HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE INLEIDING
A: DE TERMEN PRE – EN PROTOHISTORIE
→ Definities
o Geschreven bronnen ontbreken/te marginaal
o Wet. disciplines die menselijk gedrag + samenlevingen in deze periodes bestuderen
→ Prehistorie
o Anoniem: namen mensen/groepen onbekend
Naamgeving: plaatsnamen sites of kenmerken materiële productie
B: GESCHIEDENIS VAN DE PRE – EN PROTOHISTORISCHE ARCHEOLOGIE
→ 18de eeuw: behoefte eigen wortels leren kennen (taal, cultuur, folklore,…)
o Overblijfselen eigen bodem (niet meer uit Klassieke Oudheid)
→ Invloeden
o Geologie (C. Lyell)
Weerlegde ontstaansdatum aarde (4004 v.C.)
o Biologie (C. Darwin)
Weerlegde ontstaansdatum dierlijk leven + mens
o Natuurwetenschappen
→ Pioniers
o C. Thomsen → driedeling
Ordening o.b.v. materiaal: steen/brons/ijzer
o J. Worsaae → archeologische stratigrafie
Studie grondlagen
o O. Montelius → typologische methode
Ordening o.b.v. kenmerken artefacten
→ Sociale evolutie
o Savagery (wreedheid) → barbarism (barbarij) → civilization (beschaving)
→ Paradigma’s
o Cultuurhistorische benadering (G. Childe)
Archeologische cultuur gevormd door artefacten uit zelfde traditie/stijl/periode
Archeologische cultuur genoemd naar materiaalcategorieën (vb. bandkeramiek)
Termen
* Diffusie: uitvinding overgedragen naar andere cultuur
* Invasie: idee omzetten naar innovatie
* Migratie: verplaatsing mensen naar andere regio’s
, o New Archaeology/processuele archeologie
Processen reconstrueren/verklaren o.b.v. wetmatigheden
Cultuur = sociaal, technisch, economisch en ideologisch systeem
≠ verzameling voorwerpen
VB: middle – range research hulpmiddel bij verklaringsproces
* Koppelt menselijk gedrag en natuurlijke processen aan fysieke overblijfselen
o Contextuele/post – processuele archeologie
Doel: voorwerpen contextualiseren
* Interpretatie van binnenuit (hermeneutisch) → subjectief
→ Partnerwetenschappen
o Geografie, biologie, antropologie, etnografie, primatologie, neurologie,…
C: DE ARCHEOLOGISCHE METHODE
→ Definitie archeologie
o Materiële resten (boven/in grond) opsporen, bestuderen en interpreteren
Doel: kennis verwerven over menselijke samenlevingen uit verleden
Voorwaarde: goede bewaring
o Tafonomie: periode tussen achterlaten en lezen
D: OVERZICHT VAN BRONNENMATERIAAL EN BEWARINGSTOESTANDEN
1: ARCHEOLOGISCHE SITES
→ Abris – sous – roche en grotsites
o Misverstand: mensen leefden in grotten/holen
o Woonplaatsen: ondiepe grotten, overhangende rotsen en terrassen
o Strategrafische cyclus door sedimentatieprocessen + meermaals terugkeren
o Goede bewaring door kalkrijk milieu
→ Openluchtnederzettingen
o Negatieve sporen: paalkuilen, tentringen,…
o Enkel oppervlaktevondsten door aantasting landschap moderne mens
→ Bewaringstoestanden
o Alluviale sites (afzetting rivier)
Verplaatsing artefacten (rollen)
Goede bewaring door slib
o Eolische sedimenten (afzetting wind)
Stof (zand en loess)
o Organische sedimenten
Meren verlandden door groei veen
Goede bewaring (reconstructie mogelijk)
o Antropogene sedimentatie
Afval + bouwpuin achtergelaten door moderne mens
→ Monumentale structuren
o Eerste in West – Europa (dolmen, menhirs, henge – monumenten,…) → nog steeds zichtbaar
, → Afvalhopen
o Informatie over bewoners, economie, consumptie,…
o Køkkenmøddinger of escargotières (voedselresten of keukenafval)
→ Begraafplaatsen
o Informatie over populaties, status,…
o Goede bewaring door intentionele begraving in grond/grafheuvel
2: ARTEFACTEN
2.1. LITHISCH MATERIAAL
→ Korte informatie
o Primaire bron voor steentijd → enig goed bewaard materiaal
o Steenknol → reductieproces → eindproduct (afbouw)
→ Grondstofverwerving (onze streken vuursteen)
o Primaire context: uit krijtlagen via mijnbouw
o Secundaire context: verzameling aan oppervlak
o Petrografisch onderzoek: studie gesteenten (herkomstgebieden bepalen)
→ Selectie
o O.b.v. vorm, volume, kwaliteit,…
→ Debitage
o Afslagen van knol
o Vlakken
Ventraal vlak: ontstaat bij afhaking
Dorsaal vlak: vorige afhakingen zichtbaar
o Technieken
Directe slag (harde/zachte klopper)
Indirecte slag (tussenstuk)
Druktechniek
Debitagesystemen: Levallois – reductiesysteem, kling – reductiesysteem,…
→ Werktuigproductie
o Kernwerktuigen: choppers (1 zijde) en chopping tools (2 zijden), vuistbijl, gepolijste bijlen,…
o Werktuigen: bewerkte (retouche) half – fabricaten (schrabbers, stekers, spitsen, pijlpunten,…)
o Functie: onbekend
Typologie
Attribuut analyse (studie eigenschappen van voorwerpen)
Gebruikssporenonderzoek (glans, krassen,…) → experimentele archeologie
→ Afdanking
o In elk stadia mogelijk
o Remontage/refitting: reconstructie handelingen (stap voor stap)
, 2.2. VOORWERPEN IN BEEN, IVOOR EN GEWEI
→ Minder resistent (vb. harpoenen, naalden, speerdrijvers,…)
2.3. CERAMIEK (GEBAKKEN KLEI)
→ Vanaf neolithicum
→ Aandachtspunten
o Vorm, kwaliteit, magering, opbouwtechniek, baktemperatuur, reducerend of oxiderend
bakproces, afwerking, decoratie, functie,…
2.4. VERGANKELIJKE MATERIALEN
→ Grootste deel materiële productie (slechte bewaring)
o Hout, schors, vlechtwerk, huiden, pezen,…
3: ECOFACTEN
3.1. FAUNA (= DIEREN)
→ Archeozoölogie: verzameling + studie dierlijk materiaal (botten, schelpen,…)
o Informatie domesticatie, jacht, slachtpatroon, dieet,…
o Microfauna (muizen, kevers, insecten,…) informatie over natuurlijk milieu + ingreep mens
Afhankelijk van omgevingscondities
3.2. FLORA (= PLANTEN EN STUIFMEELKORRELS)
→ Paleobotanicus: studie macro – resten (planten, zaden, vruchten) → informatie voedselvoorziening
→ Palynologie: studie stuifmeelkorrels → informatie vegetatie
→ Anthracologie: studie houtsoorten
→ Andere: geomorfologie, pedologie,…
E: DATERING
1: RELATIEVE DATERING
→ Stratigrafie (geologie)
o Aardkorst opgebouwd uit verschillende lagen (strata)
o Diepste = oudste (in praktijk verstoring mogelijk)
o Archeologische stratigrafie: antropogene lagen (puin,…) door langdurige bewoning
→ Seriatie
o Typologische reeksen (vorm, versiering, techniek) evolueren
Type gebonden aan periode (vergelijkingen)
2: ABSOLUTE DATERING
→ Dendrochronologie
o Studie jaarringen bomen (houtfragmenten vergelijken) → Europa: tot 10 000 jaar terug
→ 14
C – methode
o Verval koolstofisotoop 14C (statistische waardes in correlatietabel/kalibratiecurve)