Lieze Le Comte SRW 2
Jeugdcriminologie
1 Een historisch perspectief van jeugdcriminologie p.
27-42
Als we de figuur van de moderne jeugddelinquent vanuit historisch perspectief bekijken dan vallen
meteen twee grote verschuivingen op.
Ten eerste werd hinderlijk, onaangepast gedrag, ‘straatschenderij’ en vechten veel minder
gecriminaliseerd dan de dag van vandaag.
o Geweld hoorde er veel meer bij, kinderen kregen klappen, schoppen, draaien om
hun oren en een stevige knokpartij werd heel gewoon gevonden.
o Vechten, al dan niet met stokken of messen, hoorde bij het straatbeeld en als het te
ver ging, werd er veelal onmiddellijk op gereageerd vanuit de directe omgeving. De
rol van de staat was veel minder prominent.
De tweede verschuiving betreft een veel prominentere rol van de overheid en het karakter
van de overheidsbemoeienis met jeugdcriminaliteit veranderde. Tot begin 20ste eeuw werd
de minderjarige die een ernstig misdrijf had gepleegd nog vervolgd voor een gewone
rechtbank, als een kleine misdadiger. Hij kwam voor de gewone strafrechter en kon gewone
sancties verwachten, weliswaar verminderd naar gelang de leeftijd.
1.1 Belangrijke verandering rond 1900
‘Opvoeding in plaats van straf’ werd de leus in de hele westerse wereld. Daarmee beoogde
men zowel kinderen die over de schreef waren gegaan te beschermen tegen
maatschappelijke gevaren als de maatschappij tegen gevaarlijke kinderen.
In België werd het motto ‘opvoeden in plaats van straffen’ zo radicaal geïnterpreteerd dat
met de Kinderbeschermingswet van 1912 het hele idee van straf voor minderjarige
wetsovertreders taboe raakte. Minderjarigen (kinderen tot 16 jaar) die ‘als misdrijf
omschreven feiten’ hadden gepleegd, werden sindsdien niet meer gestraft, maar
heropgevoed en beschermd.
1.2 Kinderarbeid
Werken door jonge kinderen was in de 19 eeuw nog allerminst ongewoon, zeker voor
kinderen uit arme gezinnen. Kinderarbeid steeg in de loop van de eeuw, ondanks het
toenemende onderwijsaanbod.
Officiële enquêtes halverwege de eeuw maakten duidelijk dat voor zeer jonge kinderen
werkdagen van 12u en meer in fabrieken, werkplaatsen, op het land en in de huishouding
niet ongewoon waren.
“Gealarmeerd door deze bevindingen ontstond bij de burgerij vrees voor de teloorgang van
een gezonde en ontwikkelde jeugd. Men maakte zich zorgen over de uitwassen van de
industrialisatie en urbanisatie, vooral met het oog op het lot van de kinderen.”
1.3 Wetgevend kader kinderarbeid
In dat licht moet bv, totstandkoming van de wet op de kinderarbeid van Van Houten in
Nederland (1874) worden gezien, het eerste Nederlandse kinderwetje, dat het in dienst
hebben van kinderen onder de 12 jaar verbood met uitzondering van huiselijke arbeid en
werk in het veld. In België stellen we dezelfde ontwikkeling vast. Vanaf de jaren 1880 komen
1
Jeugdcriminologie
,Lieze Le Comte SRW 2
de eerste wetten op kinderarbeid tot stand. Het eerste wetsontwerp voor de latere wet op
de kinderbescherming werd reeds ingediend in 1889.
1.4 Sociale enquêtes: functie en belangrijkste historische
bevindingen
Deze enquêtes speelden in de eerste helft van 19 eeuw belangrijke rol in de notie die de
burgerij zich vormde van de criminaliteit, met name onder de jeugd. De enquêtes brachten
de levensomstandigheden, gewoonten en zeden van het 19de-eeuwse proletariaat in beeld,
die menig filantroop en burger commentator met angst, afkeer en zorg vervulden. Sociale
enquêtes laten zien dat het er zwaar aan toe ging als je zo moest leven.
De enquêtes geven uitdrukking aan de veranderende perceptie van het criminaliteits-
vraagstuk.
o Bv morele paniek; autoritaire opvoeding wordt in vraag gesteld, sociale media,
strandrellen tijdens corona
1.5 Veranderende perceptie van het criminaliteitsvraagstuk
Deze kijk op criminaliteit (en jeugdcriminaliteit in het bijzonder) wordt helder samengevat in de
slagzin: classes laborieuses – classes dangereuses. Het grote belang van de enquêtes ligt
behalve in het alarmeren van de burgerij vooral in het feit dat ze het ‘slechte’ milieu
introduceerden in de verklaringen van delinquent gedrag van minderjarigen. Het gaat er niet
over dat kinderen slecht zijn geboren (afwijkend gedrag -> vinger wijzen naar slecht milieu, kan een
verklaring zijn voor delinquent gedrag). Zij wezen de stedelijke, proletarische en arme jeugd als
maatschappelijk probleem en bron van gevaar aan. Het is in die context in de 1ste helft van
19 eeuw dat jeugdcriminaliteit als apart en brandend sociaal vraagstuk werd ontdekt en
geproblematiseerd.
Het was uiteraard geen nieuw inzicht dat minderjarigen misdrijven plegen. Maar de
ontdekking van jeugdcriminaliteit als een maatschappelijk probleem was dat wel. Het was
pas in de eerste helft van de 19de eeuw dat aparte justitiële en sociaal politieke aandacht
ontstond voor de criminaliteit van minderjarigen en dat dit zelfs kon uitgroeien tot een
onderwerp dat van tijd tot tijd een deel van de politieke agenda ging bepalen. Daaraan werd
behalve door de sociale enquêtes ook in belangrijke mate bijgedragen door de publicatie van
statistieken waarin vanaf begin 19 eeuw een toenemend aantal delicten gepleegd door
jongeren werd geteld en in beeld gebracht.
1.6 Jeugdgevangenissen (belangrijk)
De gevangenis had zo’n slechte reputatie dat veel minderjarigen bij gebrek aan fatsoenlijke
opvang werden vrijgesproken. Men was bang dat jongeren in een nog slechter milieu terecht
gingen komen. Het feit dat kinderen die de wet hadden overtreden werden opgesloten te
midden van het uitschot van de maatschappij baarde de Verlichte burgerij grote zorgen.
Gevoelig als deze burgerij inmiddels was geworden voor de gedachte van de bepalende
invloed van de omgeving ageerde men tegen dit feit. In die ‘besmettelijke omgeving’ zouden
de kinderen alleen maar dieper vallen. Het verblijf in een gevangenis moest juist dienen om
van de gevallen jeugd weer goede burgers te maken.
De oprichting van het eerste aparte jeugdgevangeniskwartier in 1832 in België en van de
eerste Nederlandse jeugdgevangenis voor jongens in Rotterdam een jaar later, schiep de
mogelijkheid om dit ideaal te realiseren en om opgelegde straffen ook effectief en specifiek
gericht op deze doelgroep uit te voeren.
2
Jeugdcriminologie
, Lieze Le Comte SRW 2
1.7 Merkwaardige stijging statistieken
Zoals gezegd concentreerde de aandacht voor hervorming en correctie zich vooral op de
jeugd en de ellendige gezinsomstandigheden van de armen die van het platteland naar de
grote steden waren getrokken op zoek naar werk en een betere toekomst. Nu doet zich
echter iets merkwaardigs voor.
De gerechtelijke statistieken van de 19de eeuw leveren het globale beeld van een stijgende
jeugdcriminaliteit. Nadere bestudering van deze statistieken op regionaal niveau – provincie
Antwerpen – leert echter dat de algemene trend van stijgende jeugdcriminaliteit verre van
eenduidig was.
1.8 Duiding jeugdcriminaliteit eerste helft 19e eeuw
Geregistreerde criminaliteit onder minderjarigen bleek in 1 ste helft van de 19de eeuw nog
helemaal geen typisch stadskarakter te hebben. Zij droeg eerder een kenmerkend ruraal
karakter. Het ging overwegend om delicten die pasten in een landelijke omgeving, zoals
diefstal van (sprokkel)hout en vergelijkbare delicten zoals het illegaal steken van turf, het
hoeden van geiten op andermans grond of het rapen van vruchten of granen voor de oogst.
Deze delicten waren typisch voor de 19de -eeuwse plattelandsjeugd in een context van
industrialisering en proletarisering.
Uit de door Christiaens geanalyseerde correctionele vonnissen in de provincie Antwerpen
blijkt dat de geregistreerde ‘jeugdcriminaliteit’ in de eerste helft van de 19de eeuw in het
platteland gesitueerd moet worden. De proletarisering van de Antwerpse bevolking
verhoogde kennelijk de sociale en economische druk op de verschillende
overlevingsstrategieën, waaronder het sprokkelen van hout of het gebruiken van de gemene
(gemeenschaps- )gronden gerekend kunnen worden.
1.9 Tweede helft 19e eeuw
In de tweede helft van de 19de eeuw volgde echter onmiskenbaar een beweging richting
stedelijke vermogenscriminaliteit.
Na 1860 verschoof de correctionele aandacht van de houtdieven op het platteland naar de
Antwerpse stadsboefjes, en steeg de geregistreerde stedelijke (jeugd)criminaliteit
spectaculair. Sindsdien was het ook de stedelijke vermogensdelinquentie (diefstal en
beroving) die het profiel van de minderjarige dader ging bepalen. Er vindt aldus een
langetermijnverschuiving plaats in de aard en plaats van vervolgde jeugdcriminaliteit tussen
1830 en 1890. Eind 19de eeuw komt het accent geheel te liggen op de jeugd in de grote stad.
1.10 Rondzwervende jeugd
Een van de kenmerkende aandachtspunten en bronnen van toenemende ergernis betrof de
kinderen die in de grote steden vaak in groepen op straat rondzwierven. Weglopen is van alle
tijden, maar de betekenis ervan is per tijd en cultuur totaal verschillend. Zo verlieten in
perioden van scherp dalende conjunctuur en in tijden van oorlog, van plagen die de oogst
vernietigden en van droogte en gebrek, vele jongeren het ouderlijk huis met instemming van
hun ouders. Sommigen zochten hun heil in emigratie.
In de 17de- & 18de eeuw zijn op die manier 10 000 jongeren van Europa naar Amerika
getrokken. Anderen monsterden aan op een koopvaardijschip, meldden zich als huurling bij
3
Jeugdcriminologie