Deze samenvatting bestaat uit de voorgeschreven literatuur van het vak Erfrecht I voor de master Rechtsgeleerdheid of de bachelor Rechtsgeleerdheid. Het is een samenvatting van de hoofdstukken 1 tot en met 7, paragraaf 6 van hoofdstuk 18, hoofdstukken 8 tot en met 10 en hoofdstuk 18.
Hoofdstuk 1: De geschiedenis van de totstandkoming van boek 4 BW en algemeen
overgangsrecht
§ 1 Erfrecht
De saisineregel houdt in dat de plaats van de overleden persoon vermogensrechtelijk ingenomen
wordt door diens ‘erfgenamen’. Zij volgen onder algemene titel op in de rechten en
verplichtingen. Dat kan geschieden op grond van de wet (versterferfrecht) of een uiterste
wilsbeschikking.
§ 1.1 De lotgevallen van boek 4 BW
Op 1 januari 2003 is het erfrecht gewijzigd door een formele wijziging van boek 4 van het
Burgerlijk Wetboek. Het erfrecht waarvan in 2003 afscheid werd genomen, is in overwegende
mate het erfrecht zoals dat in 1838 in het Burgerlijk Wetboek verscheen. De geschiedenis van de
totstandkoming van het nieuwe erfrecht wordt vanaf 1954 beheerst door de discussie over de
wijze waarop de positie van de langstlevende echtgenoot in het versterferfrecht bij voorkeur zou
dienen te worden geregeld.
§ 2 Het ontwerp-Meijers; het Regeringsontwerp (nr. 3771)
In het ontwerp-Meijers wordt ervoor gekozen een legitieme portie toe te kennen aan de
langstlevende echtgenoot. Men neemt de kritische stelling in dat de legitieme portie en
verzorgingsaanspraak moeten worden gescheiden. De kritiek leidt ertoe dat toekenning van een
verzorgingsaanspraak naast de legitieme aanspraken kan bestaan. De verzorgingsaanspraak gaat
niet vóór de legitieme aanspraken van de kinderen. Uiteindelijk verdwijnt de legitieme portie uit
het wetsontwerp. In 1969 wordt gekozen voor de toekenning van een ‘som ineens ten bedrage
van de legitieme portie waarop hij aanspraak zou hebben gehad indien hij een kind van de
erflater zou zijn geweest’. Dit wordt in 1969 tot wet verheven.
§ 3 De ‘voortrein’- Van Agt (nr. 12 863)
De invoering van de wet in 1969 zou in twee fasen geschieden waarbij de regeling van de positie
van de langstlevende echtgenoot en die van de natuurlijke kinderen bij ‘voortrein’ zouden worden
ingevoerd. Deze voortrein verschijnt in 1974 op het emplacement. Het resultaat: de langstlevende
wordt enig versterferfgenaam en de kinderen krijgen een ‘uitkeringsrecht bij versterf’. De
betreffende vordering is zes maanden na het overlijden van de erflater opeisbaar. Het notariaat
blokkeerde deze wet en maakte twee hoofdbezwaren: i) de vordering van de kinderen zijn na zes
maanden opeisbaar en ii) de hoogte van de ‘som ineens ter voldoende verzorging’ is niet vast te
stellen. De voortrein verdween op de schroothoop.
§ 4 De Invoeringswet (nr. 17 141); het vruchtgebruikvoorstel
In 1981 verschijnt het derde gedeelte van de Invoeringswet nieuw BW. Er verschijnt een
vruchtgebruikregeling voor de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot. Men uit bezwaren
waarna er een nota van wijziging volgt. Toekenning van het vruchtgebruik maakt deel uit van het
versterferfrecht.
§ 8.1 Inleiding
Het overgangsrecht regelt de overgang van de oude wet naar de nieuwe wet. Gelet op het
ontbreken van de mogelijkheid van de erflater om diens uiterste wil uit te leggen, neemt de
wetgever een ander uitgangspunt dan de hoofdregel in het overgangsrecht (onmiddellijke
werking): de uit de uiterste wil van de erflater blijkende uiterste wilsbeschikking dient zo veel
Pagina 1 van 72
,mogelijk te worden geëerbiedigd en te worden geïnterpreteerd vanuit de context van het oude
recht.
§ 8.2 De Overgangswet
De bepalingen in de Overgangswet kunnen inhoudelijk worden onderscheiden in twee groepen:
- Bepalingen die aangeven welk recht (oud of nieuw) op een bepaald geval van toepassing
is (verwijzingsregels);
- Regels die aangeven welke bijzondere overbruggingsregels op bepaalde gevallen van
toepassing zijn.
§ 8.3. Algemene beginselen van het overgangsrecht
Het overgangsrecht neemt evenals het Burgerlijk Wetboek een gelaagde structuur tot
uitgangspunt. Deze structuur houdt in dat op bepaalde rechtsfiguren, bijvoorbeeld een
rechtshandeling als legaat, zowel algemene leerstukken uit boeken 3 en 6 BW als meer specifiek
op die rechtsfiguur toegesneden bepalingen uit Boek 4 van toepassing zijn. Als voorbeeld geldt
artikel 68a lid 1 Overgangswet: tenzij uit de volgende artikelen iets anders voortvloeit. Men dient
derhalve de bijzondere overgangsrechtelijke bepalingen steeds te zien in de context van de
algemene bepalingen van de Overgangswet.
In het overgangsrecht bestaan ruwweg de volgende uitgangspunten:
De wetgever staat bij het ontwerpen van overgangsrecht steeds voor de vraag in hoeverre de
rechtszekerheid moet wijken voor het tempo van de rechtsontwikkeling. De werkgever heeft er
ten aanzien van het overgangsrecht van het erfrecht voor gekozen om te kiezen voor de
onmiddellijke werking als hoofdregel van de Overgangswet. Een volgend uitgangspunt, dat nauw
verband houdt met het uitgangspunt van de onmiddellijke werking, is dat het overgangsrecht
bestaande goederenrechtelijke rechtsposities in beginsel eerbiedigt. Beter bekend als: het
beginsel van eerbiediging van verkregen rechten: aan bestaande vermogensrechten wordt niet
getornd. Dat blijkt uit artikel 69 Overgangswet NBW.
Voor het overgangsrecht met betrekking tot het erfrecht dient men zich steeds te realiseren dat
dit twee situaties regelt, te weten:
- De nalatenschap is vóór het in werking treden van de wet opengevallen;
- De nalatenschap is na het in werking treden van de wet opengevallen.
In het eerste geval zal artikel 60 Overgangswet NBW van belang zijn, nu het openvallen van de
nalatenschap onmiddellijk resulteert in het verkrijgen van vermogensrechten door erfgenamen
(de saisine) of legatarissen. In het laatste geval kan deze bepaling geen rol spelen. Artikel 74
Overgangswet NBW regelt de situaties waarbij tijdens een erfrechtelijke procedure de wet in
werking treedt.
§ 8.4 Het overgangsrecht en (ver)nietig(bar)e rechtshandelingen
Schematisch weergegeven houden de artikelen 79-81 Overgangswet NBW het volgende in:
Pagina 2 van 72
,§ 8.5 Het oplossen van overgangsrechtelijke problemen
Bij het oplossen van overgangsrechtelijke problemen kan men de volgende stappen nemen:
1. Is sprake van een overgangsrechtelijk probleem?
• Wanneer is de uiterste wil gemaakt?
• Wanneer is de nalatenschap opengevallen?
• Wanneer is de wet in werking getreden of van toepassing geworden?
• Wijkt het nieuwe erfrecht af van het oude?
2. Welke bepalingen van de nieuwe wet komen voor toepassing in aanmerking?
3. Hoofdregel: onmiddellijke werking (art. 68a Overgangswet NBW)
4. Algemene uitzonderingen:
• Verkregen vermogensrechten worden geëerbiedigd (art. 69 Overgangswet NBW);
• De geldigheid van rechtshandelingen wordt geëerbiedigd; conversie van vernietigbaar
dan wel nietig naar oud recht in geldig, vernietigbaar of nietig naar nieuw recht kan
plaatsvinden (artikel 79-81 Overgangswet NBW en artikel 127 Overgangswet NBW);
• Uitgestelde werking verval- en verjaringstermijnen (artikel 72-73a Overgangswet NBW);
• Bijzondere regeling lopende procedures (artikel 74 Overgangswet NBW)
5. Kijk of voor de toepasselijke bepalingen uit de nieuwe wet bijzondere bepalingen in titel 5
van de Overgangswet zijn opgenomen.
6. In geval van onbillijk eindresultaat kan de redelijkheid- en billijkheidstoets van artikel 75
Overgangswet NBW wellicht toepassing vinden.
Pagina 3 van 72
, Hoofdstuk 2: Algemene bepalingen
§1 Erfopvolging
Erfopvolging heeft plaats i) bij versterf of ii) krachtens uiterste wilsbeschikking (artikel 4:1 lid 1
BW). De uitdrukking ‘bij versterf’ houdt in ‘enkel op grond van de wet’ en dus niet bij uiterste
wilsbeschikking (‘ab intestato’). Erfopvolging leidt tot verkrijging onder algemene titel, artikel 3:80
lid 2 BW.
Bij een rechtshandeling genaamd uiterste wilsbeschikking kan van de erfopvolging bij versterf
worden afgeweken. Uitbreiding van erfopvolgers geschiedt door middel van een erfstelling. Een
erfstelling is een uiterste wilsbeschikking krachtens welke de erflater aan een of meer daarbij
aangewezen personen zijn gehele nalatenschap of een onverdeeld aandeel daarin nalaat, artikel
4:115 BW. De uitsluiting van erfgenaamschap geschiedt door onterving, artikel 4:1 lid 2 BW.
De erfopvolging betreft primair goederen en schulden. De opvolger treedt echter ook in
rechtsverhoudingen die zich niet in een subjectieve rechtvaardigheid vertalen, zoals
auteursrechten. Auteursrecht vervalt door verloop van zeventig jaren te rekenen vanaf 1 januari
volgend op de datum van overlijden.
§ 2 Volgorde van overlijden
Artikel 4:9 BW bepaalt dat om als erfgenaam bij versterf te kunnen optreden, men moet bestaan
op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt. Het is dan ook van groot belang dat de volgorde
van overlijden vastgesteld kan worden. Als deze volgorde niet kan worden bepaald, worden die
personen geacht gelijktijdig te zijn overleden en valt aan de ene persoon ‘geen voordeel’ uit de
nalatenschap van de andere ten deel, artikel 4:2 lid 1 BW. Dit wordt ook wel de
commoriëntenregel genoemd.
§ 3 Moord, abortus en euthanasie
Degene die veroordeeld is ter zake dat hij de overledene heeft omgebracht is op grond van
artikel 4:3 lid 2 onder a BW onwaardig om te erven. Dat neemt niet weg dat ook de vermoorde
persoon niet meer kan erven, omdat aan de bestaanseis niet wordt voldaan.
§ 4 Onwaardigheid
Bepaalde handelingen maken iemand van rechtswege onwaardig om uit een nalatenschap
voordeel te trekken, artikel 4:3 lid 1 BW. Onwaardigheid betreft niet alleen een erfgenaamschap,
ook bijvoorbeeld een legaat. Artikel 4:3 BW schetst situaties wanneer men onwaardig is om uit
een nalatenschap voordeel te genieten. Er moet blijkens sub a sprake zijn van een onherroepelijke
veroordeling. De onwaardigheid vervalt wanneer de erflater aan de onwaardige op
ondubbelzinnige wijze zijn gedraging heeft vergeven, artikel 4:3 lid 3 BW.
§ 5.1 Inleiding en § 5.2 Belemmering erfrechtelijke bevoegdheden
Artikel 4:4 BW verklaart nietig:
a. een vóór het openvallen der nalatenschap verrichte rechtshandeling, voor zover zij de strekking
heeft een persoon te belemmeren in zijn vrijheid om bevoegdheden uit te oefenen welke hem
krachtens boek 4 BW toekomen (lid 1);
b. overeenkomsten strekkende tot beschikking over nog niet opengevallen nalatenschappen in
hun geheel of over een evenredig deel daarvan (lid 2).
Het gebruik van het woord ‘strekking’ in lid 1 verruimt het toepassingsgebied van de betrokken
bepaling. De in lid 1 bedoelde bevoegdheden zijn onder meer die tot het maken en herroepen
Pagina 4 van 72
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur kayleighdevries. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €10,44. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.