Samenvatting verdieping in de orthopedagogiek week 1 t/m 4
13 vues 0 fois vendu
Cours
Verdieping in de orthopedagogiek (ESSBE2070)
Établissement
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)
Book
Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
In deze samenvatting staan de hoofdstukken 2,3, 8 en 11 t/m 14 van het handboek Ontwikkelingspsychopathologie bij Kinderen en Jeugdigen. Dit is week 1 t/m 4 van de stof. Mocht je andere hoofdstukken nodig hebben hoor ik het graag.
Week 1
Hoofdstuk 2
2.1 Inleiding
Het is van groot belang om verschijnselen van elkaar te onderscheiden, te classificeren. Dit
gebeurd via classificatiesystemen, die systematische beschrijvingen geven van gedrag en dit
gedrag indelen onder een stoornis. Diagnostiek gaat verder dan classificeren. Hierbij wordt
naast gedragskenmerken ook gekeken naar problemen bij kinderen. Als een stoornis
vastgesteld is moet er gezocht worden naar de oorzaak hiervan. Dit gebeurd met behulp van
diagnostiek. Door epidemiologisch onderzoek te doen wordt gekeken naar de vraag hoeveel
kinderen bepaalde problemen hebben.
2.2 Classificatie
Bij classificatie wordt iets herkent, gelabeld en in de juiste categorie ingedeeld. Men probeert
automatisch al waarnemingsresultaten in te delen in bekende categorieën. Om iets in te delen
in een categorie maak je gebruik van kennis die je hebt. Deze kennis is gebonden aan de
cultuur en tijd waarin je leeft. Bijv.: de één noemt een kind driftig, de ander assertief.
Waarnemingen delen we in omdat we behoefte hebben aan vereenvoudiging. Classificatie
biedt de mogelijkheid tot ordening. Een goed classificatiesysteem waarmee zowel
onderscheid als overeenkomsten gemaakt worden, wordt gezien als de basis van een
wetenschap. Er zijn vaak altijd stoornissen die dezelfde klachten veroorzaken, maar niet
relevant zijn voor de casus. Deze moeten dus worden uitgesloten, wat we
differentiaaldiagnose noemen. Bij vermoeden van een stoornis zal eerst moeten worden
gekeken of het niet problematiek is die hoort bij leeftijd. Bij de classificatie wordt gebruik
gemaakt van hoofd- en subgroepen. Hoofdgroep is bijv. angststoornissen en deze heeft dan de
subgroepen paniekstoornis, agorafobie, specifieke fobie en separatieangststoornis. Kennis
gebaseerd op classificatie is kennis over een groep, niet een specifiek kind. Dit wordt alleen
gebruikt om vast te stellen wat er waarschijnlijk aan de hand is, wat dan ook uitgelegd kan
worden aan ouder en kind. Om verklaringen te kunnen geven hiervoor is diagnostiek nodig.
In de DSM staan afspraken over hoe een psychische stoornis gedefinieerd wordt door de
kenmerken te omschrijven. Bij depressie worden bijvoorbeeld 9 mogelijke symptomen
beschreven. Deze symptomen zijn een beschrijving van de stoornis, geen verklaring. Ook
vermeld de DSM het aantal, duur en impact van de symptomen. Zo zegt de aantal aanwezige
symptomen iets over de ernst van de stoornis. Ook moet een stoornis het functioneren van de
patiënt in aanzienlijke mate negatief beïnvloeden, om een stoornis te zijn. Toch gaan dingen in
de praktijk niet altijd zoals het in het DSM beschreven staat. Als een kind dusdanig lijdt onder
angstproblemen maar niet aan de criteria van een angststoornis voldoet, heeft het nog steeds
hulp nodig.
In eerdere versies van de DSM werd onderscheid gemaakt tussen volwassenen en kinderen
met stoornissen. Hier zijn ze in de DSM-V mee gestopt. Een stoornis heb je vaak je leven lang
en stopt / veranderd niet met de leeftijd. Stoornissen kunnen bij verschillende leeftijden wel
anders tot uiting komen. Voor PTSS is er bijvoorbeeld een andere definiëring bij kinderen,
omdat het bij kinderen anders tot uiting komt.
,Comorbiditeit is het tegelijkertijd voorkomen van stoornissen. Bij een adolescent kan
bijvoorbeeld een angststoornis samengaan met middelenmisbruik, wat dan een comorbide
stoornis is. Vooral bij kinderen en jongeren komt comorbiditeit in de meeste van de gevallen
voor.
De meest gebruikte dimensionale classificatiesystemen zijn door de Amerikaanse psycholoog
Achenbach ontwikkelde vragenlijsten, die ook naar het Nederlands zijn verteld. De
vragenlijsten staan bekend onder de naam Child Behavior Checklist (CBCL). Er bestaan
verschillende versies voor verschillende leeftijdscategorieën. Boven de 18 is het de Adult
Behavior Checklist. Argumenten voor de CBCL zijn dat het een dimensionale aanpak heeft,
waardoor veranderingen beter in kaart kunnen worden gebracht dan bij de DSM. Ook wordt
er bij de CBCL geen harde criteria gebruikt. De cijfers van CBCL worden vergeleken met
andere kinderen van die leeftijd etc. Hierdoor wordt er ook makkelijk onderscheid gemaakt
tussen het hebben van bijvoorbeeld ADHD of het gewoon druk zijn, wat hoort bij de leeftijd.
De CBCL lijsten zijn overigens ook ontwikkeld voor verschillende informanten: ouders, kind
zelf en de leerkracht. De DSM wordt alleen gebruikt door de hulpverlener zelf. Nadelen van
de CBCL zijn dat ze niet in alle landen op dezelfde manier gescoord worden en dat vooral
veelvoorkomende problemen hiermee worden opgespoord.
2.3 Diagnostiek
Belangrijk na het vaststellen is het achterhalen hoe een stoornis is ontstaan en waarom deze
standhoud. Dit noemen we diagnostiek, wat letterlijk door-kennen betekent. Bij diagnostiek
wordt op individueel niveau gekeken naar hoe je de stoornis kunt verklaren en begrijpen.
Hierbij wordt dan ook gebruik gemaakt van wetenschappelijke inzichten. Bijvoorbeeld met
het biopsychosociale model en het model van risico- en beschermingsfactoren.
Als het lukt om problemen te classificeren kan een begin worden gemaakt aan diagnosticeren,
dit kan door de drie ‘waaromvragen’
Waarom heeft het kind deze klachten op dit moment en niet bijvoorbeeld een halfjaar
geleden gekregen? (of waarom kon er niet eerder om hulp gevraagd worden als het
wel langer speelt)
Waarom heeft het kind juist deze problemen met deze klachten ontwikkelt en niet
bijvoorbeeld andere klachten? hiermee kan worden gekeken naar de functie die een
stoornis vervult.
, Waarom heeft dit kind psychische problemen en niet een broertje/zusje? Zijn er meer
gezinsleden met psychische problemen? zo kun je het gezinsfunctioneren verder
onderzoeken.
Bij hulpverlening aan kinderen en jeugd is het belangrijk om veel aandacht te besteden aan
gezinsonderzoek, omdat het gezinsfucntioneren veel invloed heeft. Dit is ook andersom, een
kind met problemen heeft veel invloed op het gezin. Gezinsonderzoek is niet alleen belangrijk
om naar de interacties te kijken, maar ook om de sterkte kanten van het gezinsfunctioneren te
bepalen. Daarnaast moet gekeken worden of alleen het kind hulp nodig heeft, of dat er meer
hulp nodig is. In ernstige gevallen: moet het kind tijdelijk uit huis geplaatst worden?
2.4 Diagnostische methoden en instrumenten
De vier diagnostische methoden:
1. Het diagnostische gesprek
Hierbij wordt aandacht besteed aan luisteren, vragen stellen en observeren. Wat iemand
zelf vertelt vormt een belangrijk aspect bij het vaststellen van het probleem. Zo’n intake
gesprek zet het diagnostisch proces in gang. Er wordt tijdens zo’n eerste gesprek vaak een
anamnese afgenomen, een deel van het gesprek waarin de voorgeschiedenis van het
probleem in kaart wordt gebracht. Als de ‘probleempersoon’ zelf de klachtgeschiedenis
toelicht noemen we dit autoanamnese/ zelfanamnese. Een heteroanamnese is
gebaseerd op informatie van anderen. Een gesprek kan een vervolg krijgen met een
diagnostisch interview. Er wordt hierbij veel gebruik gemaakt van het Diagnostic
Interview Schedule for Childeren (DISC).
2. Observeren
De hulpverlener die een intake gesprek voert neemt waar wat er gebeurd tijdens een
gesprek. Als een kind bijvoorbeeld rood wordt bij bepaalde vragen of een ouder bepaalde
gezichtsuitdrukkingen laat zien, dan zien zij dat. Observaties kunnen aanvullingen geven
op eerder gestelde classificatie / diagnose.
3. Psychodiagnostiek
Psychodiagnostisch onderzoek is oorspronkelijk het werkterrein van een gespecialiseerde
psycholoog. Hierbij wordt gebruik gemaakt van vragenlijsten, testen en
beoordelingsschalen. Het bekendste is de IQ test. De CBCL is een voorbeeld van een
schaal. De verschillende psychodiagnostische testen zijn:
Functietesten: meten een functie van een kind, bijv. IQ, concentratie, gehugen
etc.
Zelfinvullijsten: hiermee wordt bepaalde problematiek of psychisch kenmerk
gemeten
Projectieve testen: aanbieden van onduidelijke stimuli waarbij van het kind
gevraagd wordt wat ze denken hierbij of wat het is.
4. Lichamelijk onderzoek
Alleen een arts mag dit uitvoeren. Af en toe is dit nodig om bijvoorbeeld
zindelijkheidsproblemen of problemen met voeding vast te stellen.
, Betrouwbaarheid: dit betekent nauwkeurigheid. Er zijn hierin twee aspecten te
onderscheiden: overeenstemming en standvastigheid. Overeenstemming is de overeenkomst
tussen oordelen van verschillende partijen, ook wel interbeoordelaarsbetrouwbaarheid.
Standvastigheid is het stabiel blijven van een uitspraak gedurende een langere tijd, test-
hertestbetrouwbaarheid.
Valide: de techniek die je gebruikt om iets te meten, meet ook daadwerkelijk wat het beoogt
te meten. Het gaat hierbij dus om bruikbare interpretatie van je meting. Voor validiteit moet
een hulpverlener rekening houden met specifieke kenmerken van de hulpvrager, zoals
ontwikkelingsfase en cultuur. Bij verschillende informanten is validiteit anders. Dit komt
omdat zij het kind allemaal in een andere context observeren en het kind bij verschillende
mensen ook andere gedragingen vertoont. Als er grote verschillen zijn tussen informanten,
maakt dat wel duidelijk dat het kind heel ander gedrag vertoont in verschillende contexten.
Ook dit is waardevolle informatie
2.5 Epidemiologie
Om beslissingen te nemen en goed te interpreteren moet een hulpverlener kennis inzetten over
wat gezien de leeftijd ‘normaal’ en ‘abnormaal’ is voor een kind. Deze kennis wordt
verzameld via epidemiologisch onderzoek.
Prevalentie geeft het percentage aan van een groep dat een bepaalde stoornis heeft op een
bepaald moment in de tijd.
Incidentie is het aantal nieuwe ziektegevallen in een periode.
In een onderzoek bleek dat 35,5% van de genoemde ernstige problemen had bij functioneren.
Maar 3,5% bleek aangemeld voor professionele hulp. De kans op aanmelding wordt vergroot
door:
De ernst van de problematiek
De leeftijd van het kind, hoe ouder, hoe eerder hulp werd gezocht
De combinatie van problematiek bij een kind en problemen in het gezinsfunctioneren
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur demivanklink3. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,00. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.