plaatsvinden het
best kan zijn dat het een het ander veroorzaakt heeft, maar dat dat niet hoeft. Soms lijkt het alleen
maar zo.
Ook leren kinderen in de schoolleeftijd om zelf zulke indrukken van schijnoorzakelijkheid bij ouders
en leraren te wekken.
Bij parallelle verbanden treden twee verschijnselen altijd samen op. Zoals bij: als het hier dat is, is het
aan de andere kant van de wereld nacht. Maar het één is niet een oorzaak van het ander, noch het
gevolg. Er is een derde factor als oorzaak en de beide verschijnselen zijn dáárvan het gevolg. In dit
voorbeeld is die derde factor het feit dat de aarde omwentelt terwijl hij om de zon draait.

,In de ontwikkeling van kinderen treden twee of meer verschijnselen vaak samen op.

Denken in woorden
Dankzij de taal leren kinderen gebeurtenissen en verschijnselen te benoemen en in te delen in
categorieën. Dat helpt reusachtig bij het onthouden en begrijpen van de verbanden ertussen, en ook
bij het in gedachten kunnen voorzien wat er op een bepaalde oorzaak zal gaan volgen. Zonder
gebruik van woorden en zonder categorisering zou het logisch denken niet op gang komen. De taal
maakt het mogelijk om, ook zonder dat een bepaalde situatie zich concreet voordoet, in gedachten
met de werkelijkheid bezig te zijn.
Van steeds meer verschijnselen in de wereld gaan kinderen in de schoolleeftijd het onderling
verband begrijpen.

Cirkelredeneringen
Taal maakt mogelijk dat je kinderen uitleg kun geven over verschijnselen. Maar taal maakt ook
nietszeggende verklaringen mogelijk. Kinderen vragen vaak naar het waarom en volwassenen
hebben niet altijd zin om uitgebreid antwoord te geven. Waarom is het nu donker? Omdat het nu
nacht is. Meestal nemen kinderen er wel genoegen mee. Dat wil echt niet zeggen dat ze het
kwaliteitsverschil met een echte uitleg niet aanvoelen en die ook liever niet willen horen.

Piaget: concrete operaties
Van alle psychologen wordt Piaget gezien als de grondlegger voor al het latere onderzoek naar het
denken van kinderen. De theorie die hij heeft ontwikkeld, gaat over de successievelijke manieren van
denken van kinderen. Niet om de inhoud van dat denken, niet waaróver wordt gedacht. Daar gaat
het op school echter juist wél ook om. In het leerplan ligt vast wat een kind allemaal moet weten –
kennis – en begrijpen – inzicht. Dat is dus een ander terrein dan waarmee Piaget zich bezighield. Wel
is het volgens hem zo dat het onderwijs rekening moet houden met de typische kenmerken van het
denken in de schoolleeftijd, om te zorgen dat de leerstof overkomt.
Volgens Piaget is de denkontwikkeling een proces dat op gang komt door de wisselwerking tussen
wat een kind ziet en hoort in de omgeving en wat het zelf in de omgeving concreet doet.
Maar zoals voor lichamelijke groei voeding en beweging nodig zijn, zo moet ook het brein gevoed
worden. Volgens Piaget vindt het kinderbrein de beste en de meeste voeding in de eigen al doende
ervaring met de omringende omgeving.
Volggens de theorie van Piaget komen kinderen van zo’n jaar of zes, zeven wat betreft hun
verstandelijke ontwikkeling geleidelijk in het stadium van de concrete operaties. Een operatie is een
handeling die je niet hoeft uit te voeren, maar die je je kunt voorstellen. Een kind krijgt dan
beschikking over redeneer- of denkhandelingen. Dat zijn standaardgedachten over wat tot wat leidt.
Een van de belangrijkste kenmerken van dat stadium is de weerstand die aan de schijn der dingen
geboden kan worden. Inzicht in de logica van opeenvolgende handelingen vervangt de schijn van
uiterlijke toestanden. ‘Pappa ligt niet op de grond doordat ik hem duwde, dat lijkt maar zo.’
Een operatie is een zogeheten uitgezuiverde denkhandeling. Dat wil zeggen dat hij is ontdaan van
allerlei uiterlijke, toevallige kenmerken, waarmee verschijnselen zich in de concrete situatie
voordoen en die per geval kunnen wisselen. Het is de kern van wat er gebeurt.
Een denkoperatie berust volgens Piaget altijd op een lichamelijke handeling uit een vroeger stadium.
Piaget spreekt van concrete operaties, omdat de denkhandelingen van een kind zich nog in beelden
voltrekken. Een kind stelt zich nog wel voor wat er gebeurt en wat het gevolg is; het opereert nog in
gedachten met concrete objecten en concrete handelingen. Pas in de fase van de formele operaties,
die slechts door ongeveer de helft van de mensen wordt bereikt en die na de basisschoolleeftijd
intreedt, wordt het mogelijk in ln louter abstracte symbolen te denken over een niet bestaande
werkelijkheid.

Het principe van omkeerbaarheid

,Kenmerkend voor operaties – of ze nu concreet of later formeel zijn – is dat ze zijn in te delen in
tegenstellingsparen. Bij iedere operatie hoort een denkhandeling over het omgekeerd effect. Laten
vallen/oprapen; samenbinden/losmaken enz. Dit is de basis van de logische structuur die de
werkelijkheid bijeenhoudt. Inzicht in het principe van deze omkeerbaarheid behoort voor Piaget dan
ook bij de operationele fase.
Als een kind over een nieuw denkoperatie lijkt te kunnen beschikken en je wilt weten of hij werkelijk
begrijpt waarom het gaat, moet je kijken of hij het omgekeerde van de operatie ook kan hanteren.
Dát is de toets bij uitstek. Die omkering is pas voor het eerst mogelijk in de operationele fase, omdat
kinderen dan pas in staat zijn zich los te maken van de toestand die ze op een bepaald moment
waarnemen. Pas als de elkaar opvolgende handelingen zijn verinnerlijkt tot denkoperaties, kunnen
kinderen de volgorde in gedachten laten omkeren.

Conservatie en classificatie
Zo krijgt een kind ook inzicht in het behoud van hoeveelheid, gewicht en getal bij veranderende
ruimtelijke opstelling. Piaget gebruikte hiervoor het woord ‘conservation’.
Dit inzicht rijpt heel geleidelijk en niet voor alle eigenschappelijk tegelijk, want er is een oplopende
moeilijkheidsgraad. Conservatie-inzicht begint met aantal en hoeveelheid. Gewicht volgt daarna.
Zoiets moeilijks als behoud van energie komt pas in het stadium van de formele operaties.
Begrip van omkeerbaarheid maakt dat een kind de ene operatie ongedaan kan maken en met
hetzelfde materiaal een andere operatie kan uitvoeren.

In de operationele fase rijpt ook het inzicht in relationele begrippen. Dat zijn begrippen di een
verhouding tussen dingen en gebeurtenissen weergeven. Een kind moet daarbij twee dingen leren
inzien: wederkerigheid en relativiteit. Wederkerigheid wil zeggen dat uit de verhouding tussen twee
dingen, dieren of mensen, bekeken vanuit de ene partij, de verhouding bekeken vanuit de andere
partij onherroepelijk en absoluut voortvloeit.
Relativiteit wil zeggen dat sommige relationele begrippen veranderlijk zijn al naargelang de situatie.
Jan en Piet blijven broers, waar ze ook zitten. Dat is een absoluut aspect van hun relatie. Maar als ze
gaan verzitten, zit Piet misschien rechts van jan. Links en rechts zijn relatieve, relationele begrippen.
Met deze relativiteit samenhangend is ten slotte een laatste aspect van de fase van de concrete
operaties te zien: het verder afnemen van de cognitieve egocentriciteit van een kind. Het leert dat
wat hij of zij als eigenschappen en processen van dingen en gebeurtenissen waarneemt, niet
onveranderlijk aan die dingen en gebeurtenissen hoeven vast te zitten, maar ten dele afhankelijk zijn
van het eigen gezichtspunt.

Russische denkpsychologen
Vygotsky stelde in zijn theorie in tegenstelling tot Piaget niet het bereikte denkniveau van de leerling
centraal, maar de sociale interactie tussen leerkracht en leerling. Volgens hem zijn alle psychische
processen van origine sociaal.
Kinderlijke psychische ontwikkelingsprocessen spelen zich volgens Vygotsky altijd af tussen een kind
en een volwassene of tussen kinderen onderling. Ontwikkeling is in de theorie van Vygotsky een
verinnerlijking van wat eerst handeling was. Ook is Vygotsky van de zone van de naaste ontwikkeling.
Volgens hem is een goede leerkracht een leerling steeds een stapje voor in de door hem genoemde
zone van de naaste ontwikkeling, het terrein waarop een zich ontwikkelend kind openstaat voor
uitleg en instructie. Net die ene stap vooruit, dáár is de plaats van de leerkracht. Die komt met stof
die leerlingen nog nét niet kunnen begrijpen. Er ontstaat een conflictsituatie, waarin wat de leerling
al wel kan en weet niet past bij deze nieuwe stof.
In Vygotsky’s opvatting moet nu een expliciet modelingproces op gang komen.
Omdat er tussen leerlingen in een groep een groot verschil in ontwikkeling kan zijn, en dus ook in
hun zone van de naaste ontwikkeling,, moet de leerkracht zich in de uitleg en instructie richten tot
kinderen van ongeveer gelijk niveau.
Het intuïtieve denken

, Piaget heeft wel als kritiek gekregen dat hij het denken van kinderen, en volwassenen, te logisch liet
verlopen. In werkelijkheid is het denken echter een rommeltje: het is vaak associatief, een kwestie
van intuïtief aanvoelen waar het heen moet, in welke richting je een oplossing moet zoeken, en wat
vermoedelijk een verkeerde weg is. Het intuïtieve denken is ook inconsequent: de ene keer voel je
iets goed aan, de andere keer zit je fout.


Hoofdstuk 5 Variaties in persoonlijkheid

Bij het leren op school speelt intelligentie een belangrijke rol, maar lang niet de enige, misschien zelfs
niet de hoofdrol. Andere eigenschappen van kinderen zijn ook van invloed op hun schoolloopbaan.
Bv. hoe gemotiveerd ze zijn, hoe aandachtig, hoe vlijtig, hoe nieuwsgierig. Dat zijn allemaal aspecten
van hun persoonlijkheid.

Verschil tussen persoonlijkheid en karakter
Net zoals volwassenen verschillen kinderen van elkaar in karakter, persoonlijkheid en temperament.
Als wij het over iemands karakter hebben, denken we meestal vanuit een morele invalshoek over
hem. We kunnen het hebben over een mooi of slecht karakter. We denken dan aan eigenschappen
die in onze cultuur in moreel opzicht hoog staan aangeschreven, zoals behulpzaamheid en trouw.
In tegenstelling tot karakter is persoonlijkheid waardeneutraal. Een goede persoonlijkheid bestaat
niet. Persoonlijkheid omvat ook meer kenmerken dan we gewoonlijk bij karakter vinden horen.
Intelligentie valt er bv. onder en een eigenschap als netheid. Iemand met een hogere intelligentie is
echter geen ‘beter’ mens dan wie minder intelligent is.
Temperament maakt deel uit van iemands persoonlijkheid en is zoiets als de emotionele toonzetting
van zijn gedrag. Eigenschappen als snel van slag, bedaard, nerveus, afwachtend en druk vallen
eronder. Persoonlijkheidskenmerken liggen bij kinderen minder vast dan bij volwassenen; zij kunnen
daarin nog veranderen. En dus is bij hen moeilijk te voorzien welke zij later zullen hebben.

Steeds meer kenmerken en subtielere verschillen
Eerst was er misschien alleen het onderscheid tussen sterk en zwak, luidruchtig en stil, lui en ijverig.
Maar naarmate het leven van mensen ingewikkelder en hun samenwerking intensiever werd,
ontstonden nieuwe woorden voor kenmerken die belangrijk werd. Men ging genuanceerder over
elkaars eigenschappen praten. In de Grote van Dale staan nu duizenden woorden waarmee
persoonlijkheidsverschillen in het Nederlands kunnen worden aangeduid.

Hoofdcategorieën, subcategorieën en kenmerken
1. Extraversie
 Toenadering zoeken
 Positieve emotionaliteit
 Sociabiliteit
2. Vriendelijkheid
 Dominantie
 Altruïsme
 Genegenheid
 Meegaandheid
3 Zorgvuldigheid
 Zorgvuldigheid
 Impulsiviteit
4 Emotionele stabiliteit
 Stabiliteit
 Zelfvertrouwen

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur AnoukJalink. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €2,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

78140 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€2,99  4x  vendu
  • (1)
  Ajouter