GEDRAGDSWETENSCHAPPEN
DE ONTWIKKELING VAN DE MENS
ONTWIKKELING:
+ Groeien: lichamelijke veranderingen
+ Rijpen: een gevolg van een lichamelijke groei
Leren: mensen ontwikkelen zich door te leren => veranderingen die zich voordoen onder
+ invloed van de omgeving
= Ontwikkeling: Veranderingen / evolutie, op zowel lichamelijk als psychisch vlak
Ze werken allemaal samen om de optimale ontwikkeling van een individu te bevorderen.
LEVENSLOOPFASEN:
1) Prenatale fase (bevruchting – geboorte): periode voor de geboorte, ontwikkeling vindt
plaats in de baarmoeder.
2) Baby (0 -1): Ervaren een snelle groei en ontwikkeling, ze leren nieuwe vaardigheden zoals:
Dieper in detail op de volgende pagina’ s
zitten, kruipen, lopen en taalontwikkeling.
3) Peutertijd (1 – 3): Ze verkennen actief hun omgeving, ontwikkelen verder hun
taalvaardigheden en onafhankelijkheid + eigen identiteit en emotieregulatie.
4) Vroege kindertijd: kleutertijd (3 - 6): Kleuters gaan naar de kleuterschool, ontwikkelen
(verder): taal-, cognitieve, en sociale vaardigheden. Ze verkennen de omgeving en leren
basiskennis en sociale normen.
5) Midden kindertijd: lagere schoolkind (6 – 12): Ze gaan naar de lagere school,
ontwikkelen complexere denkvaardigheden, sociale relaties en moreel besef.
Leren vaardigheden zoals: lezen, schrijven, rekenen,..
6) Adolescentie (12 – 20): Fysieke-, cognitieve en emotionele veranderingen.
Ontwikkelen: identiteit, experimenteren met onafhankelijkheid, vormen hechtere
vriendschappen en maken keuzes met betrekking tot onderwijs en carrière.
7) Jongvolwassenheid (20 – 30)
8) Middenvolwassenheid (30 – 65)
9) Late volwassenheid (65+)
1
, ONTWIKKELINGSDOMEINEN:
✦ Fysieke ontwikkeling
-Sensorische ontwikkeling: zintuigen
+ -Motorische ontwikkeling: bewegingen
Reflexen: schrikreflex, zuigreflex, grijpreflex, stapreflex
Gecontroleerde beweging
Grove motoriek: betreft beweging met grote delen van het
lichaam zoals: romp, benen armen
bv: stappen, springen, fietsen,..
Fijne motoriek: beweging met de hand en vingers
bv: tekenen, typen, fles opendraaien,…
= -Sensomotorische ontwikkeling: We hebben zintuigen nodig om een beweging juist uit te
voeren.
✦ Cognitieve ontwikkeling
= Ontwikkeling van het denken – PIAGET (= ontwikkelingspsycholoog, kinderen)
https://www.youtube.com/watch?app=desktop&v=tB-gsaywtJg
1) Sensomotorische stadium (0-2): Babytijd
De cognitieve ontwikkeling van de baby’s wordt voor een groot deel bepaald door
hun sensorische en motorische mogelijkheden, ze leren door waar te nemen.
Onderverdeling:
0-1 maand: reflexhandelingen: babyreflexen + adaptatie (zuigen aan borst ->
zuigen aan fles)
2
, 1-4 maanden: primaire circulaire reacties:
- Eenvoudige bewegingen + leert zijn lichaam gebruiken
-Eerst gebeuren de handelingen toevallig, de baby herhaalt de handelingen als ze
prettig voelen
-Door accommodatie en assimilatie worden ze steeds beter uitgevoerd
4-8 maanden: secundaire circulaire reacties:
-Beter rondkijken en grijpen = oog- hand coördinatie werkt vlotter
-Ontdekt dat zijn handelingen een effect hebben
8-12 maanden: intentioneel handelen:
-Doelbewust handelen, doet iets omdat het weet wat er op zal volgen
=> eerste vorm van “denken”
-Bedenkt manieren om probleem op te lossen
-Objectpermanentie, weet dat een object nog steeds bestaat wanneer het kind
ze niet ziet
12-18 maanden: tertiaire circulaire reacties:
-Na 12 maanden: experimenteren
-Herhaalt handelingen maar brengt er variatie in en “onderzoekt” nieuwe
effecten
=>sterke exploratiedrang
2) Preoperationeel stadium (halverwege peuterperiode – einde kleutertijd):
Kind leert symbolen te gebruiken
Kenmerken van het denken van kleuters:
Fantasie: mogelijkheid om situaties in te beelden die niet echt zijn
- Houden van sprookjesverhalen, maar kunnen moeilijk werkelijkheid en fantasie
onderscheiden
- Doe-alsofspel
Waaromvragen: vooral geïnteresseerd in het doel van een gebeurtennis, niet de oorzaak
Intuïtief denken: niet logisch / rationeel denken, maar vanuit eigen ervaring
bv: “witte koeien -> witte melk, bruine koeien -> chocomelk” => magisch denken
Ze gaan denken dat hun gedrag invloed heeft op wat er rond hen gebeurt
bv: TV kapot = stout geweest
Groei van de cognitieve vaardigheden:
verbetering in: denkvermogen, geheugen, verschil “b” en “d”, taal en langere aandacht
3
, 3) Concreet-operationeel stadium (schoolkind, 6-12):
Kind gaat niet meer af op intuïtie, maar zal echt redeneren
Nieuwe denkvermogen:
Classificeren: bv. Matteo = kind -> kinderen = mensen -> Matteo = een mens
Conservatie: begrijpen dat hoeveelheid van iets niet verandert als de vorm verandert
Inlevingsvermogen: (jonge) kleuters = egocentrisch, schoolkind leert perspectief van
een ander in te zien
4) Formeel-operationeel stadium (12+):
Tiener leert abstract denken, vb. hij begrijpt begrippen die je niet concreet kan voorstellen
zoals “rechtvaardigheid”, “economie”,…
Tieners kunnen nadenken over hypothetische zaken
Kenmerken:
Moeite met plannen en langetermijndenken
Egocentrisme en een onrealistisch zelfbeeld: gevoel dat ze uniek zijn, spotlight-effect =>
imaginair publiek (= het gevoel hebben dat iedereen naar je kijkt en let op wat je doet, hoe je
eruit ziet,…)
Kritische ingesteldheid: hypothetisch denken => volwassen wereld in vraag stellen =>
worden kritisch => leren eigen, bewuste keuzes maken
Creativiteit: flexibel brein => leren snel en worden minder dan volwassenen geremd door
hun gezond verstand bij het bedenken van nieuwe ideeën
Jean Piaget 4