Bron: jaarboek armoede en sociale uitsluiting 2018
https://www.uantwerpen.be/images/uantwerpen/container34686/files/Jaarboek%20Armoede%202018_WEB2_Auto.pdf
Hoofdstuk 12
Een kinderrechtenbenadering van kinderarmoede: kansen en valkuilen
Didier Reynaert, Nicole Formesyn, Griet Roets, Rudi Roose, Wouter Hennion en Siebren
Nachtergaele
De strijd tegen kinderarmoede staat al enige tijd hoog op de beleidsagenda in
Vlaanderen en daarbuiten. Die strijd wordt veelal gevoerd vanuit het referentiekader van
de kinderrechten. Kinderarmoede wordt daarbij beschouwd als een ernstige schending
van de rechten van kinderen. Maar kinderrechten inzetten in de strijd tegen
kinderarmoede is niet zo neutraal als op het eerste gezicht lijkt. In dit hoofdstuk
onderscheiden we twee verschillende lezingen van kinderrechten: een minimalistische en
maximalistische benadering. In een minimalistische benadering van kinderrechten
worden strategieën voor de strijd tegen kinderarmoede gezocht in pedagogische
instituties die behoren tot het zogenaamde ‘geïnstitutionaliseerde jeugdland’ (onderwijs,
kinderopvang, opvoedingsondersteuning, jeugdwerk, jeugdhulpverlening, ...).
Niettegenstaande de bijdrage die dergelijke maatschappelijke basisinstituties voor
kinderen kunnen leveren aan de bestrijding van kinderarmoede, riskeert het probleem
van kinderarmoede verengd te worden tot een probleem van opvoeding, leidend tot het
‘pedagogiseren van het armoedeprobleem’. In een maximalistische benadering van
kinderrechten en armoedebestrijding ligt de focus op de herverdeling van materiële en
immateriële maatschappelijke hulpbronnen die ten goede komen aan het welzijn van
kinderen én ouders. In dit hoofdstuk gaan we in op de belangrijkste inzichten die
voortkomen uit een onderzoek van Samenlevingsopbouw Oost-Vlaanderen. De focus ligt
daarbij op de interactie tussen de belangen van kinderen en ouders. De
levensomstandigheden en het welzijn van kinderen worden immers in belangrijke mate
mee bepaald door de (gezins)context waarin het kind opgroeit. Die opvatting loopt als
een rode draad door het hoofdstuk.
Kinderarmoede, kinderrechten, jeugdland, grondrechten, samenlevingsopbouw
1 Inleiding
De strijd tegen kinderarmoede staat al enige tijd hoog op de beleidsagenda in Vlaanderen
en daarbuiten. Dat is niet zo verwonderlijk aangezien de kansarmoedegraad bij kinderen
in ons land de voorbije decennia meer dan verdubbeld is (Kind en Gezin, 2016).
Daarenboven ligt het armoederisico bij kinderen en jongeren hoger dan het
armoederisico in de globale populatie (Steunpunt tot Bestrijding van Armoede,
Bestaansonzekerheid en Sociale Uitsluiting, 2016). Sinds de eeuwwisseling werden al tal
van initiatieven ontwikkeld in de strijd tegen armoede bij kinderen. Die kwamen er mede
onder impuls van de Europese Unie, die in 2000 met de Lissabonstrategie een tienjarig
actieplan voorstelde om het aantal kinderen dat in kansarmoede wordt geboren tegen
2010 te halveren. Door een gebrek aan resultaten werd het actieplan in 2010 hernieuwd
met dezelfde doelstelling, deze keer onder de noemer ‘EU2020-strategie’. Onder meer als
gevolg van het Europese initiatief werkten zowel de federale als de Vlaamse regering een
beleid uit voor de bestrijding van kinderarmoede. Zo nam de Vlaamse regering in 2011
een actieprogramma kinderarmoede op in het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding.
Een belangrijke strategie in dat kader waren de lokale projecten voor het bestrijden van
kinderarmoede. Daarmee wou de toenmalige Vlaamse minister van Armoedebestrijding,
Ingrid Lieten, ondersteuning bieden aan de uitbouw van een lokaal
kinderarmoedebestrijdingsbeleid.
, In 2015 introduceerde de nieuwe Vlaamse regering een nieuw Vlaams Actieplan
Armoedebestrijding (2015-2019) waar opnieuw wordt benadrukt dat kinderarmoede een
prangend probleem blijft in Vlaanderen, waarop prioritair moet worden ingezet.
Om kinderarmoede te bestrijden, wordt vaak het referentiekader van de kinderrechten
naar voren geschoven. Zo ook in het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding. In de visie
van het Actieplan staat te lezen: “Het voorkomen en bestrijden van armoede vraagt een
volgehouden inspanning op verschillende domeinen die ertoe moeten leiden dat iedereen
zijn sociale grondrechten kan effectueren” (Vlaamse regering, 2015, 34). Dat krijgt
verderop in het plan een specifieke vertaling naar kinderen: “Elk kind in Vlaanderen moet
zich volledig kunnen ontplooien. Dit is een recht van elk kind [...]” (Vlaamse regering,
2015, 35-36). In de doelstellingen die het actieplan naar voren schuift, wordt dat nog
concreter met het centraal stellen van het recht op maatschappelijke participatie:
“Kinderen en jongeren hebben het recht om te participeren, onder meer aan spel,
recreatie, sport en culturele activiteiten, maar ook in besluitvorming die van invloed is op
hun leven” (Vlaamse regering, 2015, 60).
Daarmee volgt het Actieplan internationale tendensen waarbij het Internationaal Verdrag
inzake de Rechten van het Kind (IVRK, 1989) als centraal referentiepunt wordt
beschouwd bij de bestrijding van kinderarmoede (Vandenhole, Vranken, & De Boyser,
2010; Unicef, 2000, 2005). Kinderarmoede wordt daarbij beschouwd als een ernstige
schending van de rechten van kinderen op tal van domeinen. De erkenning van
kinderrechten als referentiekader in de bestrijding van kinderarmoede heeft een aantal
fundamentele consequenties voor het ontwikkelen van een sociaal beleid. Aangezien
kinderrechten in eerste instantie een appèl vormen op de verantwoordelijkheid van een
overheid (Morrow, 2010), moet de overheid garanderen dat de bestaanscondities
aanwezig zijn waaronder kinderrechten kunnen worden gerealiseerd.
Echter, kinderrechten realiseren in de bestrijding van kinderarmoede is niet zo neutraal of
eenduidig als op het eerste gezicht lijkt. De wijze waarop kinderrechten worden ingezet,
hangt samen met de manier waarop die rechten worden gelezen, geïnterpreteerd en dus
ook geconstrueerd in de praktijk en het beleid. In grote lijnen kunnen twee verschillende
lezingen van kinderrechten worden onderscheiden: een minimalistische en
maximalistische benadering (Reynaert & Roose, 2017; Hubeau, 1995).