GERECHTELIJKE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
DEEL 1: PSYCHIATRISCHE STOORNISSEN
HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN
1. WAT IS EEN PSYCHIATRISCHE STOORNIS/ ZIEKTE?
1.1 WAT IS EEN PSYCHIATRISCHE ZIEKTE?
= een ziekte met psychische symptomen en/of door psychische oorzaken, die gepaard gaat met
lijden en/of sociaal disfunctioneren. (Bv: tumor dat gedragsveranderingen veroorzaakt)
• De symptomen = klachten/ verschijnselen zoals bv. verwardheid, geheugenproblemen,
hallucinaties
• Niet altijd duidelijk onderscheid tussen lichamelijke & psychiatrische ziekten
o In de psychiatrie ligt de nadruk op psychische symptomen en psychische oorzaken
• Psychiaters beschouwen psychische klachten en verschijnselen als symptomen van
stoornissen in de zogenaamde psychische functies van de hersenen
o Veel psychiatrische ziekten gaan gepaard met lichamelijke klachten
De klachten:
• = vaak een reactie op iets wat men meemaakt, bv: een relatiebreuk
o Maar vaak niet mogelijk om een specifieke oorzaak aan te duiden
• Een psychiatrische stoornis is iets anders dan een klacht
→ Klacht is iets als een reactie op iets
→ het is niet omdat je klachten hebt dat je een psychisch probleem hebt, dat
hoort bij het leven
→ Bij een psychiatrische stoornis is het psychisch evenwicht langdurig verstoord
→ Heeft een negatief effect op het functioneren op verschillende levensdomeinen +
sociale rollen (partner, werknemer,..) komen hierdoor onder druk te staan
→ In tegenstelling tot psychische klachten vereisen stoornissen wel een behandeling
om de levenskwaliteit op een aanvaardbaar peil te brengen of te houden
1.2 WAT ZIJN DE PSYCHISCHE FUNCTIES – 3 HOOFDGROEPEN:
Psychiaters beschouwen psychische klachten en verschijnselen als symptomen van stoornissen in de
zogenaamde psychische functies van de hersenen. Psychische functies hebben te maken met de
interactie tussen het individu en de omgeving. Deze psychische functies zijn in 3 groepen
onderverdeeld
1. Cognitieve functies: bewustzijn, aandacht, oriëntatie, geheugen, waarneming = denken
2. Affectieve functies: emoties = voelen
3. Conatieve functies: psychomotoriek, motivatie, gedrag = willen
1
,De hersenen nemen informatie op uit de omgeving (cognitief) en toetsen die ervaring aan eerdere
ervaringen (geheugen). Het wordt ook gewogen aan emoties & denken. Die uitkomst vertaalt zich in
spierbewegingen (psychomotoriek) & gericht handelen (gedrag).
1.3 WAT IS EEN PSYCHIATRISCHE STOORNIS?
Het is in de psychiatrie niet altijd mogelijk om een specifieke ‘oorzaak’ aan te duiden. Daarom
spreken wij eerder van psychiatrische stoornissen (psychiatric disorder) dan van psychiatrische
ziekten.
MAAR de 2 termen zijn gelijkaardig (preferentie naar stoornis)
2. HOE WORDT EEN PSYCHIATRISCHE DIAGNOSE GESTELD?
2.1 HET DOEL VAN DIAGNOSTIEK
• Vaststellen of er sprake is van een stoornis?
o Indien ja: dewelke? + wat is het beloop?
o Wat zijn de mogelijke oorzaken?
o Wat is de aangewezen behandeling?
→ Psychologen kunnen geen diagnose stellen. Een psychiater moet dat doen.
Toerekeningsvatbaarheid kan alleen de psychiater en mag de psycholoog wettelijk gezien niet.
2.2 HOE STELT MEN EEN PSYCHIATRISCHE DIAGNOSE? (PSYCHIATRISCH ONDERZOEK)
Antwoord: In de kern gaat het (net zoals in de gewone geneeskunde) om het in kaart brengen en
verhelderen van klachten en het vaststellen van verschijnselen, dit a.d.h.v. anamnese.
→ anamnese: gesprek tussen de arts en de patiënt maar veel uitgebreider met aandacht
voor gedachten, gevoelens,.. waardoor dit gesprek intiemer is dan gesprek bij bv huisarts
Ander verschil met psychiatrie en andere specialisten: de psychiater doet onderzoek terwijl hij de
anamnese afneemt. Andere artsen doen eerst anamnese en gaan dan over naar lichamelijk
onderzoek, maar psychiater doet geen lichamelijk onderzoek en observeert terwijl hij de anamnese
afneemt.
→ De door de patiënt gerapporteerde en/of bij de patiënt waargenomen symptomen
worden vervolgens geclusterd tot ziektebeelden of stoornissen.
Wat is anamnese = gesprek tussen psychiater & patiënt (stelt vragen)
1. Begint bij de speciële anamnese: geschiedenis van de psychiatrische aandoening
• Met een klacht naar een psychiater, die gaat dan zoeken naar de geschiedenis van
die klacht
2. Algemeen psychiatrische anamnese: screening andere psychiatrische stoornissen
• Via een aantal detectievragen worden kernsymptomen gescreend. Wanneer een
patiënt een positief antwoord geeft, zal deze klacht verder worden onderzocht
3. Sociale anamnese: drie milieus (thuis, opleiding/werk en vrije tijd)
2
, • Naar de context vragen, waarom?
i. Je mag enkel een stoornis diagnostiseren als het een invloed heeft op je
dagelijks leven en andere mensen
ii. Bv vragen wat andere mensen over je zeggen
4. Biografische anamnese: gezin van oorsprong, levensgeschiedenis, zelfbeschrijving
• Kort levensverhaal (bv trauma’s, leven je ouders nog,..)
5. Somatische anamnese = lichamelijke anamnese: waarom?
• Zou kunnen dat er een lichamelijke klacht is dat je zou kunnen beïnvloeden
• Bepaalde medicatie voorschrijven dat niet voor jou gepast zou zijn
→ Hoe? Via het gesprek; eventueel via gestructureerde interviews of vragenlijsten
→ Het probleem is dat er vaak onvoldoende, onvolledige of onbruikbare informatie verkregen wordt
van de patiënt zelf, dit door een psychiatrische stoornis (=oordeelsvermogen wordt verstoord wat
betekent dat je niet meer kan inschatten hoe de situatie is, maar niet express) OF doordat de patiënt
niet de waarheid vertelt.
Om dit te omzeilen doet met dan aan: heteroanamnese (gesprek met derden) of collaterale
informatie (informatie uit dossiers): belangrijk in de psychiatrie, zeker in de forensische psychiatrie
→ dit is niet altijd de oplossing
Onderzoek zelf:
1. Exploratie = gericht vragen naar subjectieve psychiatrische symptomen, aansluiten met
hetgeen dat de patiënt spontaan vermeldt
• Kijken of de patiënt niet alsof doet
2. Observatie = observeren van objectieve psychopathologische verschijnselen
• Bv: iemand die rugklachten beweert te hebben en nadien makkelijk bukt, kan
misschien de klachten verzinnen.
Aanvullend onderzoek:
1. Psychologisch onderzoek:
• Psycholoog inschakelen: psychologische testen laten afleggen om de psychische staat
in kaart te brengen
• Gestandaardiseerde tests om verschillende psychische functies betrouwbaar te
meten bv. Intelligentietest of persoonlijkheidstests
2. Aanvullend onderzoek:
• Er bestaat geen aanvullend onderzoek om een psychiatrische diagnose te bevestigen
of te verwerpen.
• Dus geen bloedonderzoek of ander onderzoek noodzakelijk
3
, • Waarom dan toch doen? Om een lichamelijke oorzaak uit te sluiten, als
ondersteuning voor keuze van een bepaalde behandeling, om bijwerkingen van
medicatie op te volgen
3. Beeldvormend onderzoek van de hersenen (brain imaging) – structureel & functioneel:
• Via een CT-scan of een MRI scan kan je de structuur van de hersenen bekijken. Is niet
aangewezen om bij elke patiënt dit te doen
• Enkel op indicatie om bv. neurobiologische aandoeningen op te sporen die een
oorzaak zijn voor de psychiatrische symptomen
• Voor wetenschappelijk onderzoek
DUS: psychiatrische diagnostiek = anamnese + onderzoek
BETROUWBAAR?
We zijn niet altijd zeker dat de diagnose klopt → weinig tools en je moet het vooral doen met wat de
patient zelf zegt
Is het dus betrouwbaar? Nee (lees experiment pagina 10 hb)
Doel: Het psychiatrisch onderzoek leidt er uiteindelijk toe dat er een samenvatting wordt gemaakt en
een conclusie wordt getrokken. Deze bevindingen leiden tot een diagnose + behandelvoorstel. Er zijn
2 types diagnose:
1. Syndroomdiagnose = descriptieve diagnose: symptomen worden geordend tot een stoornis;
deze diagnose is puur beschrijvend
• Bv: een matig ernstige depressie met melancholische kenmerken en suïcidaliteit
2. Structuurdiagnose: beschrijft naast de symptomen ook waardoor en op welke wijze het
beschreven syndroom is ontstaan (etiopathogenese = kunnen we de oorzaak achterhalen?)
• Is er een onderliggende kwetsbaarheid (predisponerende factoren)
• Zijn er factoren die de stoornis uitlokken (luxerende factoren)
• Zijn er factoren die de stoornis onderhouden of versterken? (onderhoudende
factoren)
• Bv: matige enstige depresse bij een lichamelijke gezonde man met een belaste psychaitrische familiale
anamnese en narcistische persoonlijkheidstrekken. Beeld is ontstaan na fore griep. Als gevolg
problemen ontstaan in relatie
3. Differentiële diagnose: de psychiater is niet zeker over de diagnose (er is twijfel)
Zie voorbeeld structuurdiagnose dia 22.
3. HOE ONTSTAAT EEN PSYCHIATRISCHE STOORNIS?
3.1 DE CLASSIFICATIE: (NA DE AMAMNE S)
De huidige psychiatrische classificatiesystemen berusten grotendeels op syndroomdiagnosen. Men
spreekt dan van een descriptieve classificatie, die voornamelijk gebaseerd is op het beschrijven van
symptomen. Het classificatiesysteem in België = DSM. Dit systeem gaat uit van een categoriale
4