BIJZONDERE
WEEFSELLEER
Uitgewerkte preparaten
2e bachelor diergeneeskunde
,Immuunsysteem
° C 2/4 Rood beenmerg (rund) – AZAN
In dit preparaat bekijken we rood beenmerg (van een rund) met spongieus botweefsel, bestaande uit een netwerk van
botbalkjes (trabeculae). De lamellen lopen evenwijdig aan het oppervlak, maar vormen geen duidelijke osteonen. Dit
type bot bevindt zich vooral aan de gewrichtsuiteindes.
Binnen de botmatrix van de botbalkjes zitten osteocyten. De ruimtes tussen de botbalkjes zijn verbonden met de
mergholte in de diafyse. Canaliculi reiken tot aan het oppervlak van de botbalkjes voor de uitwisseling van
voedingsstoffen en afvalproducten. In de mergholte zijn bloedvaten die de osteocyten van voedingsstoffen voorzien.
Het periost (beenvlies) is een membraan van dicht collageen bindweefsel dat het buitenste botoppervlak bedekt. Het
bestaat uit een vezelige buitenlaag en een celrijke osteogene binnenlaag. Het endost bedekt het binnenoppervlak van
het bot, omgeeft de mergholte en de hiermee verbonden kanaaltjes. Het is een dun 'epitheliaal' vlies met bloedvaten
die het bot binnendringen via de kanalen van Volkmann.
In het botweefsel vind je de osteoblasten, osteocyten en osteoclasten:
• Osteoblasten zijn actieve botvormende cellen, afkomstig van osteoprogenitorcellen in het endost en periost.
Ze produceren de organische componenten van de botmatrix (bijv. collageen type I, proteoglycanen en
glycoproteïnen) en liggen in aaneengesloten rijen tegen de botbalkjes, wat een osteoblastenzoom vormt.
• Osteocyten zijn volwassen botcellen die ontstaan uit osteoblasten en liggen in lacunes binnen de verkalkte
botmatrix. Ze vertonen fijne uitlopers die door de canaliculi lopen waarmee ze via nexusverbindingen kunnen
communiceren en nutriënten overbrengen naar andere osteocyten.
• Osteoclasten zijn grote, meerkernige cellen die bot afbreken en ontstaan door fusie van progenitorcellen in het
beenmerg. Ze veroorzaken actieve erosie van botmineralen en nestelen zich in de lacunes van Howship
(uithollingen van de weggevreten matrix).
Het rode beenmerg in de mergholte bevat verschillende structuren:
• De voorlopercellen van bloedcellen die zichtbaar zijn als rode kernen.
• De rode bloedcellen zonder kern, liggend in sinusoïden.
• Vetcellen zijn grote witte openingen met een centrale vetvacuole en perifeer weggedrukte kern (geel
beenmerg).
• Grote bloedvaten.
• Megakaryocyten zijn grote, meerkernige cellen die kerndeling ondergaan zonder celdeling. Het zijn voorlopers
van de thrombocyten, die ontstaan uit stukjes cytoplasma van de megakaryocyt?
• Reticulumcellen vormen een netwerk voor de bloedvorming en bevinden zich aan de rand van het beenmerg.
Ze hebben een grote, ovale, lichtgekleurde kern, omgeven door een blauw bindweefsellaagje.
1
,° J 1/11 Lymfeknoop (kat) - AZAN
In dit preparaat bekijken we een lymfeknoop (van een kat). Een lymfeknoop (of lymfeklier) is boon- of niervormig
lymfoïd weefselorgaan. De buitenkant is omgeven door een kapsel van dicht onregelmatig bindweefsel met enkele
elastische vezels, waaruit trabekels vertrekken die de lymfeknoop in compartimenten verdelen. De basisstructuur
wordt gevormd door een netwerk van reticulumcellen en reticulaire vezels met veel lymfoïde cellen en macrofagen.
We onderscheiden bij een lymfeknoop een cortex en medulla.
• De cortex is donker gekleurd en bestaat uit ronde lymfefollikels met vnl. B-lymfocyten. De lymfocyten zijn
zichtbaar als paarse kernen.
o De mantelzone bevat immunocompetente B-lymfocyten met in het midden prolifererende cellen.
o De paracorticale zone grenst aan de medulla en bevat vnl. T-lymfocyten die afkomstig zijn uit de
thymus.
• De medulla is lichter gekleurd en bestaat uit celarme mergsinussen en celrijke mergstrengen van dicht lymfoïd
weefsel met lymfocyten, plasmacellen en macrofagen.
De lymfeknoop filtert lymfe, die via afferente lymfevaten aan de convexe zijde binnenkomt en via één of twee efferente
vaten aan de hilus vertrekt. Afferente lymfevaten komen binnen in het bindweefselkapsel en monden uit in een
randsinus/subcapsulaire sinus (open witte ruimte). Deze sinus gaat over in een trabekelsinus en vervolgens in
perifolliculaire sinussen (witte ruimtes nabij de follikels). De lymfe stroomt verder naar de mergsinussen en richting de
hilus naar de efferente lymfevaten.
° J 2/10 Tonsil la palatina (humaan) – Trichroom (anilineblauw)
In dit preparaat bekijken we de tonsil (van een mens). Een tonsil heeft twee zijden: één kant gericht naar de mond,
bedekt met epitheel, en één kant met collageen bindweefsel, vetweefsel en bloedvaten. Het bindweefsel steekt diep
uit en vormt trabekels waarin bloedvaten voorkomen.
De zijde naar de mond is bedekt met meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel. Het epitheel kan op sommige plaatsen
instulpen, wat leidt tot de vorming van groeven (fossulae), waarvan de uiteinden crypten worden genoemd. In deze
crypten is het epitheel bijna niet meer te onderscheiden door de aanwezigheid van lymfocyten die door het basale
membraan en het epitheel zijn doorgedrongen. Onder het epitheel rond de groeven bevinden zich lymfefollikels met
een donkere rand (de corona) en B-lymfocyten in het centrum. Tussen de lymfefollikels bevinden zich T-lymfocyten.
Onder de microscoop kan geen onderscheid worden gemaakt tussen B- en T-lymfocyten. Ook zijn venulen met een
hoog endotheel zichtbaar tussen de lymfefollikels, waardoor we spreken van hoog endotheliale venulen.
2
,° J 3/6 Milt (humaan) – HE
In dit preparaat bekijken we een milt (van een mens). De milt is omgeven door een kapsel van onregelmatig collageen
bindweefsel, ook de tunica fibrosa genoemd. Hierbuiten bevindt zich de tunica serosa als mesotheel. Vanuit het kapsel
vertrekken trabekels die de pulpa binnendringen. Arteriën en zenuwen komen de milt binnen via de hilus en verdelen
zich via de trabekels. Venen verlaten de milt via de hilus en verzamelen bloed uit de pulpa. De milt bestaat uit rode en
witte pulpa, zonder een schors en medulla. Het is opgebouwd uit een netwerk van reticulocyten, ondersteund door
collageenvezels.
De rode pulpa is op dit preparaat lichter gekleurd en vormt het grootste deel van de milt. Het bestaat uit reticulair
bindweefsel en voor 60% uit veneuze sinussen gevuld met rode bloedcellen, die rechtstreeks uitmonden in grote venen.
De wanden van deze sinussen bestaan uit langgerekte endotheelcellen met spleten die zorgen voor betere uitwisseling
tussen het lumen, de Strengen van Billroth, en de omliggende sinussen. Tussen de sinussen liggen de Strengen van
Billroth met reticulumcellen en verschillende andere cellen (macrofagen, lymfocyten, plasmacellen).
De witte pulpa is op dit preparaat donker gekleurd. Het omringt de arteriële vertakkingen en bestaat uit dicht
opeengepakte lymfocyten, verdeeld in:
• PALS (peri-arteriolaire lymfocytenschede) die vnl. bestaan uit T-lymfocyten. Het is opgebouwd uit een losmazig
stromanetwerk van reticulaire vezels en reticulocyten.
• Follikels met een kiemcentrum die vnl. bestaan uit B-lymfocyten, begrensd door de marginale zone.
Bloeddoorstroming door de milt:
• De a. lienales komt de milt binnen via de hilus en vertakt zich in trabekelarteriën. Deze arteriën verlaten de
trabekels en dringen de witte pulpa binnen, gaan verder naar de rode pulpa en worden daar omgeven door de
PALS.
• Trabekelarteriën geven marginale arteriën af die verdergaan als penseelarteriën in de rode pulpa en aansluiten
op de hulscapillairen van Schweigger-Seidel. Deze capillairen bestaan uit glad spierweefsel en kunnen
contraheren. Ze monden uit in veneuze sinussen, die overgaan in kleinere venulen en de milt verlaten.
3
,° J 4/13 Thymus (zwezerik) (humaan) - HE
In dit preparaat bekijken we de thymus/zwezerik (van een mens). De thymus bereikt zijn maximale ontwikkeling na de
geboorte, groeit een tijdlang door en ondergaat involutie na de puberteit. Tijdens de involutie wordt het actieve weefsel
grotendeels vervangen door bindweefsel en vetweefsel, met een kleine hoeveelheid functioneel weefsel die blijft
bestaan.
De thymus is een tweelobbig orgaan, omgeven door een bindweefselkapsel. Vanuit dit kapsel vertrekken trabekels die
het orgaan in talrijke lobulen verdeeld. Via het kapsel dringen bloedvaten de thymus binnen, lopen langs de trabekels
en bereiken de grens tussen schors en merg, waar ze het parenchym binnendringen. Ter hoogte van de grens bevinden
zich postcapillaire venulen. Arteriolen vormen capillairen in de schors, die daar vertakken en terugkeren.
De thymus heeft een mergzone en een cortexzone, beide bestaande uit een netwerk van reticulumcellen en onrijpe T-
lymfocyten.
• De donkere cortex heeft een hogere dichtheid T-lymfocyten (6 per reticulumcel). In de cortex worden veel
lymfocyten geproduceerd, waarvan de meeste door apoptose afsterven en door macrofagen worden
gefagocyteerd. De overlevende thymocyten (= lymfocyten) bereiken de medulla.
• De lichtere medulla bevat epitheelcellen, minder T-lymfocyten (2 per reticulumcel) en de lichaampjes van
Hassall. Deze lichaampjes zijn concentrisch gerangschikte reticulumcellen die naar binnen toe verhoornen.
Alle celtypen die voorkomen in de thymus zijn: thymocyten (= lymfocyten), macrofagen en gespecialiseerde reticulaire
epitheelcellen. De meeste lymfocyten zijn T-cellen, die eerst in de thymus verblijven voordat ze afweereigenschappen
krijgen. Macrofagen liggen verspreid tussen deze cellen.
Het stroma bestaat uit reticulumcellen met uitlopers, die ondersteund worden door intracellulaire cytoskeletelementen
en verbonden zijn door desmosomen. Aan de periferie van de cortex vormen de celuitlopers onder het kapsel en rond
bloedvaten een continue cellaag, de bloed-thymusbarrière, die de doorgang van macromoleculen naar de cortex
verhindert.
4
,° E 14/21 Ileum met platen van Peyer (varken, kat) - AZAN
In dit preparaat bekijken we een dwarse doorsnede van het ileum (van een varken). Richting het lumen zijn uitstulpingen
zichtbaar, ook de darmvlokken of villi genoemd. Ze worden afgewisseld met instulpingen in de onderliggende laag,
bekend als de crypten van Lieberkühn. De darmcellen (enterocyten) worden gekenmerkt door licht gekleurd
cytoplasma en een duidelijke kernmembraan met fijnverdeeld chromatine en dicht opeengepakte chromosomen.
Van buiten naar binnen zijn er verschillende lagen te herkennen:
1. Tunica mucosa: Deze laag bestaat uit:
• Lamina epithelialis: Een éénlagig cilindrisch epitheel van enterocyten met ovale kernen. De cellen
vertonen een apicale borstelzoom van microvilli, die zorgen voor oppervlaktevergroting. Het epitheel
rust op een basale membraan, dat blauw aankleurt vanwege de collagene vezels. Tussen de
enterocyten liggen slijmbekercellen (blauw gekleurd), die een apicale slijmprop produceren en hun
kernen basaal wegdrukken.
• Lamina propria: Een laag reticuline bindweefsel die de crypten ondersteunt.
• Lamina muscularis mucosae: Een laag gladde spieren, herkenbaar als roze lijntjes onder de crypten.
2. Tela submucosa: Deze laag bestaat uit losmazig collageen bindweefsel met bloedvaten, namelijk ‘grote
arteriolen’. Deze bloedvaten vertonen meerdere endotheelkernen, een MEI, en glad spierweefsel op meerdere
niveaus.
• Er zijn grote lymfefollikels te zien, bestaande uit B-lymfocyten. Deze vormen de platen van Peyer die
bijdragen aan de lokale immuniteit. Tussen de lymfefollikels bevinden zich T-lymfocyten. Wanneer een
lymfefollikel doordringt in de tunica mucosa, wordt het een dome genoemd.
3. Tunica muscularis externa: Glad spierweefsel bestaande uit:
• Een buitenste longitudinale spierlaag (overlangs aangesneden) en een binnenste circulaire spierlaag
(dwars aangesneden).
• Tussen deze lagen ligt zenuwweefsel van de plexus myentericus en plexus submucosus. De plexus
myentericus coördineert de peristaltiek van de darmen en bestaat uit zenuwcellen en -vezels
georganiseerd in ganglia.
4. Tunica serosa: Bestaat uit een mesotheel met donkere, afgeplatte plaveiselcellen en een onderliggende dunne
bindweefsellaag.
5
, Ademhalingsstelsel
° L 1/1,2 Septum nasi – AZAN
In dit preparaat bekijken we het neusseptum (van een mens). Centraal bevindt zich het kraakbeen en bot, omgeven
door een tunica mucosa bestaande uit de lamina epithelialis en lamina propria. Het preparaat kan worden
onderverdeeld in een olfactorisch deel (bovenaan) en een respiratorisch deel (onderaan).
Het respiratorisch epitheel is een pseudomeerlagig gecilieerd cilindrisch epitheel met slijmbekercellen. Dit epitheel gaat
over in een olfactorisch epitheel in het olfactorische deel, dat ook pseudomeerlagig cilindrisch is. In dit olfactorisch
epitheel bevinden zich steuncellen met ovale kernen en microvilli, en reukcellen met ronde, centraal gelegen kernen.
Deze olfactorische reukcellen zijn bipolaire neuronen met aan de apicale zijde reukblaasjes en dendrieten. Deze
reukcellen bevatten receptoren die reukmoleculen detecteren. Aan de basale zijde liggen axonen die samenkomen tot
zenuwbundels, de fila olfactoria. Ook zijn er basale vervangcellen aanwezig.
In de lamina propria liggen de klieren van Bowmann die de stimulus helpen te laten verdwijnen. Deze klieren hebben
een seromuceus uiterlijk en soms afvoergangen naar het lumen, te herkennen aan een éénlagig cilindrisch epitheel met
een duidelijk lumen.
° L 4/3 Larynx – Trichroom (Heidenhainsblauw + orceïne)
In dit preparaat bekijken we het strottenhoofd (larynx). Hier zijn zowel de valse als de ware stembanden zichtbaar zijn,
gescheiden door een ventrikel bekleed met respiratoir epitheel (meerlagig geciliëerd cilindrisch epitheel met
slijmbekercellen). In de lamina propria bevinden zich talrijke capillairen, venen en arteriën. In de submucosa kunnen
soms lymfeklieren of larynxtonsillen worden aangetroffen.
De valse stemband heeft een respiratorisch epitheel. Hieronder bevindt zich de lamina propria, een laag van losmazig
tot dicht onregelmatig bindweefsel. In de tela submucosa bevinden zich seromuceuze klieren die samen de glandula
laryngealis vormen. De bindweefselvezels en elastische vezels vormen samen het lig. vestibulare.
De ware stemband heeft een meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel. Door wrijving kunnen cellen op sommige
plaatsen afwezig zijn of meer verhoornd raken. De lamina propria is opgebouwd uit dicht onregelmatig collageen
bindweefsel. Er zijn vele elastische vezels die samen het lig. vocale vormen, zichtbaar als een donkere structuur. Het
epitheel gaat naar beneden over in respiratorisch epitheel en soms zijn er seromuceuze klierdeeltjes te vinden.
Verder is er dwarsgestreept spierweefsel, waaronder de m. ventralis, m. vocalis en m. thyroarytenoideus.
6